ECLI:NL:RBLIM:2015:6534

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 juli 2015
Publicatiedatum
30 juli 2015
Zaaknummer
4248097 AZ VERZ 15-145
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst zonder vergoeding na verzoek werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 30 juli 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en de besloten vennootschap UNIROBE MEEÙS GROEP B.V. (UMG). De werknemer, die sinds 1991 in dienst was, verzocht om ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen, met een verzoek om een vergoeding van € 205.185,00 bruto. Hij stelde dat zijn gezondheid ernstig onder de arbeidsrelatie lijdt en dat de door UMG aangeboden functie niet passend is. UMG verweerde zich door te stellen dat de werknemer goed functioneert in de aangeboden functie en dat er geen reden is voor ontbinding.

De kantonrechter oordeelde dat er geen bijzondere opzegverboden van toepassing zijn en dat het verzoek van de werknemer in beginsel gehonoreerd moet worden, gezien het recht op vrije arbeidskeuze. De rechter concludeerde dat de werknemer onvoldoende had onderbouwd dat de redenen voor ontbinding volledig in de risicosfeer van de werkgever lagen. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever zorgvuldig had gehandeld en dat de werknemer zijn verwijten niet voldoende had onderbouwd. Daarom werd het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingewilligd, maar zonder toekenning van de verzochte vergoeding. De ontbinding werd per 1 september 2015 vastgesteld, met de mogelijkheid voor de werknemer om zijn verzoek in te trekken tot 14 augustus 2015.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 4248097 AZ VERZ 15-145
Beschikking van de kantonrechter van 30 juli 2015
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonend [adres] , [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. R. van den Berg Jeths,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNIROBE MEEÙS GROEP B.V.,
statutair gevestigd te ’s-Gravenhage en kantoorhoudend Aegonplein 50, 2591 TV
’s-Gravenhage,
verwerende partij,
gemachtigde mr. P.M. Klinckhamers.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en UMG genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift
  • het verweerschrift
  • de door [verzoeker] op 24 juli 2015 overgelegde aanvullende bijlagen
  • de pleitnota aan de zijde van [verzoeker]
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling d.d. 28 juli 2015.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
UMG is één van de grootste spelers in de intermediaire markt en adviseert klanten hoe om te gaan met risico’s en mogelijkheden.
2.2.
[verzoeker] , geboren op [geboortedag] 1968, is sinds 1 juni 1991 krachtens schriftelijke arbeidsovereenkomst bij (de rechtsvoorganger van) UMG in dienst, aanvankelijk in de functie van commercieel manager, vanaf 1 januari 2008 als vestigingsmanager en laatstelijk in de functie van senior accountmanager tegen een loon van € 5.905,74 bruto per maand exclusief vakantiebijslag, dertiende maand en overige emolumenten.
2.3.
Binnen UMG hebben de afgelopen jaren verschillende organisatiewijzigingen plaatsgevonden. Per 1 januari 2013 is ten aanzien van alle vestigingsmanagers, waaronder [verzoeker] , de omvang van de variabele beloning binnen UMG aangepast en teruggebracht van zes naar drie maandsalarissen. Daarvoor in de plaats wordt sindsdien een dertiende maand toegekend en heeft er loonsverhoging plaatsgevonden.
2.4.
Eveneens heeft UMG per 1 januari 2013 besloten de voorschotbetaling op de variabele beloning af te schaffen. Voor [verzoeker] is, in tegenstelling tot andere werknemers, een uitzondering hierop gemaakt en met hem is een overgangsregeling / een fading-out constructie overeengekomen.
2.5.
Voormelde reorganisatie heeft in 2014 geleid tot landelijke invoering van klantenteams. Als gevolg van deze door marktomstandigheden ingegeven wijziging van de organisatiestructuur is de functie van vestigingsmanager, de functie die [verzoeker] bekleedde, komen te vervallen, waardoor hij per 1 januari 2014 boventallig is verklaard.
2.6.
Op 9 februari 2014 heeft de ondernemingsraad positief geadviseerd ten aanzien van de reorganisatie.
2.7.
UMG heeft [verzoeker] vervolgens de functie van (senior) accountmanager aangeboden.
2.8.
[verzoeker] heeft de brief van 18 juni 2014 tot benoeming in de functie van accountmanager nimmer ondertekend (met name vanwege de teruggang in loon en het relatiebeding), maar oefent deze functie wel - naar tevredenheid van UMG - uit.
2.9.
Op 3 juli 2014 heeft [verzoeker] ingestemd met toepassing van de arbeidsvoorwaardenregeling (AVR) en daarmee ook met het (in artikel 12 opgenomen) sociaal plan. Het sociaal plan is alleen met de ondernemingsraad overeengekomen. Als gevolg hiervan is zijn loon per 1 juli 2014 en 1 januari 2015 verhoogd (van € 5.779,00 naar
€ 5.849,10 en naar € 5.905,74).
2.10.
[verzoeker] heeft zich op 22 juni 2015 ziek gemeld. Gedurende zijn dienstverband is er al eerder sprake geweest van een arbeidsongeschiktheidsperiode (in verband met een beenoperatie en burnoutklachten).
2.11.
In het door de bedrijfsarts opgestelde verslag van het spreekuur van 2 juli 2015 staat - voor zover relevant - vermeld:
“(…) Er is sprake van werkgerelateerde problematiek. De heer geeft aan door deze problematiek beperkingen te ervaren. De heer [verzoeker] en werkgever zullen samen naar een oplossing moeten zoeken voor de (bekende) knelpunten.
Mijn advies is dat de heer [verzoeker] zo snel mogelijk om de tafel gaat zitten om tot een vergelijk / oplossing te komen.”
2.12.
[verzoeker] heeft een deskundigenoordeel (gedateerd 17 juli 2015 en verzonden op 20 juli 2015) bij het UWV aangevraagd over de volledige geschiktheid voor het eigen werk, waarop thans nog niet is beslist.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt de tussen hem en UMG bestaande arbeidsovereenkomst op een zo kort mogelijke termijn te ontbinden wegens gewichtige redenen bestaande in een verandering in de omstandigheden onder toekenning van een vergoeding van € 205.185,00 bruto (neerkomend op een correctiefactor van 1,25).
3.2.
Ter staving van zijn verzoek voert [verzoeker] - kort weergegeven - aan dat van hem niet langer gevergd kan worden de arbeidsrelatie voort te zetten, omdat zijn gezondheid hier ernstig onder lijdt. De door UMG opgelegde functie is geen passende functie. Bovendien heeft UMG niet zorgvuldig gehandeld en druk uitgeoefend om de nieuwe functie te aanvaarden. Volgens [verzoeker] is er sprake van een verandering in de omstandigheden, hetgeen te wijten is aan UMG.
3.3.
UMG heeft verweer gevoerd. UMG heeft betoogd dat er wat haar betreft geen aanleiding bestaat om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. [verzoeker] bekleedt een functie die passend is en functioneert uitstekend. Van onzorgvuldig handelen is volgens UMG geen sprake. UMG verzoekt primair de gevraagde ontbinding af te wijzen. Indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, heeft UMG verzocht om geen vergoeding aan [verzoeker] toe te kennen en aan haar een vergoeding toe te kennen ter hoogte van het loon over de voor [verzoeker] geldende opzegtermijn (één bruto maandloon, vermeerderd met 8% vakantiebijslag en dertiende maand, neerkomend op een bedrag van € 6.870,35 bruto), nu dit de termijn is waarop de arbeidsovereenkomst zou eindigen na reguliere opzegging en rekening houdend met de schade die UMG lijdt door een eerder vertrek en het feit dat [verzoeker] sinds 22 juni 2015 niet meer op het werk is. Tevens wordt verzocht [verzoeker] in de proceskosten te veroordelen.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter oordeelt dat - nu een beslissing van het UWV op het recent door [verzoeker] aangevraagde deskundigenoordeel nog niet voorhanden is - slechts kan worden afgegaan op het oordeel van de bedrijfsarts d.d. 2 juli 2015. Volgens de bedrijfsarts is er sprake van een arbeidsconflict. Echter bijzondere opzegverboden zijn in dit geval - waar het gaat om een werknemersverzoek - niet aan de orde. Bovendien dient een werknemersverzoek als het onderhavige dat in belangrijke mate rust op het (grond)recht van vrije arbeidskeuze (artikel 19 lid 3 Grondwet) in beginsel gehonoreerd te worden.
4.2.
Wat UMG betreft is er geen noodzaak tot beëindiging van het dienstverband. [verzoeker] functioneert naar tevredenheid in de (passende) functie van accountmanager. Binnen UMG zijn geen andere passende functies voorhanden. [verzoeker] stelt dat de nieuwe functie hem niet past en van hem niet langer gevergd kan worden onder de hiervoor geschetste omstandigheden en spanningen de arbeidsrelatie voort te zetten. Gelet op het vorenstaande zal het verzoek van [verzoeker] worden ingewilligd. De kantonrechter is voornemens de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden per 1 september 2015.
4.3.
Vervolgens ziet de kantonrechter zich voor de vraag geplaatst of [verzoeker] een vergoeding naar billijkheid moet worden toegekend. Bij de beantwoording van die vraag is van belang of [verzoeker] onderbouwd aannemelijk heeft gemaakt dat het ontstaan van voornoemde gewichtige reden volledig, althans grotendeels, in de risicosfeer van de werkgever ligt, zonder dat enige noemenswaardige verwijtbaarheid van zijn zijde aan de orde is.
4.4.
Aan de werkgever komt een zekere mate van beleidsvrijheid toe ten aanzien van de bedrijfsvoering en de inrichting van haar organisatie. Dit betekent dat zij de beleidsmatige ruimte heeft om haar organisatie aan te passen aan de ontwikkelingen in de markt en dat dit tot gevolg kan hebben dat functies veranderen of zelfs komen te vervallen. Wel dient dit met de nodige zorg voor de betrokken werknemers gepaard te gaan.
4.5.
De noodzaak van de reorganisatie is erkend door de ondernemingsraad, nu deze positief heeft geadviseerd over de reorganisatie. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat de handelwijze van UMG niet getuigt van goed werkgeverschap en de vereiste zorgvuldigheid. Ingevolge hoofdstuk 4 van het sociaal plan dienen werkgever en werknemer zich zoveel mogelijk in te spannen om de boventallige werknemer van baan naar baan te bemiddelen, waarbij de werkgever de mogelijkheden nagaat van een passende functie binnen haar organisatie voor de boventallige werknemer. UMG heeft conform het sociaal plan en de arbeidsvoorwaardenregeling (AVR) gehandeld. Indien [verzoeker] de door UMG aangeboden functie van accountmanager niet passend acht, had hij zich tot de bezwarencommissie dienen te wenden en/of een civiele procedure aanhangig dienen te maken, hetgeen hij heeft nagelaten. In het feit dat UMG niet aan de eisen van [verzoeker] tegemoet is gekomen (de beloning en het schrappen van het relatiebeding), kan evenmin aanleiding worden gezien om daaruit een verwijtbare gedraging van de zijde van UMG te ontwaren. Niet weersproken is dat meerdere werknemers in een vergelijkbare positie als [verzoeker] verkeerden en vergelijkbaar behandeld zijn en dat voor [verzoeker] in tegenstelling tot zijn collega’s een uitzondering is gemaakt ter zake de afschaffing van de voorschotbetaling op de variabele beloning. Dat UMG onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn ziekteverleden en de door hem gegeven signalen is - mede in het licht van het verweer - niet aannemelijk geworden.
4.6.
Samenvattend leidt dit alles tot de conclusie dat [verzoeker] zijn verwijten aan het adres van zijn werkgever - mede in het licht van het verweer - onvoldoende heeft onderbouwd. De reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst ligt daarmee in de risicosfeer van [verzoeker] . Nu niet kan worden vastgesteld dat UMG de ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan worden verweten, bestaat er geen aanleiding om aan [verzoeker] een vergoeding naar billijkheid toe te kennen. De lange duur van zijn dienstverband en zijn goede functioneren maken dat niet anders.
4.7.
In verband met het voornemen van de kantonrechter om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst uit te spreken zonder daaraan een door [verzoeker] verzochte vergoeding te verbinden, zal [verzoeker] op de voet van het bepaalde in artikel 7:685 lid 10 BW in de gelegenheid worden gesteld om uiterlijk 14 augustus 2015 zijn verzoek in te trekken door schriftelijke mededeling aan de griffier. Indien [verzoeker] zijn verzoek binnen de hiervoor bedoelde termijn intrekt zal hij in de aan de zijde van UMG gerezen proceskosten worden veroordeeld.
4.8.
Daar waar de nieuwe Wwz wetgeving mogelijkheden biedt om aanverwante (met een ontbindingsverzoek verband houdende) vorderingen bij verzoek aanhangig te maken en (gezamenlijk) te behandelen, laat de oude wetgeving zulks niet toe. Nu op de onderhavige zaak de oude wetgeving van toepassing is, is er in deze procedure geen ruimte voor toekenning van een gefixeerde schadevergoeding aan UMG als bedoeld in artikel 7:677 juncto 7:680 BW. Voor zover UMG heeft gedoeld op het bepaalde in artikel 7:685 lid 8 BW ziet de kantonrechter in de gegeven omstandigheden geen aanleiding om aan UMG een vergoeding toe te kennen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
Voor het geval [verzoeker] zijn verzoek uiterlijk 14 augustus 2015nietintrekt:
5.1.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van
1 september 2015;
5.1.2.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.1.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
5.2.
Voor het geval [verzoeker] zijn verzoek uiterlijk 14 augustus 2015 intrekt:
5.2.1.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de kosten van deze procedure, aan de zijde van UMG tot op heden begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. Henzen en is in het openbaar uitgesproken.
Type: CJ