ECLI:NL:RBLIM:2015:6567

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 juli 2015
Publicatiedatum
31 juli 2015
Zaaknummer
03/700039-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor productie van amfetamine en bezit van vuurwapens

Op 31 juli 2015 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van de productie van amfetamine en het bezit van harddrugs en vuurwapens. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 11 januari 2014 tot en met 18 januari 2014 amfetamine had geproduceerd en op 18 januari 2014 in het bezit was van cocaïne, XTC-pillen en een pistool met kogelpatronen. De rechtbank achtte de productie van amfetamine wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van een langere productieperiode dan vastgesteld. De verdachte had een laboratorium opgezet voor de productie van amfetamine, wat grote risico's met zich meebracht voor de gezondheid van de omwonenden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder reclasseringstoezicht en een behandelverplichting voor psychische klachten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700039-14
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 juli 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Raadsvrouw is mr. F.A.G.M. Landerloo, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is behandeld op de zittingen van 15 mei 2014, 28 november 2014 en 27 maart 2015 en de zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 juli 2015, waarbij de officier van justitie, de raadsvrouw en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er –na twee wijzigingen van de tenlastelegging- , kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1 primair:in de periode van 1 juni 2013 tot en met 18 januari 2014 amfetamine heeft geproduceerd.
Feit 1 subsidiair:op 18 januari 2014 voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de productie van amfetamine.
Feit 2:op 18 januari 2014 in het bezit was van cocaïne, Xtc-pillen, vloeistof en pasta.
Feit 3:op 18 januari 2014 een pistool, kogelpatronen en een gasdrukpistool voorhanden heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
De officier van justitie heeft zijn oordeel inzake feit 1 primair gebaseerd op het
proces-verbaal van bevindingen van het Korps Landelijke Politie Diensten, groep Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO). De officier van justitie is van mening dat uit dit proces-verbaal volgt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de productie van amfetamine in de periode van 1 juni 2013 tot en met 18 januari 2014. De officier van justitie merkt hierbij op dat verdachte zich wellicht ook voorafgaand aan deze periode schuldig heeft gemaakt aan de productie van amfetamine, maar dat voor de tenlastegelegde periode aansluiting is gezocht bij de datum van verkrijging van de unit door verdachte. Uit het dossier komt voorts naar voren dat in het aangetroffen laboratorium een grote hoeveelheid lege verpakkingen van grondstoffen voor de productie van amfetamine is aangetroffen, waaruit volgens de officier van justitie kan worden geconcludeerd dat verdachte zich gedurende een lange tijd schuldig heeft gemaakt aan de productie van amfetamine in een professioneel opgezet laboratorium. Uit het onderzoek aan de computer van verdachte is volgens de officier van justitie gebleken dat verdachte vanaf 2012 informatie over de productie van amfetamine op internet heeft gezocht alsmede dat verdachte vanaf 2012 producten ten behoeve van het laboratorium via internet heeft besteld.
Ter zake van feit 2 heeft de officier van justitie zijn oordeel gebaseerd op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, het proces-verbaal van bevindingen van het LFO en de rapporten Identificatie van drugs en precursoren van het NFI.
Ter zake van feit 3 heeft de officier van justitie zijn oordeel gebaseerd op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en het proces-verbaal relaterende een onderzoek naar het aangetroffen pistool, de kogelpatronen en het gasdrukpistool.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, met dien verstande dat verdachte zich alleen in de periode van 11 januari 2014 tot en met 18 januari 2014 schuldig heeft gemaakt aan de productie van amfetamine. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte deze periode ter terechtzitting heeft bekend en dat op basis van de verklaring van de getuige [naam] , afgelegd ter terechtzitting van 17 juli 2015, kan worden geconcludeerd dat in oktober 2013 geen drugslaboratorium in de unit van verdachte aanwezig was. Er zijn aan het dossier aantekeningen, facturen en foto’s toegevoegd, welke onder verdachte in beslag zijn genomen, waaruit kan worden opgemaakt dat verdachte voorafgaand aan 18 januari 2014 interesse heeft getoond in de productie van amfetamine doch bewijs dat verdachte eerder dan in de door hem gestelde week voorafgaand aan 18 januari 2014 daadwerkelijk amfetamine heeft geproduceerd, ontbreekt, aldus de raadsvrouw.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank acht de productie van amfetamine in de periode van 11 januari 2014 tot en met 18 januari 2014 door verdachte wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 17 juli 2015; [2]
- het proces-verbaal van aanhouding d.d. 18 januari 2014; [3]
- het proces-verbaal van bevindingen van het LFO d.d. 18 januari 2014; [4]
- de kennisgevingen van inbeslagname van verdovende middelen; [5]
- het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van het onderzoek naar vermoedelijke vervaardiging synthetische drugs aan [adres] op 18 januari 2014 d.d. 28 mei 2014. [6]
De rechtbank acht onvoldoende aanknopingspunten in het dossier aanwezig voor een bewezenverklaring van een periode langer dan thans bewezen verklaard. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 11 januari 2014 is begonnen met de productie van amfetamine. Dat verdachte reeds vóór deze datum is gestart met de daadwerkelijke productie van amfetamine vindt onvoldoende steun in het procesdossier en de rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de meer of anders tenlastegelegde periode.
Medeplegen
De rechtbank vindt in het dossier eveneens onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat een ander of anderen bij de productie van amfetamine betrokken is/zijn geweest. Dat de amfetamine in vereniging met een ander of met anderen is geproduceerd is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen, met als gevolg dat verdachte van het medeplegen moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 18 januari 2014 ongeveer
3 gram cocaïne, 68 XTC-pillen en 1,5 liter vloeistof bevattende amfetamine aanwezig heeft gehad gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 17 juli 2015; [7]
- het proces-verbaal van bevindingen van het LFO d.d. 18 januari 2014; [8]
- het proces-verbaal van doorzoeking; [9]
- de kennisgevingen van inbeslagname van verdovende middelen; [10]
- het rapport Identificatie van drugs en precursoren van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 5 maart 2014; [11]
- het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van het onderzoek naar vermoedelijke vervaardiging synthetische drugs aan [adres] op 18 januari 2014 d.d. 28 mei 2014. [12]
Onder feit 2 is eveneens aan verdachte tenlastegelegd dat hij een hoeveelheid pasta aanwezig zou hebben gehad. De officier van justitie heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat hij met deze pasta de in het proces-verbaal van bevindingen van het LFO, op pagina 119 van het procesdossier onder B2, B2A, B3 en B3A, genoemde pasta heeft bedoeld. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat de monsters van B2A en B3A 1M3PP bevatten. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt voorts dat 1M3PP een afkorting is van 1-methyl-3-phenylpropylamine en dat 1M3PP niet is vermeld op een van de bij de Opiumwet gevoegde lijsten. Gelet op dit laatste zal verdachte van de aanwezigheid van een pasta, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 18 januari 2014 een pistool, vijf kogelpatronen en een gasdrukpistool voorhanden heeft gehad gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 17 juli 2015; [13]
- het proces-verbaal van binnentreden woning; [14]
- de kennisgeving van inbeslagname van een pistool, vijf kogelpatronen en een gasdrukwapen; [15]
- een proces-verbaal relaterende een onderzoek aan een pistool, munitie en een gasdrukpistool. [16]
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1 primair
in de periode van 11 januari 2014 tot en met 18 januari 2014 in de gemeente Heerlen opzettelijk heeft vervaardigd een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2
op 18 januari 2014 in de gemeente Heerlen opzettelijk aanwezig heeft gehad 3 gram cocaïne en 68 XTC pillen bevattende MDMA en 1,5 liter vloeistof bevattende amfetamine, zijnde MDMA en amfetamine middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 3
op 18 januari 2014 in de gemeente Heerlen een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (merk CZ model 70, kaliber 7.65) en munitie categorie III, te weten vijf kogelpatronen (kaliber 7,65 mm Browning) en een wapen van categorie I onder 7, te weten een gasdrukpistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen (Pistool, Walther, P99 Compact), voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1
opzettelijk handelen in strijd met het onder artikel 2, onder D, van de Opiumwet gegeven verbod
ten aanzien van feit 2
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 3
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
en
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Aan deze proeftijd dient de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht te worden gekoppeld. Bij het formuleren van zijn strafeis heeft de officier van justitie verwezen naar uitspraken in volgens hem vergelijkbare zaken van de rechtbank Breda (ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ2877), rechtbank Assen (ECLI:NL:RBASS:2012:BW9384) en de rechtbank Oost Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2014:278).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit, waarbij het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf gelijk dient te worden gesteld aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de productie van amfetamine. Daarnaast heeft verdachte cocaïne, Xtc-pillen en 1,5 liter vloeistof bevattende amfetamine aanwezig gehad en een pistool, kogelpatronen en een gasdrukpistool voorhanden gehad.
In het bijzonder neemt de rechtbank bij de strafoplegging in aanmerking dat het illegaal produceren van synthetische drugs grote gezondheidsrisico’s met zich brengt, zowel voor de producenten als voor de gebruikers van deze drugs. Het drugslaboratorium was gelegen in een dichtbevolkte woonwijk met alle risico’s voor de omwonenden van dien. Het laboratorium is nota bene ontdekt omdat er tijdens het productieproces iets mis is gegaan met hevige rookontwikkeling tot gevolg. Verdachte heeft daarmee, wetende dat hij geen deskundige is op het gebied van amfetamineproductie, de veiligheid van de omwonenden in gevaar gebracht. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Het is algemeen bekend dat synthetische drugs, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, dat deze drugs een verslavende werking hebben en dat gebruikers hun gebruik door crimineel handelen trachten te bekostigen. Hierdoor wordt aan de samenleving ernstige overlast en schade berokkend. Daarnaast levert het productieproces van synthetische drugs schade aan het milieu op, met name vanwege de vaak illegale wijze waarop de afvalstoffen die bij dit productieproces vrijkomen, worden gedumpt.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een pistool, kogelpatronen en een gasdrukpistool. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens is gevaarlijk voor de samenleving en brengt gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich mee. Een en ander klemt temeer, nu verdachte zich kennelijk bewoog in een milieu waar de kennis over het produceren van amfetamine aanwezig was en verdachte ook contacten had met de afnemers van het door hem te produceren product. Het is helaas een feit van algemene bekendheid dat in dit milieu vaak vuurwapens worden gebruikt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming met zich meebrengt voor de duur als hierna te melden. De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van de bewezen verklaarde feiten voldoende tot uitdrukking brengt en de rechtbank bovendien komt tot een kortere pleegperiode dan de officier van justitie. De rechtbank houdt eveneens rekening met de medische situatie van verdachte, inhoudende dat het ziektebeeld van verdachte zijn verblijf in detentie extra belastend zal maken.
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geëigend is. Met de oplegging van de bijzondere voorwaarden van de meldplicht en een behandelverplichting moet worden gewaarborgd dat door de reclassering het toezicht en de begeleiding kan worden verleend die verdachte nodig heeft.

7.Het beslag

Bij het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat met toepassing van artikel 94 Wetboek van Strafvordering een klapper (nummer 2), een agenda (notitieblok, nummer 4), een agenda (telefoonboekje, nummer 5) en papier (diverse bescheiden, nummer 6) in beslag zijn genomen. Omdat het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet zal de rechtbank de teruggave daarvan gelasten aan degene bij wie deze in beslag zijn genomen.
Voorts is bij het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat met toepassing van artikel 94 Wetboek van Strafvordering een masker (nummer 1) en verschillende papieren (nummer 3, 7 en 8) in beslag zijn genomen. Deze voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het onder feit 1 tenlastegelegde feit is gepleegd. De rechtbank beschouwt deze voorwerpen als een gezamenlijkheid van voorwerpen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt voorts de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
  • veroordeelde dient zich binnen drie werkdagen volgend op deze uitspraak te melden bij GGZ reclassering Mondriaan op het telefoonnummer [nummer] . Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit nodig acht;
  • veroordeelde dient zich te laten onderzoeken en behandelen voor zijn psychische klachten bij Radix of een soortgelijke ambulante forensische instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich dient te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, zolang de reclassering dit nodig acht.
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Beslag
- onttrekt aan het verkeer de volgende in beslag genomen voorwerpen:
1 1.00 STK Masker
NORTH 5500-30m
2294938
3 1.00 STK Papier
-
2294884 notitieblok
7 15.00 STK Papier
-
2294888
8 1.00 STK Papier
-
2294973
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan verdachte:
2 1.00 STK Klapper
LEITZ
2294977
4 1.00 STK Agenda
-
2294885
5 1.00 STK Agenda
-
2294886
6 5.00 STK Papier
-
2294960.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Klifman, voorzitter, mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe en mr. P. van Blaricum, rechters, in tegenwoordigheid van K.J.M. Voncken, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 juli 2015.
Buiten straat
mr. P. van Blaricum is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat
Feit 1 primair
hij in de periode van 1 juni 2013 tot en met 18 januari 2014 in de gemeente
Heerlen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk heeft vervaardigd, (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal
bevattende tenamfetamine en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of
amfetamine, zijnde tenamfetamine, MDMA, N-ethyl MDA (=MDEA) en amfetamine
(telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 18 januari 2014 in de gemeente Heerlen tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in
het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het
opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van
Nederland brengen van een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal
bevattende tenamfetamine en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of
amfetamine, zijnde tenamfetamine, MDMA, N-ethyl MDA (=MDEA) en amfetamine
(telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te
bereiden en/of te bevorderen een in werking zijnde inrichting (onder meer
bestaande uit een (grote) hoeveelheid chemicaliën en/of
productie-apparatuur(lekbakken, gasbranders, stoomgeneratoren,
distillatiespiralen, distillatiebruggen, scheidtrechters, lucht- en
waterslangen, maatbekers, trechters, koolstoffilters) ten behoeve van de
productie van een materiaal bevattende tenamfetamine en/of MDMA en/of N-ethyl
MDA (=MDEA) en/of amfetamine, zijnde tenamfetamine, MDMA, N-ethyl MDA (=MDEA)
en amfetamine (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst I, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes
mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die
bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
Feit 2
hij op of omstreeks 18 januari 2014 in de gemeente Heerlen opzettelijk
aanwezig heeft gehad, ongeveer 4 gram cocaïne en/of ongeveer 68 XtC pillen
en/of ongeveer 1,5 liter vloeistof en/of een hoeveelheid pasta, in elk geval
een hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende
3,4-methyleendioxymethamfetamine en/of tenamfetamine en/of MDMA en/of N-ethyl
MDA (=MDEA) en/of amfetamine, zijnde tenamfetamine, MDMA, N-ethyl MDA (=MDEA)
en amfetamine, (telkens) zijnde 3,4-methyleendioxymethamfetamine en/of
tenamfetamine en/of MDMA en/of N-ethyl
MDA (=MDEA) en/of amfetamine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
Feit 3
hij op of omstreeks 18 januari 2014 in de gemeente Heerlen een vuurwapen van
categorie III, te weten een pistool (merk CZ model 70, kaliber 7.65) en/of
munitie categorie III, te weten vijf kogelpatronen (kaliber 7,65 mm Browning),
en/of een wapen van categorie onder 7, te weten een gasdrukpistool, zijnde een
voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis
vertoonde met een vuurwapen (Pistool, Walther, P99 Compact), voorhanden heeft
gehad.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL2420-2014006932 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 17 juli 2015.
3.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 18 januari 2014, pagina’s 142 tot en met 145.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 januari 2014, pagina’s 116 tot en met 125.
5.Kennisgevingen van inbeslagname op de pagina’s 244, 246, 254, 260, 266, 270, 272, 276, 280, 282, 284, 290, 292, 296, 300, 304, 306, 310, 312, 316, 322, 344, 346, 351, 353, 355.
6.Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 28 mei 2014, pagina’s 126 tot en met 133.
7.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 17 juli 2015.
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 januari 2014, pagina 119.
9.Proces-verbaal van doorzoeking d.d. 18 januari 2015, pagina’s 153 tot en met 155.
10.Kennisgevingen van inbeslagname op de pagina’s 189 tot en met 196 en 222..
11.Rapport Identificatie van drugs en precursoren van het NFI d.d. 5 maart 2014, pagina 569.
12.Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 28 mei 2014, pagina’s 129.
13.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 17 juli 2015.
14.Proces-verbaal binnentreden woning d.d. 19 januari 2015, pagina’s 156 en 157.
15.Kennisgeving van inbeslagname, pagina 211.
16.Proces-verbaal d.d. 25 juni 2014, pagina’s 571 tot en met 574.