Overwegingen
1. Eisers zijn gezamenlijk eigenaar van het pand aan de [adres] te [woonplaats] , geheten [naam] . Zij zijn niet woonachtig in het pand. Het vrijstaande pand bestaat uit drie verdiepingen. Ten tijde van het primaire besluit verbleven in het pand vier personen voor langere tijd en werden er circa tien buitenlandse werknemers (seizoenarbeiders) gehuisvest. Dit betrof steeds wisselende personen die slechts korte tijd van een kamer gebruik maakten.
2. Blijkens een inspectierapport van het Bureau Bouw- en Milieuhandhaving (afdeling Integrale Veiligheid) van 11 maart 2014 ontbreekt voor het als logies in gebruik zijnde pand de noodzakelijke omgevingsvergunning en voldoet het pand, zoals ook volgt uit een advies van de Brandweer Veiligheidsregio Zuid-Limburg van 18 maart 2014, niet aan meerdere brandveiligheidsvoorschriften van het Bouwbesluit 2012. Gelet hierop heeft verweerder bij het primaire besluit aan eisers een last onder bestuursdwang opgelegd die er toe strekt dat het pand op het perceel [adres] te [woonplaats] wordt ontruimd en deugdelijk wordt afgesloten ter voorkoming van hernieuwd gebruik. Deze last is bij het wijzigingsbesluit gewijzigd in die zin dat – kort gezegd – het gebruik van de begane grond (onder voorwaarden) wordt gedoogd, mits de noodzakelijke omgevingsvergunning wordt aangevraagd. De etages, die inmiddels door eisers zijn ontruimd en afgesloten, dienen gesloten te blijven totdat de vereiste omgevingsvergunning is verkregen. Niet is gebleken dat eisers een omgevingsvergunning voor de activiteit genoemd in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo hebben aangevraagd.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers gericht tegen het (gewijzigde) primaire besluit ongegrond verklaard.
4. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben zich – kort en zakelijk weergegeven en voor zover van belang – op het standpunt gesteld dat zij gezien het gebruik van het pand geen omgevingsvergunning voor de activiteit genoemd in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo hoeven aan te vragen. De personen die ten tijde van het primaire besluit in het bouwwerk verbleven, moeten immers worden aangemerkt als kamerbewoners en voor kamerverhuur is, aldus eisers, geen omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder d, van de Wabo vereist. Voorts hebben eisers bestreden dat wat betreft de aspecten vluchtroute en de compartimentering sprake is van overtreding van het Bouwbesluit 2012. Van een acute gevaarzetting was tot slot, aldus eisers, geen sprake. De door verweerder geboden hersteltermijn van enkele dagen moet in dat licht voor onredelijk kort worden gehouden. Eisers zijn van mening dat de besluitvorming om die reden voor onzorgvuldig moet worden gehouden.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder d, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk in met het oog op de brandveiligheid bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen.
7. In artikel 2.2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is – voor zover van belang – bepaald dat als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder d, van de Wabo worden aangewezen het gebruiken van een bouwwerk waarin bedrijfsmatig nachtverblijf zal worden verschaft aan meer dan tien personen, dan wel het in afwijking daarvan bij de bouwverordening bepaalde aantal personen. Onder een bouwwerk wordt mede verstaan delen van een bouwwerk die zijn ontworpen of aangepast om afzonderlijk te worden gebruikt.
8. Ingevolge artikel 7.3.1 van de Bouwverordening Heerlen 2010 wordt in afwijking van artikel 2.2, eerste lid, van het Bor, het aantal personen bepaald op vijf.
9. Over het standpunt van eisers dat een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder d, van de Wabo niet vereist is, overweegt de rechtbank dat – hetgeen niet in geschil is – de aanwezige buitenlandse werknemers niet hun hoofdverblijf in het pand hebben en zij er – gedurende hun werkzaamheden hier te lande – slechts tijdelijk en voor kortere tijd verblijven. Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit een situatie die vergelijkbaar is met verblijf in een pension. Kamerverhuur veronderstelt verblijf met een structureler karakter, waarvan geen sprake is. Verweerder heeft daarom, nu voorts niet in geschil is dat meer dan tien personen in het bouwwerk verbleven, terecht aan de last ten grondslag gelegd dat eisers niet beschikken over de vereiste omgevingsvergunning. Aan het vorenstaande doet niet af dat bij het wijzigingsbesluit voor een gedeelte van het pand voor kamerverhuur een gedoogbesluit is genomen, aangezien verweerder ten tijde van het primaire besluit mocht uitgaan van een (ondeelbaar) pand voor nachtverblijf. Deze beroepsgrond slaagt derhalve niet.
10. Voorts heeft verweerder aan de last onder bestuursdwang ten grondslag gelegd dat sprake is van meerdere met het Bouwbesluit strijdige brandveiligheidsgebreken.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
11. Op grond van artikel 1b, tweede lid, van de Woningwet is het verboden een bestaand bouwwerk, open erf of terrein in een staat te brengen, te laten komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, tweede lid, aanhef en onderdeel a, en vierde lid. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Woningwet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur technische voorschriften worden gegeven omtrent de staat van een bestaand bouwwerk. In het vierde lid is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur omtrent de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, onderdelen a en b, andere dan technische voorschriften worden gegeven.
12. Met voorschriften in voormeld artikel wordt bedoeld het Bouwbesluit 2012.
13. Artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012 definieert logiesfunctie als gebruiksfunctie voor het bieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan personen. Een logiesgebouw is een gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin meer dan een logiesverblijf ligt, dat is aangewezen op een gezamenlijke verkeersroute. Een logiesverblijf is een voor een enkel persoon of een afzonderlijke groep personen bestemd gedeelte van een logiesfunctie.
14. De Nota van Toelichting Logiesfunctie van het Bouwbesluit 2012 definieert logiesfunctie als een gebruiksfunctie voor het bieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan personen. Die personen hebben elders hun hoofdverblijf. Van een logiesfunctie is onder meer sprake bij een zomerhuisje, een hotel, een motel en een pension. Elke hotelkamer of suite is een logiesverblijf in een logiesfunctie. (…) Opgemerkt wordt dat, wanneer mensen op een bepaald adres zijn ingeschreven in de Gemeentelijke basisadministratie, daaruit mag worden afgeleid dat zij hun hoofdwoonverblijf op dat adres hebben. In een dergelijk geval zal geen sprake zijn van een logiesfunctie maar van een woonfunctie. (…) Een logiesgebouw is een gebouw of gedeelte daarvan, waarin meer dan een logiesverblijf ligt, en dat is aangewezen op een gezamenlijke verkeersroute. Een logiesverblijf is een voor een enkel persoon of een afzonderlijke groep personen bestemd gedeelte van een logiesfunctie. In een logiesgebouw wordt logiesgelegenheid geboden, bijvoorbeeld een hotel of een pension. In dat gebouw kunnen ook andere gebruiksfuncties liggen, bijvoorbeeld kantoorruimten, vergaderruimten, eetzaal en keuken, maar dat hoeft niet. In het laatste geval is het logiesgebouw een logiesfunctie. Een logiesverblijf is een gedeelte van een logiesfunctie voor een enkel persoon of een groep personen. Voorbeelden zijn een kamer of suite in een hotel, een vakantiehuisje, appartement of woning of een groepsaccommodatie zoals een vakantieboerderij.
15. De rechtbank is, gelet op de voormelde Nota van toelichting bij het Bouwbesluit 2012, van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het pand een logiesfunctie heeft en het kan worden beschouwd als een logiesgebouw. Aan het vorenstaande doet niet af dat bij het wijzigingsbesluit voor een gedeelte van het pand voor kamerverhuur een gedoogbesluit is genomen, aangezien verweerder ten tijde van het primaire besluit mocht uitgaan van een (ondeelbaar) pand voor logies.
16. Vervolgens overweegt de rechtbank dat in het inspectierapport van het Bureau Bouw- en Milieuhandhaving (afdeling Integrale Veiligheid), alsmede het advies van de brandweer is gesteld dat, met inachtneming van voormelde functie, niet wordt voldaan aan de artikelen 2.98, 2.100, 2.113, 2.117, 6.20, 6.23, 6.24, 6.26, 6.31, 6.36, 7.4 en 7.12 van het Bouwbesluit 2012. Eisers hebben enkel de aspecten van de vluchtroute en de compartimentering bestreden. Nu onbestreden is gebleven dat aan de resterende aan een logiesgebouw te stellen brandveiligheidseisen niet is voldaan en op grond hiervan vaststaat dat het pand op dat moment niet voldeed aan diverse brandveiligheidsvoorschriften van het Bouwbesluit, ziet de rechtbank geen aanleiding om in te gaan op hetgeen eisers ten aanzien van de vluchtroute en compartimentering hebben aangevoerd.
17. De rechtbank ziet in de korte termijn om aan de last te voldoen voorts geen aanleiding om de besluitvorming voor onzorgvuldig te houden. Er was immers sprake van een zeer gevaarlijke situatie. Het niet voldoen aan meerdere brandveiligheidsvoorschriften in combinatie met de aanwezigheid van vele brandgevaarlijke materialen in het pand, waardoor vuur snel om zich heen kan grijpen, leidt tot een brandgevaarlijke situatie die levensgevaarlijk is voor de personen die in het pand verblijven en bedreigend is voor de omgeving. Deze acute gevaarzetting rechtvaardigde, naar het oordeel van de rechtbank, direct ingrijpen door verweerder. De rechtbank betrekt daarbij dat uit het inspectierapport van het Bureau Bouw- en Milieuhandhaving (afdeling Integrale Veiligheid) naar voren komt dat de onveilige situatie, met name ten gevolge van het ontbreken van een brandmeldinstallatie met doormelding, niet op korte termijn kan worden hersteld. Het bieden van een langere hersteltermijn was daarom niet aan de orde. Dat, zoals eisers stellen, het pension gedurende vijftig jaar probleemloos heeft gefunctioneerd, geeft de rechtbank, nu enkel daaruit niet de conclusie kan worden getrokken dat ten tijde van het primaire besluit geen sprake was van een acute brandgevaarlijke situatie, geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De integrale milieucontrole van februari 2012 geeft hiertoe evenmin aanleiding. In dit verband heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om verweerders mededeling dat die controle zag op de milieueisen van het Activiteitenbesluit en niet op de brandveiligheidsaspecten van het Bouwbesluit in twijfel te trekken. De stellingen van eisers dat de bewoners van elkaar weten wie aanwezig is in het gebouw en zij elkaar bij brand kunnen waarschuwen, alle slaapvertrekken op de begane grond een raam hebben, dat als vluchtweg kan dienen en het pand vrijstaand is gelegen, acht de rechtbank, wat hier ook van zij, van onvoldoende gewicht om geen voor de personen die in het pand verblijven en de omgeving acute brandgevaarlijke situatie aan te nemen. Deze beroepsgrond slaagt derhalve niet.
18. In het licht van het vorenstaande was verweerder bevoegd om handhavend op te treden en kan niet gezegd worden dat verweerder onzorgvuldig gehandeld heeft dan wel het bestreden besluiten niet gedragen kan worden door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
19. De rechtbank overweegt tot slot dat eisers betoog dat het overgangsrecht van het geldende bestemmingsplan “Hoensbroek Zuid” het gebruik van het pand als pension toestaat, niet aan het vorenstaande kan afdoen. Het gebruiken van het pand in strijd met het bestemmingsplan heeft verweerder immers niet aan de onderhavige handhaving ten grondslag gelegd. In het verlengde daarvan kunnen eisers met de onderhavige procedure niet bewerkstelligen dat hen duidelijkheid wordt verschaft over de toegestane planologische gebruiksmogelijkheden van het pand.
20. Het beroep is ongegrond.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.D.R.H. Lechanteur, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 juli 2015.
w.g. D. Lechanteur,
griffier
w.g. Seerden,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 29 juli 2015