In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 10 augustus 2015, gaat het om een kort geding waarin de eiser, een huurder, de schorsing van de executie van een eerder verstekvonnis vordert. Dit verstekvonnis, gewezen op 1 juli 2015, verklaarde de beëindiging van de huurovereenkomsten van de eiser met de stichting Wonen Zuid, en beval de ontruiming van de gehuurde woning en garage. De eiser stelt dat de ontruiming onterecht is en dat hij in een noodtoestand verkeert door de voorgenomen ontruiming. De kantonrechter in kort geding oordeelt dat de eiser geen nieuwe feiten heeft aangedragen die een ander oordeel rechtvaardigen. De rechter concludeert dat de eerdere beslissing van de kantonrechter, die de beëindiging van de huurovereenkomsten en de ontruiming rechtvaardigde, niet op een juridische of feitelijke misslag berust. De eiser heeft onvoldoende aangetoond dat de ontruiming hem in een acute noodsituatie zou brengen. De kantonrechter wijst de vordering van de eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten.