ECLI:NL:RBLIM:2015:6530

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 juli 2015
Publicatiedatum
30 juli 2015
Zaaknummer
03/866085-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in de Valkenburgse zedenzaak voor ontucht met een minderjarige

Op 30 juli 2015 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een zestienjarig meisje. De verdachte werd veroordeeld voor het plegen van ontucht met het slachtoffer, dat zich beschikbaar had gesteld voor seksuele handelingen tegen betaling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 29 september 2014 in hotel [hotel 1] te Valkenburg was en daar seksuele handelingen heeft verricht met het minderjarige slachtoffer. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte, dat er geen seks heeft plaatsgevonden, als leugenachtig en baseerde haar oordeel op de verklaringen van het slachtoffer en de bewijsmiddelen die door de politie waren verzameld. De verdachte kreeg een taakstraf van 180 uren en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 dag opgelegd. De rechtbank weegt in haar beslissing de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de maatschappelijke gevolgen van jeugdprostitutie mee. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met opzet naar een minderjarige had gezocht, maar dat hij wel verantwoordelijk was voor zijn handelen. De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde schadevergoeding voor immateriële schade, welke gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank legde de verdachte ook een schadevergoedingsmaatregel op.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/866085-15
Tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 juli 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adresgegevens] .
Raadsman is mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 juli 2015, waarbij de officier van justitie, de raadsman en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat een persoon tegen betaling seksuele handelingen heeft verricht met verdachte terwijl die persoon de leeftijd van zestien jaren maar nog niet die van achttien jaren had bereikt.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie achten het feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft verklaard dat hij bij het meisje in hotel [hotel 1] te Valkenburg is geweest. De verklaring van verdachte dat hij geen seks heeft gehad met het meisje is kennelijk leugenachtig. Bij de rechter-commissaris heeft het meisje immers verklaard dat ze seks heeft gehad met de man die aan haar gevraagd had of hij haar eerste klant was. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij aan het meisje heeft gevraagd of hij haar eerste klant was. Een specifiek detail dat mede ten grondslag ligt aan een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat verdachte seks heeft gehad met het minderjarige meisje.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
In het kader van de vermissing van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] werd verbalisant [verbalisant] op 14 oktober 2014 tweemaal telefonisch benaderd door [naam vader] , de vader van [slachtoffer] . In het tweede gesprek deelde de vader mede dat zijn dochter mogelijk in hotel [hotel 1] of [hotel 2] te Valkenburg zou verblijven en dat er foto’s van haar op een internetsite stonden genaamd [naam website 1] . [naam website 1] is een site waar prostitutiediensten worden aangeboden.
Verbalisant [verbalisant] bezocht de site [naam website 1] en trof foto’s aan van een vrouwelijk persoon die adverteerde onder de naam “ [alias] ”. De vader van [slachtoffer] bevestigde dat op deze foto’s inderdaad zijn dochter te zien was.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
Op 14 oktober 2014 observeert een observatieteam het appartementencomplex behorende bij
het hotel “ [hotel 1] ” te Valkenburg aan de Geul. Gezien wordt dat een jongeman, die
wordt herkend als [betrokkene] , op verschillende tijdstippen verschillende mannen de toegang
biedt via de algemene toegangsdeur van het appartementencomplex. Verder wordt gezien dat
op de derde verdieping van het complex een blonde jonge vrouw, die herkend wordt als
[slachtoffer] [2] , even door een raam kijkt. Op 14 oktober 2014 wordt [betrokkene] in de
badkamer van het appartement aangehouden. In de wasbak van het appartement ligt een
witte Iphone 4. [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ) [3] en een andere man worden tevens in
hetzelfde appartement aangehouden. [4] [slachtoffer] verklaart dat ze gemiddeld 4 à 5 klanten per
dag heeft gehad in de periode 29 september 2014 tot en met 14 oktober 2014. [5] Zij verklaart
dat de witte I-phone haar werktelefoon was. [6] De inbeslaggenomen werktelefoon wordt
door de politie onderzocht. In de telefoon bevinden zich meerdere telefoonnummers. Uit een
CIOT bevraging [7] blijkt een van de telefoonnummers op naam te zijn gesteld van het bedrijf
van verdachte. Verdachte bevestigt tijdens zijn verhoor bij de politie dat het telefoonnummer
zijn telefoonnummer betreft. [8] Uit het onderzoek naar het nummer van verdachte wordt
opgemaakt dat op 29 september 2014 het nummer van verdachte binnenkomt op een
zendmast welke direct valt onder de locatie van appartementencomplex / hotel [hotel 1] te
Valkenburg. [9]
Bij de rechter-commissaris heeft het meisje verklaard dat zij zich kon herinneren dat een persoon haar heeft gevraagd of hij haar eerste klant was. Zij heeft verder verklaard dat zij met die klant seksuele handelingen heeft verricht. Het is nooit zo geweest dat iemand haar heeft gevraagd of hij haar eerste klant was en zij vervolgens geen seks met deze klant heeft gehad. [10] Seks is volgens het meisje met de piemel in de vagina. [11]
Verdachte heeft verklaard [12] kort zakelijk weergegeven:
Ik heb op [naam website 2] de advertentie gezien. Ik heb een afspraak gemaakt. Ik moest komen naar hotel [hotel 1] te Valkenburg. Ik heb € 120,- betaald. Het meisje en ik zijn naar de slaapkamer gelopen. We zijn op de rand van het bed gaan zitten. Er heeft geen seks plaatsgevonden omdat zij heel zenuwachtig was. Ik heb aan haar gevraagd of ik haar eerste klant was.
Conclusie
De rechtbank stelt aan de hand van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 29 september 2014 in het appartementencomplex van hotel [hotel 1] te Valkenburg is geweest. Verdachte had een seksafspraak met [slachtoffer] . Verdachte heeft verklaard dat hij aan het meisje heeft gevraagd of hij haar eerste klant was. Het meisje heeft verklaard dat zij zich kon herinneren dat een persoon haar heeft gevraagd of hij haar eerste klant was. Verdachte heeft verklaard dat hij geen seks met het meisje heeft gehad omdat ze te zenuwachtig was. Deze verklaring strookt niet met de verklaring die het meisje bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Zij heeft daar immers ook verklaard dat zij met de klant die haar heeft gevraagd of hij haar eerste klant was, seksuele handelingen heeft verricht. Dit specifieke detail alsmede de duidelijke verklaring van het meisje, dat geen enkel belang heeft om in strijd met de waarheid te vertellen, leidt ertoe dat de rechtbank de verklaring van verdachte als kennelijk leugenachtige verklaring tot het bewijs bezigt. Verdachte heeft met deze verklaring proberen te verhullen dat hij met het meisje tegen betaling ontuchtige handelingen in enige vorm heeft verricht. Welke handelingen dat precies zijn kan de rechtbank niet vaststellen maar gelet op de leugenachtigheid van de verklaring probeert verdachte te verhullen dat het gaat om een van de handelingen die in de tenlastelegging is omschreven.
De rechtbank acht gelet op al het bovenstaande het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend
bewezen op de wijze als vermeld onder 3.4.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 29 september 2014 te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, bestaande die ontucht uit
- het aanraken en/of betasten en/of voelen van de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het doen aanraken van en/of doen wrijven over en/of doen trekken aan zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer] en/of
- het brengen/duwen van zijn, verdachtes, vinger(s) en/of penis in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer] en/of
- het brengen/duwen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] .

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien maar nog niet van achttien jaren heeft bereikt
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Afwezigheid van alle schuld?
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald met betrekking tot de leeftijd van het slachtoffer. De verdediging heeft daarmee een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van dit verweer voorop dat de strekking van artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht ziet op het tegengaan van kinderprostitutie, waarbij de minderjarigheid een geobjectiveerd bestanddeel vormt. Dit bestanddeel is bewezen als objectief komt vast te staan dat de minderjarige tussen de 16 en 18 jaar oud was. De leeftijd is als geobjectiveerd bestanddeel in dit wetsartikel (en in andere wetsartikelen betreffende de zeden) opgenomen ter bescherming van minderjarigen. De wetgever geeft hiermee het grote belang aan dat hij hecht aan de bescherming van minderjarigen in zedenzaken. De wetenschap bij verdachte van de leeftijd van het meisje is voor een bewezenverklaring niet van belang. Dat laat onverlet dat verdachte een verweer kan voeren daar waar het zijn strafbaarheid betreft. Een beroep op afwezigheid van alle schuld, dat wil zeggen op het ontbreken van alle strafrechtelijke relevante verwijtbaarheid, zal, naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, alleen in uitzonderlijke gevallen kunnen slagen. Op grond daarvan had verdachte de verplichting om zeer gedegen onderzoek te doen naar de leeftijd van het slachtoffer. Dat verdachte heeft gereageerd op een advertentie op een legale website maakt niet dat verdachte zomaar van de juistheid van de informatie op die website mag afgaan. Het ontslaat hem er in elk geval niet van gedegen onderzoek naar de leeftijd te verrichten. Verdachte heeft enkel gevraagd naar de leeftijd van het meisje en dat is onvoldoende. Nu niet is gebleken dat verdachte zich op enigerlei wijze heeft ingespannen om zekerheid te krijgen over de precieze leeftijd van de minderjarige, is er reeds daarom geen sprake van afwezigheid van alle schuld en wordt het verweer verworpen.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. De officier van justitie heeft hiertoe gewezen op de impact van jeugdprostitutie voor het individuele slachtoffer en de massaliteit van dit verschijnsel. Uit informatie van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Misbruik tegen Kinderen blijkt er in 2014 sprake van 300 mogelijke slachtoffers van jeugdprostitutie met de Nederlandse nationaliteit. Op 1 juni 2015 is een Richtlijn van Strafvordering art 248b SR in werking getreden, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen 2 categorieën. Categorie 1 betreft ontucht zonder seksueel binnendringen van het lichaam, categorie 2 ontucht met seksueel binnendringen van het lichaam. Voor categorie 1 geldt een bandbreedte van 1 tot 6 maanden gevangenisstraf; voor categorie 2 van 6 tot 15 maanden gevangenisstraf.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich – mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen – primair op het standpunt dat het opleggen van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf een passende sanctie vormt. Subsidiair zou een voorwaardelijke gevangenisstraf (eventueel in combinatie met een geldboete) een passende sanctie vormen. De raadsman heeft daarbij verwezen naar jurisprudentie ter zake van artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht, waarin (met één uitzondering) geen of een zeer korte (1 of 2 dagen) onvoorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf en met een taakstraf is opgelegd. De uitzondering betrof – verkort gezegd - een zaak waarin een leraar werd veroordeeld voor ontucht met een minderjarige gedurende een langere periode.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte maakt deel uit van de groep jeugdprostitutieklanten die terecht staat in de zogenaamde ‘Valkenburgse zedenzaak’. De rechtbank realiseert zich dat deze zaak een grote impact heeft op de levens van àlle betrokkenen. In de eerste en voornaamste plaats op dat van het minderjarige slachtoffer en haar naasten. Dat verwoordt zij ook in haar slachtofferverklaring. Daarnaast heeft de zaak van begin af aan kunnen rekenen op bijzonder veel publiciteit. De rechtbank kan zich voorstellen dat dit ook belastend is voor verdachten en hun directe omgeving, althans voor zover die door verdachten op de hoogte is gebracht.
Het hebben van seks met een minderjarige prostituee is strafbaar gesteld in artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht. Hierin staat de bescherming van minderjarigen centraal. Zij moeten kunnen opgroeien in een omgeving waar zij zich veilig kunnen ontwikkelen, ook op seksueel gebied. Gezien hun jeugdige leeftijd kan van hen niet worden verwacht dat zij zelf voldoende in staat zijn hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien.
Jeugdprostitutie is een ernstig zedendelict. De grote hoeveelheid mannen (enkele tientallen) die in een relatief korte periode van tien dagen in een hotelkamer tegen betaling seks hadden met een meisje van 16 jaar heeft de maatschappij extra geschokt. De rechtbank benadrukt in dit verband echter dat zij bij het bepalen van de straf bij iedere verdachte afzonderlijk moet beoordelen welk verwijt hem individueel kan worden gemaakt.
De rechtbank heeft bewezenverklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het gebruik maken van de diensten van een minderjarige prostituee. Daarbij is sprake geweest van het seksueel binnendringen van het lichaam van de minderjarige. De verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke integriteit en de psychische staat van de minderjarige in ernstige mate geschonden en bijgedragen aan het in stand houden van jeugdprostitutie.
Voor jeugdprostitutie is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangspunt. De rechtbank vindt die in elk geval op haar plaats als de verdachte bewust ontucht met een minderjarige wilde plegen. De rechtbank houdt er echter rekening mee dat uit het strafdossier niet kan worden afgeleid dat verdachte bewust op zoek was naar een seksafspraak met een meisje dat jonger was dan 18 jaar. Hij reageerde op een advertentie op een website waar bij het profiel van het meisje de leeftijd van 18 jaar stond vermeld. Daarvan had verdachte zich echter moeten vergewissen. Dat heeft hij nagelaten en zo is hij in werkelijkheid terechtgekomen bij het minderjarige slachtoffer en daarvoor draagt hij verantwoordelijkheid. Zonder ook maar iets af te doen aan de ernst van het strafbare feit en de gevolgen voor het slachtoffer, is het verwijt dat deze verdachte kan worden gemaakt minder groot dan in het geval dat iemand welbewust op zoek is gegaan naar een minderjarige of wist dat zij minderjarig was. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat dat verdachte een blanco strafblad heeft en dat de reclassering het recidiverisico inschat als laag.
Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank anders dan de officier van justitie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een te zware strafmodaliteit. De rechtbank is in overeenstemming met uitspraken in vergelijkbare zaken van oordeel dat een taakstraf al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf het meest passend is. Op grond van het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht is deze strafmodaliteit voor jeugdprostitutie echter niet meer mogelijk. Artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht sluit immers uit dat de rechtbank (onder meer) voor dit feit niet kan volstaan met het opleggen van een enkele taakstraf. Daarom zal de rechtbank kiezen voor een in haar ogen minder bevredigende oplossing, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van één dag in combinatie met een taakstraf. Tegen een dergelijk gecombineerde straf verzet artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht zich niet.
De rechtbank zal niet meegaan met het verzoek van de raadsman om in strafverminderende zin rekening te houden met de grote mate van publiciteit over de Valkenburgse zedenzaak. De rechtbank doet dit niet omdat in dit geval niet is gebleken dat de naam of persoon van verdachte in het nieuws is geweest op een wijze waardoor hij concreet schade heeft opgelopen.
Dit alles brengt mee dat de rechtbank een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van één dag in combinatie met een taakstraf van 180 uur.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert primair een bedrag aan immateriële schade van
€ 5.000,00 terzake van het tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit. Subsidiair vordert de benadeelde partij dat alle verdachten - die zich dienen te verantwoorden voor hun gedrag ten opzichte van het slachtoffer - moeten opkomen voor één en hetzelfde bedrag te weten een bedrag van € 25.000,00. Meer subsidiair verzoekt de benadeelde partij dat de rechtbank een smartengeld bedrag naar redelijkheid en billijkheid vaststelt.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat een bedrag van € 5.000,00 dient te
worden toegewezen, zoals primair gevorderd. Tevens dient de schadevergoedingsmaatregel
te worden opgelegd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat vrijspraak dient te volgen. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat -mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen- in redelijkheid een bedrag van € 500 tot € 1000 aan schadevergoeding kan worden toegekend. Voor het overige levert de behandeling een onevenredige belasting van het strafproces op. Niet kan worden vastgesteld hoe hoog de daadwerkelijke schade zal zijn, en welk deel van de schade aan de verdachte kan worden toegerekend. Het valt in ieder geval niet in te zien waarom het te vorderen bedrag hoger ligt dan het bedrag dat de rechtbank in de zaak van de pooier aan het meisje heeft toegekend.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt de vordering tot vergoeding van de immateriële schade aldus dat deze is gebaseerd op een onrechtmatige daad die verdachte jegens het slachtoffer
[slachtoffer] heeft gepleegd. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat overweegt de rechtbank dat de Nederlandse wet een restrictief stelsel kent ten aanzien van het toekennen van een dergelijke vergoeding. Artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek geeft daartoe een limitatieve opsomming. Het recht op vergoeding van immateriële schade bestaat slechts voor zover de wet hierop een aanspraak geeft. Uit het eerste lid onder b van voormeld artikel volgt dat voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding, indien de benadeelde (onder meer) in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat een ernstige inbreuk is gemaakt op de integriteit en de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , waardoor zij in haar persoon is aangetast. Zij heeft immers de meerderjarige verdachte afgetrokken. Hiervoor is niet nodig dat ook psychische schade is vastgesteld. Aldus staat genoegzaam vast dat aan de benadeelde partij door het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht. De verdachte zal voorts ter zake van dit feit een straf worden opgelegd. De rechtbank stelt met inachtneming van alle omstandigheden van dit geval de door de benadeelde partij [slachtoffer] tot op het moment van de zitting geleden immateriële schade naar billijkheid vast op
€ 1.000,00. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in haar vordering tot vergoeding van de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag,
groot € 1.000,00, tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 24c, 36f en 248b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt de verdachte voor het feit tot
een gevangenisstraf van 1 dag;
  • veroordeelt de verdachte voor het feit tot een taakstraf voor de duur van
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering voor wat betreft de immateriële schade van de benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij
  • bepaalt dat zij het gedeelte van haar vordering dat niet-ontvankelijk is verklaard slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer
20 dagenhechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. Goessen, voorzitter, mr. J. Wöretshofer en
mr. L. Feuth, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
30 juli 2015.
Buiten staat
Mr. L. Feuth is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 29 september 2014, in elk geval in de periode van 29 september 2014 tot en met 14 oktober 2014 te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, bestaande die ontucht uit
- het aanraken en/of betasten en/of voelen van de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het doen aanraken van en/of doen wrijven over en/of doen trekken aan zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer] en/of
- het brengen/duwen van zijn, verdachtes, vinger(s) en/of penis in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer] en/of
- het brengen/duwen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] .

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Eenheid Limburg opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2014119064 d.d. 24 mei 2015 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal van observatie d.d. 16 oktober 2014, doorgenummerde dossierpagina's 31 t/m 33.
3.Proces-verbaal van het informatief gesprek mensenhandel d.d. 14 oktober 2014, doorgenummerde dossierpagina 35
4.Proces-verbaal van bevindingen betreden [adres] te Valkenburg d.d. 15 oktober 2015, doorgenummerde
5.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 11 maart 2015, doorgenummerde dossierpagina’s 64-65.
6.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 4 december 2014, doorgenummerde dossierpagina 51.
7.Proces-verbaal van bevindingen artikel 27 WvSv verdenking [verdachte] d.d. 12 januari 2015, doorgenummerde
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 9 februari 2015, doorgenummerde dossierpagina 327.
9.Proces-verbaal van bevindingen artikel 27 WvSv verdenking [verdachte] d.d. 12 januari 2015, doorgenummerde
10.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] , afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 6 juli 2015.
11.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 11 maart 2015, doorgenummerde dossierpagina’s 56.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 9 februari 2015, doorgenummerde dossierpagina 329-332.