ECLI:NL:RBLIM:2015:654

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
28 januari 2015
Zaaknummer
03/700469-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van politieagent, uitvoer van hennep en gevaarzettend rijgedrag

Op 27 januari 2015 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 augustus 2014 in Heerlen betrokken was bij een reeks strafbare feiten. De verdachte heeft geprobeerd een politieagent zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met zijn auto op deze agent in te rijden. Dit gebeurde tijdens een achtervolging door de politie, waarbij de verdachte meerdere verkeersregels overtrad, zoals het negeren van een stopteken en het rijden door rood licht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met hoge snelheid reed en gevaar op de weg veroorzaakte, wat leidde tot een dollemansrit door de stad.

De verdachte werd ook beschuldigd van de uitvoer van ongeveer 1040 gram hennep naar België. Tijdens de rechtszittingen heeft de verdachte een beroep gedaan op psychische overmacht, stellende dat hij gedwongen was om de hennep te vervoeren. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat de verdachte niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn beweringen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf van acht maanden op, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd en werd de benadeelde partij, een politieagent, niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat er geen sprake was van fysiek letsel.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700469-14
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 januari 2015
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. A. van der Biezen, advocaat te 's-Hertogenbosch.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is (inhoudelijk) behandeld op de zittingen van 25 november 2014 en 13 januari 2015, waarbij de officier van justitie, verdachte en diens raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:heeft geprobeerd om aan verbalisant(en) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd.
Feit 2:ongeveer 1040 gram hennep buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, dan wel die hennep heeft vervoerd/opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Feit 3: als bestuurder van een auto gevaar op de weg heeft veroorzaakt en/of het verkeer heeft gehinderd.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad – ook niet in voorwaardelijke zin – op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de verbalisanten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]. Ten aanzien van feit 1 subsidiair heeft hij geen opmerkingen gemaakt. Ten aanzien van het rijgedrag heeft de raadsman aangevoerd dat er vraagtekens gezet kunnen worden bij de schuld van de verdachte. Hij werd immers opgejaagd door de politie. Ten aanzien van de in de auto aanwezige hennep heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte gedwongen is deze hennep mee te nemen. Er is sprake van psychische overmacht en de rechtbank moet dit nader onderzoeken
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feiten 1 en 3
Op 18 augustus 2014, omstreeks 19.50 uur, patrouilleerde verbalisant [verbalisant 1] in een opvallend politievoertuig in Heerlen. Voor hem reed een Volkswagen Sirocco, voorzien van het Belgische kenteken: [nummer]. [verbalisant 1] gaf de bestuurder van de Volkswagen een stopteken omdat hij deze wilde controleren. Verbalisant [verbalisant 1] zag dat de bestuurder van de Volkswagen (naar later bleek: verdachte) het terrein van een tankstation op reed en vaart minderde. Op het moment dat [verbalisant 1] ook het terrein van het tankstation op reed, verhoogde de verdachte echter zijn snelheid en reed hij weg in de richting van de Breukerweg. [2]
[verbalisant 1] stelde de optische- en geluidssignalen van zijn dienstvoertuig in werking en zette de achtervolging in. Vervolgens nam hij het navolgende waar met betrekking tot het rijgedrag van verdachte:
  • gekomen op het kruispunt Beersdalweg-Breukerweg negeerde verdachte een rood verkeerslicht;
  • ter hoogte van de rotonde, gelegen op het kruispunt Terhoevenderweg-Beersdalweg-Terhoevenderweg, zag verbalisant [verbalisant 1] dat de Volkswagen in een slip geraakte en uitschaarde. Verdachte kon zijn auto ternauwernood corrigeren;
  • gekomen bij het kruispunt Terhoevenderweg-Rennemigstraat-Wijngaardstraat reed verdachte, via het voorsorteervak voor links afslaand verkeer, rechtdoor de kruising
over. Daarbij negeerde hij een voor hem rood uitstralend (driekleurig) verkeerslicht;
- verdachte reed het Fossielenerf op (zijnde een woonerf waar de maximaal toegestane snelheid 30 km/uur bedraagt). Verdachte reed met hoge snelheid. Hij reed rakelings
langs een speelveldje reed waar op dat moment kinderen aan het spelen waren;
- een grijze personenauto moest een noodstop maken om een aanrijding met de Volkswagen te voorkomen. [3]
De verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] reden in hun opvallende politieauto ook het Fossielenerf op. Zij zagen dat de Volkswagen met hoge snelheid in hun richting kwam gereden. Enkele meters voor de politieauto stuurde verdachte naar rechts en reed hij over het trottoir langs
het dienstvoertuig van [verbalisant 3] en [verbalisant 2]. [4]
Verbalisant [verbalisant 1] zag dat verdachte zijn weg vervolgde. Op de kruising met de Terhoevenderweg en de Wijngaardsweg reed de verdachte rechtdoor. Daarbij negeerde hij een voor hem rood uitstralend (driekleurig) verkeerslicht. [5]
Op het moment dat verdachte de Wijngaardsweg in reed namen de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], die eveneens in een opvallend politievoertuig reden, de achtervolging over. De verbalisanten zagen dat de verdachte met hoge snelheid zijn weg vervolgde en uiteindelijk uitkwam bij een vierkant, doodlopend, terrein dat aan de achterzijde en aan de zijkanten was omheind met een stalen hekwerk.
Hetgeen vervolgens is voorgevallen, is vastgelegd door bewakingscamera’s van een bedrijf, gevestigd aan de Wijngaardsweg. De rechtbank heeft ter terechtzitting van 13 januari 2015 kennis genomen van deze camerabeelden en daarop het volgende waargenomen.
Op de beelden is te zien dat de verdachte met zijn auto het doodlopende terrein op rijdt en zijn voertuig wil omdraaien door een ruime bocht naar links te maken. Op dat moment rijdt ook een politieauto het doodlopende terrein op. Dit voertuig rijdt rechtdoor en de verdachte botst er tegenaan. Bij deze botsing valt een wit voorwerp/object van de politieauto en schuift enkele meters over de grond. Op de beelden is vervolgens te zien dat verdachte met zijn auto achteruit rijdt. Dan komt de tweede politieauto het doodlopende terrein opgereden en botst tegen de linker flank van de auto van de verdachte. Inmiddels is de bestuurder van de eerste – inmiddels stilstaande – politieauto (zijnde verbalisant [slachtoffer 2]) uitgestapt. [slachtoffer 2] trekt zijn dienstwapen en gaat schuin voor zijn dienstvoertuig staan, bij het witte voorwerp dat op de grond ligt. Vervolgens is te zien dat verdachte met zijn auto voorwaarts rijdt in
de richting van [slachtoffer 2] en een stuurbeweging naar links maakt om zijn weg te kunnen vervolgen. Verbalisant [slachtoffer 2] draait mee naar links en doet daarbij enkele passen naar achteren. Verdachte rijdt vervolgens langs verbalisant [slachtoffer 2] en vervolgt zijn weg over de Wijngaardsweg.
Vanaf het moment dat verdachtes auto weer voorwaarts rijdt (na in de linker flank geraakt
te zijn) is er een duidelijk wielspoor van de rechter wielen van het voertuig zichtbaar op het wegdek. Aan de hand van deze afgetekende bandensporen is te zien dat verdachte over het eerdere genoemde witte object, zijnde de plek waar kort daarvoor verbalisant [slachtoffer 2] stond, is gereden.
Uiteindelijk is de verdachte op de Wijngaardsweg alsnog aangehouden [6] in zijn auto.
Verbalisant [slachtoffer 2] heeft op 18 augustus 2014 aangifte gedaan tegen verdachte. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij – nadat hij en zijn collega [slachtoffer 1] met hun dienstvoertuig in botsing waren gekomen met de auto van de verdachte – was uitgestapt om verdachte aan te houden. Toen [slachtoffer 2] links voor zijn dienstauto stond, hoorde hij dat de verdachte gas begon te geven. [slachtoffer 2] trok zijn vuurwapen en richtte dit op de verdachte. Hij zag dat de verdachte vervolgens op hem af kwam gereden. [slachtoffer 2] hoorde aan de motorgeluiden dat de verdachte bleef accelereren. [slachtoffer 2] kon voor zijn gevoel nog net twee of drie passen achteruit lopen. Als hij dit niet had gedaan, dan had verdachte hem frontaal met de neus van zijn auto omver gereden. [7]
Vorenstaande feiten leiden tot navolgende overwegingen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder
3 ten laste gelegde feit, in die zin dat hij door zijn rijgedrag het verkeer heeft gehinderd en gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat verdachte met zijn auto tegen het politievoertuig is gereden, waarin zich de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bevonden. De rechtbank is echter van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte dit heeft gedaan met de opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, om aan de inzittenden van het politievoertuig zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Met betrekking tot het voorwaardelijk opzet overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank heeft op de ter terechtzitting getoonde camerabeelden waargenomen dat de auto van verdachte en het dienstvoertuig van de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], op het moment van de botsing, ongeveer even hard reden. Op grond van de eigen waarneming van de rechtbank leek dat niet hard te zijn. Beide verbalisanten hebben verklaard dat zij ten tijde van de botsing langzaam reden. Nu ze ongeveer even hard reden als verdachte is dat een sterke aanwijzing dat ook verdachte niet hard reed. Dat het slechts om een geringe snelheid ging lijkt ook te worden bevestigd door het feit dat de airbags en de gordelspanners van de politieauto niet in werking zijn getreden als gevolg van de botsing.
Als twee auto’s met een geringe snelheid met elkaar in botsing komen, is er weliswaar een kans dat de inzittenden zwaar lichamelijk letsel oplopen, maar die kans is naar algemene ervaringsregels niet aanmerkelijk te noemen. Van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de inzittenden van de politieauto is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake zodat verdachte van dit onderdeel van het onder 1 primair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken.
Dat ligt anders ten aanzien van de kort daarop volgende situatie waarbij verbalisant [slachtoffer 2] was uitgestapt uit zijn dienstvoertuig en enige stappen naar voren had gezet.
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte,
op het moment dat verbalisant [slachtoffer 2] schuin voor zijn dienstvoertuig stond, optrok en vervolgens met enige snelheid in de richting van verbalisant [slachtoffer 2] is gereden. Uit de aangifte van [slachtoffer 2] en de camerabeelden blijkt dat [slachtoffer 2] – op het moment dat de verdachte met zijn auto een stuurbeweging naar links maakte om zijn weg te vervolgen – enkele passen achteruit heeft gezet en dat de verdachte vervolgens met zijn auto over de plek is gereden waar verbalisant [slachtoffer 2] direct daarvoor nog stond.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich, door te handelen als hiervoor is omschreven, willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat verbalisant [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen. Voor verdachte moet het immers voorzienbaar zijn geweest dat hij verbalisant [slachtoffer 2], indien deze niet tijdig achteruit zou zijn gelopen, frontaal zou hebben aangereden met zijn auto, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] onder de auto van verdachte terecht had kunnen komen of door de auto van verdachte zou worden geschept. Daarbij is de kans dat verbalisant [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen – naar algemene ervaringsregels – aanmerkelijk te noemen. De rechtbank overweegt voorts dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte, kan worden afgeleid dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook welbewust heeft aanvaard. Het onder 1 primair ten laste gelegde feit kan in zoverre dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
De raadsman van verdachte heeft in dit verband nog aangevoerd dat uit de camerabeelden volgens hem niet blijkt dat de auto van verdachte over de plaats waar [slachtoffer 2] zich kort van te voren bevond is gereden. De rechtbank verwerpt dit verweer, nu uit de camerabeelden het tegendeel blijkt.
Feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair
ten laste gelegde feit heeft begaan, gelet op:
- het proces-verbaal van bevindingen, [8]
- de kennisgeving van inbeslagneming, [9]
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, [10] en
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 13 januari 2015.
Tot slot merkt de rechtbank nog op dat de raadsman van de verdachte ter terechtzitting nog naar voren heeft gebracht dat de politie, blijkens de ambtsinstructie, niet gerechtigd was om over te gaan tot de achtervolging van de verdachte. De verbalisanten hadden evenmin hun dienstwapen mogen gebruiken. Echter, nu de raadsman hier geen uitdrukkelijke conclusies aan heeft verbonden, bijvoorbeeld in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, behoeft het verweer van de raadsman geen (verdere) bespreking.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:
1.
op 18 augustus 2014 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2] (zijnde een verbalisant van de politie Eenheid Limburg), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe
te brengen, met dat opzet rijdende in een door hem, verdachte, bestuurde personenauto,
accelererend, met deze door hem, verdachte, bestuurde personenauto op voornoemde [slachtoffer 2] is ingereden (welke [slachtoffer 2] zich op dat moment buiten het dienstvoertuig bevond), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 18 augustus 2014 te Heerlen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, 1040 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, immers heeft hij, verdachte, deze hennep aanwezig gehad in een personenauto met bestemming België;
3.
op 18 augustus 2014 in de gemeente Heerlen, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
- daarmee rijdend over de Beersdalweg, terwijl hem, verdachte, door verbalisant middels optische- en geluidssignalen een stopteken werd getoond, met hoge snelheid in de richting van de Breukerweg is weggereden,
- waarna hij, verdachte, naar rechts is afgeslagen de Breukerweg op in de richting van de Terhoevenderweg, in strijd met een voor hem geldend rood licht,
- waarna hij, verdachte, met hoge snelheid de rotonde driekwart heeft genomen en zijn weg heeft vervolgd over de Terhoevenderweg in de richting van de Rennemigstraat, ten gevolge waarvan de door hem bestuurde personenauto in een slip raakte en uitschaarde,
- waarna hij, verdachte, rijdende op de Terhoevenderweg en gekomen bij het kruispunt met de Rennemigstraat en de Wijngaardstraat, via het voorsorteervak naar links, rechterdoor het kruispunt over is gereden, in strijd met een voor hem geldend rood licht uitstralend (driekleurig) verkeerslicht,
- waarna hij, verdachte, met hoge snelheid over het woonerf Fossielenerf en Ammonieterf is gereden, waarbij hij rakelings langs een speelveldje is gereden waarop zich op dat moment kinderen bevonden en waardoor een personenauto een noodstop moest maken,
- waarna hij, verdachte, rijdend op het Fossielenerf, naar rechts heeft gestuurd en op het trottoir is gaan rijden,
- waarna hij, verdachte, rijdende op de Rennemigstraat en gekomen bij het kruispunt met de Terhoevenderweg, rechtdoor het kruispunt over is gereden de Wijngaardsweg op, in strijd met een voor hem geldend rood licht uitstralend (driekleurig) verkeerslicht, uitstralend (driekleurig) verkeerslicht,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt en het verkeer
op de weg werd gehinderd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid

4.1
De strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair:
poging tot zware mishandeling, terwijl het feit is begaan tegen een ambtenaar gedurende
de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Feit 2 primair:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 3:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van
de feiten uitsluiten.
4.2
De strafbaarheid van de verdachte
Psychische overmacht
Verdachte heeft ter zake van feit 2 verklaard dat drie voor hem onbekende mannen hem hadden gedwongen om de hennep op te halen in Nederland en weer af te leveren bij een (drugs)netwerk in België. Als hij dit niet zou doen, dan zouden de mannen hem in elkaar slaan. Volgens verdachte had vermoedelijke een persoon genaamd [betrokkene], met wie hij in
het verleden al eerder problemen heeft gehad, de mannen op hem afgestuurd.
De raadsman heeft betoogd dat op grond van vorenstaande verklaring van de verdachte sprake is van psychische overmacht en dat verdachte derhalve moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman verzocht, mocht de rechtbank twijfelen aan de verklaring van verdachte, om het onderzoek in de zaak te heropenen teneinde nader onderzoek te (laten) doen naar de bedreiging van verdachte.
Overwegingen van de rechtbank
Voor de vraag of sprake is van psychische overmacht is van belang of de door verdachte gestelde omstandigheden een (van buiten komende) drang van zodanige aard hebben teweeggebracht bij verdachte, dat van de verdachte in alle redelijkheid niet gevergd kon worden af te zien van de drugssmokkel naar België.
De rechtbank overweegt dat de door verdachte naar voren gebrachte omstandigheid dat hij door drie onbekend gebleven mannen zou zijn bedreigd en aldus zou zijn gedwongen om het feit (uitvoer van hennep) te plegen, door de verdachte onvoldoende is onderbouwd, waardoor evenmin aannemelijk is geworden dat de verdachte onder zodanige psychische druk heeft gestaan dat redelijkerwijs niet van hem gevergd kon worden dat hij anders zou handelen dan hij thans heeft gedaan. De rechtbank acht in dit opzicht van belang dat de verdachte bij de politie en ter terechtzitting slechts zeer globaal heeft verklaard over de vermeende bedreiging en deze verklaring van de verdachte geen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Bovendien heeft de verdachte, zou hij al onder bedreiging met geweld door anderen zijn gedwongen om hennep te smokkelen naar België, niet aannemelijk gemaakt dat hij niet onder de door hem gestelde druk uit had kunnen komen, door zich bijvoorbeeld tot de politie te wenden. Het beroep op psychische overmacht wordt dan ook verworpen.
De rechtbank wijst af het (subsidiair) verzoek van de raadsman om nader onderzoek te laten verrichten naar de vermeende bedreiging, nu dit verzoek onvoldoende is onderbouwd en op de rechtbank over komt als een “”fishing expedition”. Daarbij betrekt de rechtbank dat de verdachte – zoals gezegd – slechts in zeer algemene zin heeft gesproken over de vermeende bedreigingen en hij, terwijl hij daar toch meer dan voldoende gelegenheid voor heeft gehad, geen concrete aanknopingspunten heeft aangeleverd op grond waarvan nader onderzoek
naar de gestelde bedreiging zou kunnen plaatsvinden.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde strafbare feiten.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de feiten 1 primair en 2 primair gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Ten aanzien van de onder feit 3 tenlastegelegde overtreding heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een geldboete van € 750,- en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee maanden.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte in paniek heeft gehandeld en dat hij tijdens de achtervolging is opgejaagd door de politie. Hij heeft geen strafmaatverweren gevoerd ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen
is verklaard, op de omstandigheden waaronder de bewezenverklaarde feiten zijn begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is op 18 augustus 2014 met zijn auto vanuit België naar Nederland gekomen en heeft vervolgens ruim een kilo hennep gekocht met de bedoeling deze hennep mee terug te nemen naar België. Toen de verdachte met zijn auto op de terugweg terug was, kreeg hij een stopteken van de politie. Verdachte heeft dit stopteken genegeerd en is op de vlucht geslagen, hetgeen heeft geresulteerd in een dollemansrit door de gemeente Heerlen. De verdachte heeft zich tijdens de achtervolging geen enkele rekenschap gegeven van het wel en wee van andere weggebruikers, noch van de gevolgen die zijn rijgedrag voor anderen zouden kunnen hebben.
Zo heeft hij meermalen een rood verkeerslicht genegeerd, heeft hij op sommige stukken veel te hard gereden, is hij met hoge snelheid rakelings langs een speelveldje gereden waar op dat moment kinderen aan het spelen waren en is hij, op het moment dat een politiepatrouille hem de weg blokkeerde, over het trottoir langs de patrouille gereden. Meerdere politievoertuigen hebben gedurende de achtervolging getracht om verdachte tot stoppen te dwingen, maar die pogingen waren tevergeefs. Zelfs op het moment dat de verdachte door een botsing met een politieauto tot stilstand werd gebracht en de agenten wilden overgaan tot aanhouding van de verdachte, heeft de verdachte nog getracht aan deze aanhouding te ontkomen. Daarbij is hij
in botsing gekomen met drie verschillende politievoertuigen die hierdoor schade hebben opgelopen. Bovendien is hij met zijn auto op een verbalisant (te weten: aangever [slachtoffer 2]) ingereden. De betreffende verbalisant kon nog net op tijd naar achteren stappen, waardoor hij een frontale aanrijding met het voertuig van de verdachte wist te voorkomen. Uit het dossier blijkt dat het gebeuren enorme indruk heeft gemaakt op de betrokken verbalisanten.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij op niets ontziende wijze heeft deelgenomen aan het verkeer waarbij het risico voor de andere weggebruikers geheel ondergeschikt was aan zijn drang om te vluchten. De gevolgen van de wilde achtervolging hebben zich uiteindelijk “beperkt” tot blikschade, maar de gevolgen hadden veel ernstiger kunnen zijn. Het is niet aan het handelen van de verdachte te danken dat er geen zwaargewonden of zelfs doden zijn gevallen.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van een omtrent de persoon van verdachte opgemaakt reclasseringsrapport d.d. 11 november 2014. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte in België reeds eerder is veroordeeld, zij het voor andersoortige feiten dan de onderhavige. Bovendien is het de rechtbank ter terechtzitting opgevallen dat verdachte weinig tot geen verantwoordelijkheid op zich neemt voor het gebeuren. De rechtbank acht voor de afdoening van de onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde feiten daarom een gevangenisstraf van langere duur passend en geboden. Bij het bepalen van de hoogte van deze straf heeft de rechtbank mede gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS en de straffen die doorgaans in min of meer soortgelijke gevallen worden opgelegd.
Alles afwegende, zal de rechtbank ter zake van voornoemde feiten aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Aangezien het onder 3 bewezenverklaarde feit een overtreding betreft dient de rechtbank voor dit feit een aparte straf op te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank doet de eis van de officier van justitie onvoldoende recht aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd. Gelet op het zeer gevaarlijke rijgedrag van de verdachte en het feit dat hij geen verantwoordelijke neemt voor zijn eigen gedrag, acht de rechtbank een hechtenis voor de duur van één maand passend.
Daarnaast zal de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen, aangezien uit
de wijze waarop het bewezenverklaarde feit is begaan, blijkt dat de verdachte niet in staat moet worden geacht om te kunnen gaan met de verantwoordelijkheid die het zijn van bestuurder van een motorrijtuig met zich meebrengt.

6.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een immateriële schadevergoeding van
€ 624,- ter zake van feit 1.
6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar en heeft gevorderd om, bij toewijzing van de vordering, tevens de schadevergoedingsmaatregel
op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in
de vordering, nu verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de vordering af te wijzen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk dient
te worden verklaard in de vordering. Zij overweegt hiertoe dat in gevallen waarbij geen sprake is van fysiek letsel, slechts in een beperkt aantal gevallen immateriële schade kan worden toegekend. Deze gevallen zijn limitatief in de wet opgesomd (artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). Bij de benadeelde partij was geen sprake van enig fysiek letsel. Wel blijkt dat de benadeelde behoorlijk is aangeslagen door het bewezenverklaarde feit (poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel). De rechtbank begrijpt dat hij deze negatieve gevoelens graag op de verdachte wil verhalen. De wet stelt echter strenge eisen aan het verhalen – op daders – van deze negatieve gevoelens. Verhaal is alleen dan mogelijk indien er sprake is van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt
als een aantasting van de persoon. Hiervan is pas sprake indien het geestelijk letsel een voldoende ernstig karakter heeft. Gevoelens van angst of schrik vallen daar niet onder. Eventuele ernstigere psychische schade is op basis van de door de benadeelde partij aangevoerde gegevens onvoldoende onderbouwd.

7.Het beslag

De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen mobiele telefoons dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 57, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
4is omschreven;
- verklaart de verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte ter zake van de onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde feiten tot
een gevangenisstraf van acht maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging
van de opgelegde gevangenisstraf;
  • veroordeelt de verdachte ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde feit tot
  • veroordeelt de verdachte, eveneens ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde feit, tot een
Benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de kosten, door de verdachte gemaakt ter verdediging tegen de vordering, tot op heden begroot op nihil;
Beslag
- beveelt de teruggave aan de verdachte van de volgende in beslag genomen, maar
nog niet teruggegeven voorwerpen:
  • een GSM, merk: Samsung (beslagnummer 2370269);
  • een GSM, merk: Blackberry (beslagnummer 2370270).
Dit vonnis is gewezen door mr. S.V. Pelsser, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en
mr. J.M.E. Kessels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Romme, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 januari 2015.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 augustus 2014 in de gemeente Heerlen (meermalen) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan (een) perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (beiden) zijnde verbalisanten van de politie Eenheid Limburg), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) met dat opzet rijdende in een door hem, verdachte, bestuurde personenauto,
- met verhoogde snelheid, althans accelererend, meermalen, althans eenmaal, met deze door hem, verdachte, bestuurde personenauto tegen het dienstvoertuig waarin zich op dat moment voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] bevonden is (aan)gereden en/of gebotst en/of geramd en/of
- ( vervolgens) met verhoogde snelheid, althans accelererend, met deze door hem, verdachte, bestuurde personenauto op voornoemde [slachtoffer 2] is ingereden en/of toegereden, (welke [slachtoffer 2] zich op dat moment buiten het dienstvoertuig bevond),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 18 augustus 2014 in de gemeente Heerlen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (beiden zijnde verbalisanten van de politie Eenheid Limburg) heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend, rijdende in een door hem, verdachte, bestuurde personenauto
- met verhoogde snelheid, althans accelererend, meermalen, althans eenmaal, met deze door hem, verdachte, bestuurde personenauto tegen het dienstvoertuig waarin zich op dat moment voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] bevonden is (aan)gereden en/of gebotst en/of geramd en/of
- ( vervolgens) met verhoogde snelheid, althans accelererend, met deze door hem, verdachte, bestuurde personenauto op voornoemde [slachtoffer 2] is ingereden en/of toegereden (welke [slachtoffer 2] zich op dat moment buiten het dienstvoertuig bevond);
2.
hij op of omstreeks 18 augustus 2014 te Heerlen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 1040 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld
in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft hij, verdachte, deze hennep aanwezig gehad in een personenauto met bestemming België;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 18 augustus 2014 in de gemeente Heerlen opzettelijk heeft vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 1040 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 18 augustus 2014 in de gemeente Heerlen, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
- daarmee rijdend over de Beersdalweg, terwijl hem, verdachte, door verbalisant middels optische- en geluidssignalen een stopteken werd getoond, met hoge snelheid in de richting van de Breukerweg is weggereden,
- waarna hij, verdachte, naar rechts is afgeslagen de Breukerweg op in de richting van de Terhoevenderweg, in strijd met een voor hem geldend rood licht
- waarna hij, verdachte, met hoge snelheid de rotonde driekwart heeft genomen en zijn weg heeft vervolgd over de Terhoevenderweg in de richting van de Rennemigstraat, ten gevolge waarvan de door hem bestuurde personenauto in een slip raakte en uitschaarde,
- waarna hij, verdachte, rijdende op de Terhoevenderweg en gekomen bij het kruispunt met de Rennemigstraat en de Wijngaardstraat, via het voorsorteervak naar links, rechterdoor het kruispunt over is gereden, in strijd met een voor hem geldend rood licht uitstralend (driekleurig) verkeerslicht,
- waarna hij, verdachte, met hoge snelheid over het woonerf Fossielenerf en Ammonieterf is gereden, waarbij hij rakelings langs een speelveldje is gereden waarop zich op dat moment kinderen bevonden en waardoor een personenauto een noodstop moest maken,
- waarna hij, verdachte, rijdend op het Fossielenerf, naar rechts heeft gestuurd en op het trottoir is gaan rijden,
- waarna hij, verdachte, rijdende op de Rennemigstraat en gekomen bij het kruispunt met de Terhoevenderweg, rechtdoor het kruispunt over is gereden de Wijngaardsweg op, in strijd met een voor hem geldend rood licht uitstralend (driekleurig) verkeerslicht, uitstralend (driekleurig) verkeerslicht,
door welke gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans (telkens) kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg (telkens) werd gehinderd, althans (telkens) kon worden gehinderd.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700469-14
Proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 27 januari 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting De Geerhorst te Sittard.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is
nietin de zaal van de zitting aanwezig. Ter terechtzitting van 13 januari 2015 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman: mr. A. van der Biezen, advocaat te 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Voor zover de in het vonnis vermelde feiten en omstandigheden door de rechtbank redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde, wordt hierna in de voetnoten verwezen naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de rechtbank deze feiten en omstandigheden ontleent. Tenzij anders vermeld, maken deze bewijsmiddelen deel uit van het eindproces-verbaal
2.Het proces-verbaal van bevindingen, pag. 33 en 34.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, pag. 34 en 35.
4.De processen-verbaal van bevindingen, pag. 30 en 38.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, pag. 35.
6.Het proces-verbaal van aanhouding van verdachte, pag. 115 en 116.
7.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], pag. 86.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, pag. 33 en 36.
9.De kennisgeving van inbeslagneming, pag. 22.
10.Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, pag. 180.