In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 16 juli 2015 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, hierna te noemen [minderjarige] en [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van acht maanden, omdat er zorgen waren over de opvoeding en begeleiding van de kinderen door de ouders. De ouders waren geëmigreerd, maar de exacte woonplaats was onbekend. De moeder was niet verschenen op de zitting, terwijl de vader zich had laten vertegenwoordigen door zijn advocaat. De advocaat van de vader betwistte de rechtsmacht van de Nederlandse rechter, omdat de vader met de kinderen naar het buitenland zou zijn verhuisd. De kinderrechter oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was voor deze claim en dat de Nederlandse rechter rechtsmacht had, aangezien de vader ten tijde van het verzoek nog ingeschreven stond in Nederland.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de kinderen ernstig wordt bedreigd door het vluchtende gedrag van de ouders en hun onvermogen om de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen te vervullen. De ouders waren niet bereid om hulp te accepteren en gaven geen openheid over de verblijfplaats van de kinderen. Gezien deze omstandigheden heeft de kinderrechter besloten om de kinderen onder toezicht te stellen van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, met ingang van 16 juli 2015 tot 16 maart 2016. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.