In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 24 juli 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster], een verhuisbedrijf, en [verweerster], een commercieel medewerker. De werkgever, [verzoekster], verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van een dringende reden, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen dringende reden was voor ontbinding. De kantonrechter stelde vast dat de werkgever onterecht verwijten had gemaakt aan de werkneemster, wat leidde tot een onwerkbare situatie. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst per 1 september 2015 ontbonden moest worden op basis van veranderingen in de omstandigheden. Tevens werd aan [verweerster] een vergoeding van € 9.619,08 toegekend, omdat de werkgever verantwoordelijk was voor de ontstane situatie. De kantonrechter benadrukte dat de werkgever niet kon aantonen dat de werkneemster disfunctioneerde en dat de verwijten aan haar adres niet gerechtvaardigd waren. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.