ECLI:NL:RBLIM:2015:6767

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 augustus 2015
Publicatiedatum
10 augustus 2015
Zaaknummer
AWB - 13 _ 306u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boventalligheid na reorganisatie gemeente; bestuursrechtelijke procedure en heroverweging van besluiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 10 augustus 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ambtenaar, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert. Eiser was boventallig verklaard met ingang van 1 mei 2012. Na een bezwaarprocedure heeft verweerder het primaire besluit ingetrokken en een nieuw besluit genomen, waarbij eiser opnieuw boventallig werd verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit nieuwe besluit, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 23 januari 2015 verweerder de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft dit gedaan door op 8 april 2015 een nieuw besluit te nemen, waarin eiser opnieuw boventallig werd verklaard.

De rechtbank heeft overwogen dat het recht van toepassing is zoals dat gold tot en met 31 december 2012, omdat het bestreden besluit voor die datum bekend is gemaakt. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld, waaronder de ongeschiktheid voor de functies waarvoor hij in aanmerking wilde komen. De rechtbank concludeert dat eiser terecht boventallig is verklaard, omdat hij niet voldoet aan de functie-eisen voor de aangeboden functies. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk is verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1225,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 13/306

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 augustus 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. T.G.M. Gersjes),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, verweerder

(gemachtigde: mr. A.G. Kerkhof).

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van
1 mei 2012 boventallig verklaard.
Bij besluit van 20 december 2012 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder, conform het advies van de bezwarencommissie personele aangelegenheden, het bezwaar van eiser gegrond verklaard en het primaire besluit ingetrokken.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2014. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en M. Klerx.
Bij tussenuitspraak van 23 januari 2015 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen 8 weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit 1 te herstellen.
Bij brief van 11 februari 2015 heeft de rechtbank de termijn die zij verweerder heeft gegeven om het gebrek te herstellen, verlengd tot 10 april 2015.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen van
8 april 2015 (bestreden besluit 2), waarbij is besloten eiser met ingang van 1 mei 2015 boventallig te verklaren.
Eiser heeft hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt voor 1 januari 2013.
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat in artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat als de heroverweging van het bestreden besluit daartoe aanleiding geeft, het bestuursorgaan het bestreden besluit herroept en voor zover nodig een nieuw besluit neemt. Nu vast stond dat verweerder het primaire besluit had herroepen zonder gelijktijdig een nieuw besluit te nemen, oordeelde de rechtbank in haar tussenuitspraak dat het bestreden besluit 1 reeds daarom gebrekkig was. Bij de tussenuitspraak is verweerder in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen. Met het oog op dit nieuw te nemen besluit, heeft de rechtbank in de tussenuitspraak een oordeel gegeven over de belangrijkste beroepsgronden van eiser. Zo heeft de rechtbank, onder verwijzing naar haar uitspraak in de zaak AWB 12/971, geoordeeld dat door plaatsing van de functie van projectleider in functieboek 1b, deze functie de facto is opgeheven.
Over de (onpartijdigheid van de) plaatsingscommissie heeft de rechtbank overwogen dat deze commissie weliswaar advies uitbrengt, maar dat het college van burgemeester en wethouders het (nieuwe) besluit neemt.
3. Naar aanleiding van deze tussenuitspraak heeft een nieuw plaatsingsproces plaatsgevonden, waarbij eiser de procedure voor de functies van adviseur juridische kwaliteit (bij de concernstaf) en financieel medewerker grondbedrijf (bij de afdeling financiën) heeft doorlopen.
De plaatsingscommissie heeft vervolgens op 27 maart 2015 geadviseerd om eiser boventallig te verklaren, omdat eiser, kort gezegd, ongeschikt zou zijn voor voornoemde functies. Overeenkomstig voormeld advies van de plaatsingscommissie heeft verweerder het bestreden besluit 2 genomen. Dit besluit is in de plaats gekomen van het bestreden besluit 1.
4. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit 2, nu partijen daarbij voldoende belang hebben.
5. Eiser voert in de zienswijze aan, kort samengevat, dat hij niet heeft geweigerd om de resultaten van het assessment te verstrekken aan de plaatsingscommissie. Eiser is immers niet uitgenodigd voor een assessment, waaraan hij zijn medewerking volledig heeft toegezegd. Eiser is dan ook van mening dat de plaatsingsprocedure niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden en dat de procedure had moeten gaan over de functies, zoals genoemd in de brief van 11 juni 2013 van verweerder. Het besluit tot boventalligverklaring is derhalve, volgens eiser, prematuur althans onrechtmatig.
6. Over deze beroepsgrond overweegt de rechtbank dat verweerder heeft erkend dat het geplande assessment destijds geen doorgang heeft gevonden in verband met het starten van een mediation traject. De rechtbank stelt vast dat de functies van projectleider 2 en 3 inmiddels zijn ingevuld, hetgeen eiser ook (impliciet) heeft erkend door mee te werken aan de nieuwe plaatsingsprocedure.
De rechtbank leidt uit de gedingstukken, waarvan met name verweerders brief van
13 juni 2013 (herhaalde oproep), af dat eiser in juni 2013 niet is ingegaan op de uitnodiging van de plaatsingscommissie voor een gesprek over de functies van projectleider 2 en 3. Dit betekent dat eiser destijds de kans heeft gehad om in aanmerking te komen voor die functies. Het feit dat de plaatsingsprocedure toen niet is voortgezet is dan ook, naar het oordeel van de rechtbank, deels aan eiser zelf te wijten. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Over de functies van adviseur juridische kwaliteit en financieel medewerker overweegt de rechtbank dat uit het advies van de plaatsingscommissie van 10 maart 2015 blijkt dat eiser hiervoor ongeschikt is, omdat hij niet voldoet aan de functie-eisen, respectievelijk de vereiste financiële kennis ontbeert. Eiser heeft dit advies niet (gemotiveerd) bestreden.
8. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser terecht boventallig heeft verklaard.
9. Gelet op de overwegingen in deze uitspraak en op die in de tussenuitspraak is het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit 2 ongegrond. Voor zover het beroep gericht is tegen het bestreden besluit 1, is de rechtbank van oordeel dat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen dit besluit. De rechtbank verklaart daarom het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1 wegens het ontvallen van procesbelang niet-ontvankelijk.
10. Nu eiser er voor heeft gekozen tegen het bestreden besluit 2 door te procederen en ook voor een afzonderlijke beroepsprocedure tegen dat besluit griffierecht verschuldigd zou zijn geweest, ziet de rechtbank geen aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt, ook al is ten aanzien van het bestreden besluit 1 een gebrek geconstateerd.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten met betrekking tot het bestreden besluit 1. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1225,- ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1 niet ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit 2 ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1225,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.P. Letschert (voorzitter), en mr. M.A.H. Span-Henkens en mr. R.A.M.M. Gijselaers, leden, in aanwezigheid van mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2015.
w.g. E.W. Seylhouwer,
griffier
w.g. A.W.P. Letschert,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 10 augustus 2015

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.