ECLI:NL:RBLIM:2015:6512

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 juli 2015
Publicatiedatum
29 juli 2015
Zaaknummer
4308964 CV EXPL 15-6727
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.F.W. Huinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van ontruimingsvonnis in kort geding met betrekking tot huurwoning

In deze zaak heeft de kantonrechter in kort geding op 29 juli 2015 uitspraak gedaan over de vordering van [eiser] tot schorsing van een eerder vonnis van 25 juni 2015, waarin hij was veroordeeld tot ontruiming van zijn huurwoning. De vordering van [eiser] is gebaseerd op de stelling dat het eerdere vonnis berust op feitelijke misslagen en dat hij in een noodtoestand dreigt te geraken door de voorgenomen ontruiming. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de ontruiming was aangezegd voor 23 juli 2015, maar dat Servatius, de verhuurder, heeft aangeboden de ontruiming uit te stellen tot 30 juli 2015, mits [eiser] de kosten van de afgeblazen ontruiming zou vergoeden.

De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Hij oordeelt dat [eiser] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over de feitelijke misslagen in het eerdere vonnis. De kantonrechter concludeert dat er geen acute noodtoestand is ontstaan die de schorsing van de ontruiming rechtvaardigt. [eiser] had voldoende tijd om maatregelen te treffen na de dagvaarding in kort geding en had kunnen anticiperen op de mogelijkheid van ontruiming. De vordering van [eiser] wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: 4308964 CV EXPL 15-6727
Vonnis van de kantonrechter in kort geding van 29 juli 2015
in de zaak van
[eiser],
wonend te [adres] , [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. L.C. van Kasteren,
tegen
de stichting
WONINGSTICHTING SERVATIUS,
gevestigd te Maastricht,
gedaagde,
advocaat mr. N. Kooistra.
Partijen zullen hierna [eiser] en Servatius worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 juli 2015.
  • de mondelinge behandeling van 23 juli 2015,
  • de pleitnota van Servatius.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 25 juni 2015 heeft de voorzieningenrechter (kenmerk C/03/206295 / KG ZA 15/250) [eiser] op vordering van Servatius veroordeeld tot ontruiming van de door hem gehuurde woning staande en gelegen aan de [adres] , [woonplaats] binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, met veroordeling van [eiser] in de (na)kosten van het geding, vermeerderd met rente.
2.2.
Servatius heeft het vonnis laten betekenen op 6 juli 2015 met als ontruimingsdatum 23 juli 2015 te 13.00 uur.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert schorsing van het vonnis van de voorzieningenrechter van 25 juni 2015, met veroordeling van Servatius in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat het vonnis berust op twee feitelijke misslagen en dat hij ook in een noodtoestand dreigt te geraken door de voorgenomen ontruiming.
[eiser] stelt spoedeisend belang bij en recht op de gevraagde voorzien te hebben.
3.3.
Servatius voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De spoedeisendheid vloeit voort uit de aard van de zaak.
4.2.
Ter kort gedingzitting heeft Servatius aangegeven de ontruiming op te willen schorten tot donderdag 30 juli 2015 onder de voorwaarde dat [eiser] de kosten van de afgeblazen ontruiming en de kosten van de aanzegging van de voorgenomen ontruiming zal dragen. De kosten zijn begroot op € 150,00 en € 80,00.
[eiser] heeft toegezegd deze kosten te zullen betalen, indien hij in deze procedure in het ongelijk wordt gesteld.
Servatius heeft daarop toegezegd de ontruiming van 23 juli 2015 te 13.00 uur af te gelasten en op te schorten tot 30 juli 2015.
4.3.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant (Servatius) mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde ( [eiser] ) die door de executie zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde ( [eiser] ) een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
Misslag?
4.4.
[eiser] stelt dat sprake is van een tweetal feitelijke misslagen. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat [eiser] in strijd met de huurovereenkomst een onderhuurder had en de voorzieningenrechter heeft ten onrechte aangenomen dat [eiser] zonder toestemming een muur in de woning (gedeeltelijk) heeft weggebroken.
De feiten liggen immers anders, zo stelt [eiser] . De vermeende onderhuurder is een familielid van [eiser] met psychische problemen die een verklaring heeft ondertekend die niet berust op een juiste voorstelling van zaken. [eiser] bood zijn neef enkel af en toe onderdak in tijden van psychische nood.
De muurdoorbraak is voorts niet door [eiser] , maar door zijn rechtsvoorganger (moeder) als huurder reeds gerealiseerd en is goedbevonden door de (toenmalige) opzichter. Bovendien zijn in alle vergelijkbare woningen in de buurt door de huurders (van Servatius) met toestemming de muren doorgebroken. Volgens [eiser] kunnen en willen zijn buren aldus ook verklaren.
4.5.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] zich ten tijde van de vorige procedure in kort geding niet heeft laten bijstaan door een ter zake deskundige advocaat of raadsman, zodat hetgeen hij zelf ter zitting heeft verklaard omtrent zijn neef of de muur, bij ontbreken van nader bewijsmateriaal, het uitgangspunt is geweest voor het oordeel van 25 juni 2015.
Enkel wanneer nu zou blijken dat de feiten waarover [eiser] heeft verklaard volstrekt anders liggen en dat dát ook niet eerder dan na het vonnis van 25 juni 2015 aan het licht is kunnen gekomen én als aannemelijk is dat de voorzieningenrechter, als hij kennis daarvan had kunnen nemen, anders zou hebben geoordeeld, is er ruimte om aan te nemen dat het vonnis op een feitelijke misslag berust.
[eiser] heeft naar het oordeel van de kantonrechter in het geheel geen bewijsstukken in geding gebracht die ook maar in de richting wijzen van feiten of omstandigheden die op een dergelijke misslag wijzen. [eiser] beroept zich nu immers op een andere uitleg of interpretatie van de feiten die tot het oordeel hebben geleid dat ontruiming van de woning gerechtvaardigd en aangewezen is, en [eiser] komt nu met feiten en verklaringen aan die ook reeds ten tijde van het eerste kort geding voor handen waren of hadden kunnen zijn.
Een andere presentatie en interpretatie van de feiten kan alleen in hoger beroep aan de orde worden gesteld.
4.6.
Voor zover [eiser] met zijn opmerking ter kort gedingzitting dat in het vonnis van 25 juni 2015 geen blijk is gegeven van een belangenafweging inzake de ontruiming, is de kantonrechter van oordeel dat daarmee nog niet sprake is van een juridische misslag in die zin dat niet aannemelijk is gemaakt dat de voorzieningenrechter zonder meer tot een ander oordeel was gekomen als het belang van Servatius bij het opheffen van een wanprestatie en het weer op de markt komen van een sociale huurwoning zou worden afgewogen tegen het belang van [eiser] , die tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, bij het hebben en houden van een dak boven zijn hoofd.
Het enkele ontbreken van een expliciete belangenafweging is een aspect dat in hoger beroep aan de orde kan worden gesteld.
4.7.
De kantonrechter merkt in het kader van de overwegingen in 4.5 en 4.6 op dat de procedure tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis c.q. executoriale titel met een beroep op een feitelijke of juridische misslag niet tot een verkapte beoordeling in hoger beroep kan en mag leiden.
Noodtoestand?
4.8.
[eiser] heeft zich beroepen op het feit dat hij door de aangezegde ontruiming in een noodtoestand is komen of zal komen te verkeren, omdat hij geen middelen heeft om zijn inboedel op te slaan en vanaf 23 juli 2015 geen woonruimte heeft.
4.9.
Servatius stelt dat niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan na het wijzen van het vonnis door de voorzieningenrechter [eiser] in een noodtoetand is komen te verkeren. Servatius heeft voorts betoogt dat in het vonnis een termijn van veertien dagen is gegund aan [eiser] alvorens Servatius mag overgaan tot daadwerkelijke ontruiming. Een dergelijke termijn wordt door de voorzieningenrechter kennelijk voldoende geacht om passende maatregelen te treffen.
4.10.
De kantonrechter volgt Servatius en is van oordeel, op grond van hetgeen daaromtrent door [eiser] is verklaard, dat geen sprake is van een acute noodsituatie die eerst als gevolg van omstandigheden die na het vonnis zijn opgekomen, is ontstaan.
Dat ontruiming tot de mogelijkheden kon behoren, had [eiser] immers vanaf de dag der dagvaarding in kort geding, te weten 27 mei 2015, duidelijk behoren te zijn en hij heeft derhalve voldoende tijd gehad om maatregelen te kunnen treffen voor het eventuele geval dat hij in het ongelijk zou worden gesteld en de woning zou moeten verlaten. Servatius heeft voorts na de ontvangst van het vonnis van 25 juni 2015 dit niet onmiddellijk laten betekenen en [eiser] daarmee extra tijd en gelegenheid gegeven om zelf tot ontruiming over te gaan.
Conclusie
4.11.
Niet is gebleken van feitelijke of juridische misslag in het vonnis van 25 juni 2015 waarbij [eiser] is veroordeeld tot (onder meer) ontruiming van de door hem gehuurde woning noch van een acute noodtoetstand als gevolg van feiten en omstandigheden die zijn opgekomen na het wijzen van genoemd vonnis. De vordering wordt derhalve afgewezen.
Proceskosten
4.12.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeel in de kosten van de procedure. Deze worden aan de zijde van Servatius begroot op € 600,00 (categorie gemiddeld) aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De kantonrechter als voorzieningenrechter in kort geding
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, aan de zijde van Servatius begroot op € 600,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.W. Huinen en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: EvB