3.3Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot feit 1
De rechtbank stelt voorop dat uit de jurisprudentie blijkt dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, van belang zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Partiële vrijspraak
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de ten laste gelegde belaging van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Hiertoe overweegt zij als volgt.
Met betrekking tot [slachtoffer 1]
heeft verklaard dat haar broer, [betrokkene 1] , haar op 19 december 2012 belde. Hij zei toen tegen haar dat een man die zich als [verdachte] heeft voorgesteld op
17 december 2012 aan de deur om een bidprentje van hun moeder vroeg. De dag erna ontving [betrokkene 1] een kerstkaart met daarbij een brief waarin weer om een bidprentje van zijn moeder werd gevraagd. [betrokkene 1] ’ zus zei toen tegen haar broer dat dit de man was die haar belaagt.
Ten laste is gelegd dat verdachte [slachtoffer 1] heeft belaagd. Uit haar verklaring leidt de rechtbank echter af dat verdachte haar broer, [betrokkene 1] , in totaal twee keer om een bidprentje heeft gevraagd. Alleen al om die reden kan niet worden bewezen dat verdachte
[slachtoffer 1] heeft belaagd. De rechtbank spreekt verdachte daar dan ook van vrij.
Met betrekking tot [slachtoffer 2]
, de echtgenoot van [slachtoffer 1] , heeft verklaard dat hij van zijn buurman hoorde dat verdachte meermaals in de nachtelijke uren rond zijn woning sloop, waarna hij een beveiligingscamera heeft opgehangen. In het dossier bevindt zich een fotoprint van de beelden die met deze camera zijn gemaakt, waarop te zien is dat een man in de nacht van
13 augustus 2013 op 14 augustus 2013 bij de voordeur van [slachtoffer 2] stond. [slachtoffer 2] herkent verdachte op deze fotoprint. Van de overige door [slachtoffer 2] beschreven incidenten zijn geen camerabeelden beschikbaar.
De rechtbank kan op basis van de zich in het dossier bevindende fotoprint niet vaststellen dat verdachte degene is die in de nacht van 13 augustus 2013 op 14 augustus 2013 bij de voordeur van [slachtoffer 2] stond, terwijl van de overige door [slachtoffer 2] beschreven incidenten geen camerabeelden, noch ander steunbewijs beschikbaar is. De rechtbank kan op basis van de zich in het dossier bevindende stukken dus niet vaststellen dat verdachte zich meermaals in de omgeving van de woning van [slachtoffer 2] heeft opgehouden en daardoor stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] . Zij zal verdachte daarom vrijspreken van belaging van [slachtoffer 2] .
Met betrekking tot [slachtoffer 3]
heeft verklaard dat hij op 19 januari 2013 van zijn vrouw, [betrokkene 2] , hoorde dat er een onbekende man aan de deur stond die om een bidprentje van zijn moeder vroeg. [betrokkene 2] verklaarde dat zij tegen de man had gezegd dat zij niet meer in het bezit was van bidprentjes, maar dat ze er wel eens naar wilde zoeken. De man zei die week nog wel eens langs te zullen komen. Op 26 januari 2013 belde de onbekende man weer aan en vroeg [slachtoffer 3] opnieuw om een bidprentje. [slachtoffer 3] zei dat hij geen bidprentjes meer had en dat hij niet wilde dat de man nogmaals bij hem aan de deur kwam. Op 27 januari 2013 ontving [betrokkene 2] een brief waarin gerefereerd werd aan de twee eerdere ontmoetingen en opnieuw werd gevraagd om een bidprentje.
Ten laste is gelegd dat verdachte [slachtoffer 3] heeft belaagd. Uit de verklaring van [slachtoffer 3] leidt de rechtbank af dat verdachte, nadat hij van [slachtoffer 3] te horen kreeg dat hij niet meer aan de deur mocht komen, één brief heeft gestuurd waarin nogmaals om een bidprentje werd gevraagd. Naar het oordeel van de rechtbank is het sturen van één brief niet aan te merken als een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 3] . Verdachte moet dus worden vrijgesproken van belaging van [slachtoffer 3] .
De rechtbank acht de belaging van [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] wel wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe overweegt zij als volgt.
[slachtoffer 4] heeft aangifte en klacht gedaan. Zij verklaarde dat een man, [verdachte] genaamd, in november 2012 aan de huisdeur belde en toen vroeg om een bidprentje. [slachtoffer 4] weigerde dat, waarna zij met kerst 2012 een kerstkaart ontving van deze [verdachte] waarin hij wederom om een bidprentje vroeg. Op 16 juli 2013 is [verdachte] zonder toestemming haar woning binnengelopen. Hij moest en zou een bidprentje hebben van haar overleden echtgenoot [naam 1] .[verdachte] had een dubbelgevouwen krant in zijn hand en stond zo dicht voor [slachtoffer 4] dat zij de krant telkens bijna tegen haar gezicht kreeg. Hij zei met stemverheffing “ik zal en ik moet een bidprentje hebben” en “geef me een bidprentje”.[slachtoffer 4] heeft dat tot driemaal toe geweigerd en heeft [verdachte] samen met een vriendin weggejaagd. Die avond zag [slachtoffer 4] dat ze was gebeld door een bepaald telefoonnummer. Zij had dat nummer eerder gebeld en toen de moeder van [verdachte] aan de telefoon gekregen. Ook ontving [slachtoffer 4] die avond een brief waarin weer werd gevraagd om een bidprentje. Op 18, 19 en 29 augustus 2013 ontving [slachtoffer 4] vervolgens e-mails waarin ook werd gevraagd om bidprentjes. Deze e-mails zijn afkomstig van het e-mailadres
[emailadres]en zijn verstuurd door [verdachte] . [slachtoffer 4] zoon ontvangt sinds 4 augustus 2013 ook e-mails waarin om een bidprentje wordt gevraagd. Sindsdien voelt [slachtoffer 4] zich erg angstig en onveilig en zij woont niet graag meer in haar woning. Ook maakt zij zich zorgen dat verdachte haar woning weer binnendringt.Toen de politie een foto van verdachte aan [slachtoffer 4] liet zien, herkende zij hem als degene die haar heeft belaagd en in haar woning is geweest.
[slachtoffer 5] (
naar de rechtbank begrijpt: de zoon van voornoemde [slachtoffer 4]), heeft ook aangifte en klacht gedaan. Hij verklaarde dat hij vanaf 4 augustus 2013 op zijn werk
e-mails ontving van een man, [verdachte] genaamd, waarin deze om een bidprentje vroeg. Uit de e-mails blijkt dat de verzender daarvan weet hoe [slachtoffer 5] eruit ziet, hoe laat hij begint met werken en dat hij kinderen heeft. Ook beledigde de verzender van de e-mails [slachtoffer 5] . [slachtoffer 5] ervaart dit als een inbreuk op zijn privacy. Op 15 augustus 2013 stuurde [slachtoffer 5] , een e-mail terug waarin hij aangaf de politie te zullen inschakelen als het e-mailen niet stopt. De ontvanger van deze e-mail, de familie [naam 2] , reageerde vervolgens met “beste kerel, lelijke, vieze, smerige hond, of mogelijke drugsverslaafde of andere crimineel”. Tot en met 18 augustus 2013 ontving [slachtoffer 5] nog diverse e-mails, afkomstig van het e-mailadres
[emailadres]en verstuurd door [verdachte] .
De stelling van de raadsman dat het overzicht van e-mails dat als bijlage bij de aangifte van [slachtoffer 5] is gevoegd, onbetrouwbaar is, deelt de rechtbank niet. Dat [slachtoffer 5] de e-mails van opmerkingen heeft voorzien, maakt niet dat deze minder authentiek of betrouwbaar zijn. Temeer nu [slachtoffer 5] zelf heeft aangegeven dat hij de e-mails van opmerkingen heeft voorzien.
Ook [slachtoffer 6] heeft aangifte en klacht gedaan. Hij verklaarde dat hij na het overlijden van zijn vader een rouwadvertentie in de krant heeft laten plaatsen waarin een
e-mailadres werd vermeld. Vanaf 3 augustus 2013 ontving [slachtoffer 6] e-mails afkomstig van het e-mailadres
[emailadres]en verstuurd door [verdachte] of [verdachte] . In deze e-mails werd om een bidprentje gevraagd. Nadat de zus van [slachtoffer 6] op 5 augustus 2013 een e-mail had gestuurd met daarbij de gescande rouwkaart, ontving [slachtoffer 6] vanaf dat moment om de drie dagen een e-mail van [verdachte] met het verzoek om een originele rouwbrief en bidprentje. [slachtoffer 6] is naar de politie gegaan en deze adviseerde hem een e-mail te sturen waarin hij duidelijk aangeeft dat gestopt moet worden met het sturen van e-mails. Dit heeft [slachtoffer 6] op 8 september 2013 gedaan. Vanaf dat moment ontving [slachtoffer 6] elke minuut een e-mail van [verdachte] . Tussen 8 september 2013 en 6 oktober 2013 ontving [slachtoffer 6] om de vijf à 6 dagen gedurende een dag ongeveer 3 e-mails per minuut van [verdachte] . Het aantal kon oplopen tot 20 e-mails per dag. Op 7 oktober 2013 ontving [slachtoffer 6] een e-mail waarin [verdachte] hem bedreigde en [slachtoffer 6] onder andere een “vieze gore stinkende klootzak” noemt. Ook werd [slachtoffer 6] gecondoleerd met zijn eigen overlijden en dreigde [verdachte] “onze strotten door te snijden”.Na onderzoek bleek dat de e-mails werden verstuurd van een computer met het IP-adres dat op naam is gesteld van [naam 3] ,de vader van verdachte.
[slachtoffer 7] heeft eveneens aangifte en klacht gedaan. Zij verklaarde dat zij op 29 augustus 2013 op een begrafenis werd aangesproken door [verdachte] . [slachtoffer 7] heeft tegen hem gezegd dat ze niets met hem te maken wilde hebben. Op 5 september 2013 ontving [slachtoffer 7] vervolgens een brief van de familie [verdachte] waarin om een bidprentje en een rouwbrief van haar overleden man werd gevraagd. Deze brief was niet met de post verzonden, maar was in haar brievenbus gestopt. Ongeveer twee weken later ontving ook haar schoonzus een brief in haar brievenbus, afkomstig van de familie [verdachte] , met het verzoek om een bidprentje en een rouwbrief van de overleden echtgenoot van [slachtoffer 7] . Ongeveer weer 2 weken later ontving [slachtoffer 7] weer een brief van de familie [verdachte] met het verzoek om een bidprentje en een rouwbrief van haar man. Nadat [slachtoffer 7] telefonisch contact opnam met de familie [verdachte] hoorde zij dat de brieven waarschijnlijk door [verdachte] waren verstuurd. Hierna, op 18 november 2013, ontving [slachtoffer 7] weer een brief in de bus van mevrouw [verdachte] , inhoudende dat zij moest uitkijken voor [naam 4] . Diezelfde dag ontving de schoonzus van [slachtoffer 7] ook een brief van de familie [verdachte] waarin opnieuw werd gevraagd om een rouwbrief en een bidprentje. De toon van deze brief was dreigender. Zo werd onder meer aangegeven dat de hele gang van zaken besproken was met [naam 4] en dat hij het helemaal zat was en maatregelen zou treffen indien niet binnen een week de overlijdensbrief en het doodsprentje zou worden ontvangen. Tevens werd er gevraagd waarom [slachtoffer 7] geen contact zocht en of zij ook aan het overlijden was.Toen de politie een foto van verdachte aan [slachtoffer 7] liet zien, herkende zij daarop verdachte, met de kanttekening dat dit een rare foto van verdachte is en dat verdachte op deze foto geen bril op heeft en minder haar. Zij kent verdachte van kleins af aan, want zij hebben in dezelfde straat gewoond.
Tot slot heeft [slachtoffer 8] aangifte en klacht gedaan. Zij verklaarde dat een man, die zich [verdachte] noemde, in maart 2013 bij haar woning aanbelde. Eenmaal in de woning vroeg deze man om een bidprentje van haar overleden zoon. [slachtoffer 8] weigerde de man een bidprentje en een uitnodiging van de crematie te geven toen duidelijk werd dat de man, in tegenstelling tot wat hij zei, haar zoon niet gekend heeft. De dag erna lag een ongefrankeerde envelop in de brievenbus van [slachtoffer 8] die afkomstig was van de familie [naam 2] , [adres] . In deze brief werd verzocht om een bidprentje. Rond Pinksteren 2013 ontving [slachtoffer 8] weer meerdere brieven van dezelfde afzender. In deze brieven werd opnieuw gevraagd om een bidprentje en een rouwbrief. In totaal ging het om ongeveer 7 brieven in een periode van 3 maanden van dezelfde afzender en met hetzelfde verzoek. Omdat de brieven niet gefrankeerd zijn, gaat [slachtoffer 8] ervan uit dat de man deze in de brievenbus heeft gegooid.Toen de politie een foto van verdachte aan [slachtoffer 8] liet zien, verklaarde zij dat ze verdachte met bril en langer haar kent.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de aangevers:
- a) werden benaderd door een persoon die zich veelal als [verdachte] of [verdachte] , voorstelde en bij hen aan de deur kwam en daar om een bidprentje (en rouwbrief) van een overleden dierbare vroeg;
- b) een brief ontvingen van de familie [naam 2] , [adres] , met hetzelfde verzoek. Uit het dossier blijkt (pagina 133) dat de ouders van verdachte op dit adres wonen;
- c) een e-mail ontvingen van het e-mailadres
Voorts hebben de aangevers verklaard dat verdachte, op het moment dat zij weigerden een bidprentje of een rouwbrief te geven:
( d) hun veel brieven of e-mails stuurt en hen soms telefonisch benadert en blijft vragen om het afgeven van een bidprentje (en rouwbrief), waarbij verdachte op het moment dat hem dit wordt geweigerd beledigingen of bedreigingen uit.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte:
- meermalen bij meerdere aangevers ( [slachtoffer 4] en [slachtoffer 8] ) aan de deur is geweest;
- een brief en een kerstkaart gezonden heeft aan [slachtoffer 4] en meermalen brieven in de brievenbus heeft gestopt bij [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] ;
- diverse e-mailberichten heeft verzonden aan [slachtoffer 5] en veelvuldig e-mailberichten heeft verzonden naar [slachtoffer 6] ;
- gebeld heeft naar [slachtoffer 4] .
Uit het voorgaande volgt dat verdachte via allerlei wegen, zowel persoonlijk (aan de deur), als via brieven, mails en telefonisch de aangevers bleef lastig vallen met zijn verzoek om bidprentjes en/of rouwbrieven. Gezien de aard ervan een verzoek dat hoe dan ook al een zeer grote inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen, gelet op haar persoonlijke karakter. Ook nadat de betrokkenen verdachte te kennen hadden gegeven hiervan niet gediend te zijn, ging verdachte door. Hij was daarin zeer vasthoudend en bleef dit weken tot maanden volhouden. Bovendien werd verdachte dreigender naarmate de tijd verstreek en soms beledigend, daardoor de druk opvoerend bij de aangezochte slachtoffers. Dit alles, in onderlinge verband en samenhang bezien, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat door de gedragingen van verdachte, hij een dusdanig stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] , dat sprake is van belaging in de zin van artikel 285b Sr .
Met betrekking tot de feiten 2, 3 en 4
[slachtoffer 9] heeft aangifte gedaan. Zij verklaarde dat zij op 24 april 2014 haar moeder, die in Maastricht woont, ging ophalen. Daar aangekomen zag [slachtoffer 9] dat een onbekende man op haar af kwam fietsen en voor haar stopte. De man vroeg of zij van [slachtoffer 9] of van [naam 5] was en gaf te kennen dat hij een bidprentje van de dochter van [naam 5] had gekregen. Toen [slachtoffer 9] vroeg of de man [verdachte] heette, antwoordde de man bevestigend. Zij wist dat deze man bij een vriendin aan de deur was geweest en daar had gevraagd om een bidprentje. [slachtoffer 9] heeft vervolgens tegen de man gezegd dat ze niet wilde dat hij een bidprentje aan haar moeder ging vragen. De man begon toen te schreeuwen, waarna [slachtoffer 9] de flat van haar moeder is binnengegaan. De man riep op dat moment: “ik bepaal zelf wat ik doe, kom maar eens hier, ik maak je kapot”. Toen [slachtoffer 9] haar moeder even later hielp met instappen in haar auto, zag ze dat de man die haar zojuist om het bidprentje had gevraagd en had bedreigd, hard in haar richting kwam fietsen. De man ging met zijn fiets tussen haar auto en de daarnaast geparkeerde auto staan en trok het portier van haar auto open. [slachtoffer 9] zag en voelde toen dat deze man haar met een vuist op haar gezicht en op haar schouder sloeg. Dit deed pijn. [slachtoffer 9] heeft vervolgens het portier dichtgetrokken en op slot gedaan. Nadat de man probeerde het portier nogmaals open te trekken, is hij weggefietst. [slachtoffer 9] zag, toen zij haar auto controleerde, dat er een flinke krans op het portier van haar auto zat.Toen de politie een foto van de verdachte aan [slachtoffer 9] liet zien, verklaarde zij dat zij hem herkent als degene die haar heeft bedreigd en mishandeld.
De verbalisant constateert dat [slachtoffer 9] een dikke bovenlip heeft en dat de linker kant van haar gezicht licht gezwollen is.
Getuige [getuige] heeft gelijkluidend verklaard. Zij verklaarde dat zij op 24 april 2014 door haar dochter werd opgehaald. Deze vertelde dat ze net de persoon had gesproken die een aantal weken geleden bij [getuige] aan de deur was geweest om een bidprentje van haar overleden man te vragen. Toen [getuige] met haar dochter in de auto stapte, zag zij dat de persoon die haar eerder om een bidprentje had gevraagd, met hoge snelheid kwam aanfietsen. Hij parkeerde zijn fiets tot bij het portier aan de bestuurderszijde van haar dochters auto. Hij trok vervolgens het portier open en sloeg minstens twee keer met een gebalde vuist tegen het gezicht van haar dochter. Haar dochter trok het portier vervolgens dicht, waarna de man wegfietste.Toen de politie een foto van de verdachte aan [getuige] liet zien, verklaarde zij dat zij hem herkent als degene die haar dochter heeft mishandeld en bedreigd.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 9] op 24 april 2014 heeft verklaard dat zij is bedreigd en mishandeld door verdachte. Hoewel haar moeder, [getuige] , aanvankelijk niets heeft verklaard over de bedreiging van [slachtoffer 9] , verklaart zij - als haar de foto van verdachte wordt getoond - dat zij verdachte herkent als degene die haar dochter heeft mishandeld en
bedreigd. Anders dan de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank de onder
feit 2 ten last gelegde bedreiging van [slachtoffer 9] dan ook wettig en overtuigend bewezen. Ook acht zij de mishandeling van [slachtoffer 9] (feit 3) en de beschadiging van haar auto
(feit 4) wettig en overtuigend bewezen. Met betrekking tot feit 4 overweegt de rechtbank dat zowel [slachtoffer 9] als haar moeder hebben verklaard dat verdachte hard kwam aanfietsen, zijn fiets bij het portier van de auto van [slachtoffer 9] parkeerde en dat verdachte vervolgens het portier opentrok. Door zo te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de auto van [slachtoffer 9] kon beschadigen, hetgeen vervolgens ook is gebeurd.
Met betrekking tot feit 5
Vrijspraakoverweging
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de onder feit 5 ten laste gelegde belediging van [slachtoffer 1] . Hiertoe overweegt zij dat de aangifte van [slachtoffer 1] (d.d. 14 juni 2013 te 10:36 uur - pagina 217 van de doornummering) en het verhoor van de getuige [slachtoffer 2] (d.d. 14 juni 2013 te 11:53 uur - pagina 221 van de doornummering) wat betreft woordgebruik nagenoeg geheel identiek zijn. Hoewel de verhorend verbalisant, [verbalisant] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat [slachtoffer 2] hetzelfde heeft verklaard als [slachtoffer 1] , is er volgens haar ook geknipt uit de verklaring van [slachtoffer 1] en is deze geknipte tekst in de verklaring van [slachtoffer 2] terecht gekomen.
De rechtbank is tegen deze achtergrond van oordeel dat er geen sprake is van twee afzonderlijk van elkaar afgelegde verklaringen. Kennelijk is door aangeefster [slachtoffer 1] aangifte gedaan en is deze aangifte vervolgens - woordelijk nagenoeg identiek - voorgelegd aan getuige [slachtoffer 2] ter ondertekening. Het gaat daarmee feitelijk om een en dezelfde verklaring, die door twee personen is ondertekend. Gelet op de regel dat het bewijs van een strafbaar feit niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van een verklaring, moet verdachte, bij gebreke van voldoende (betrouwbaar) steunbewijs worden vrijgesproken van de ten laste gelegde belediging van [slachtoffer 1] .
Met betrekking tot feit 6
Vrijspraakoverweging
Onder feit 6 wordt aan verdachte verweten dat hij [slachtoffer 2] heeft beledigd. De aangifte van [slachtoffer 2] wordt niet ondersteund door een ander bewijsmiddelen. Nu artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het bewijs dat een verdachte een strafbaar feit heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige, moet verdachte - bij gebrek aan steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer 2] - worden vrijgesproken van de ten laste gelegde belediging van [slachtoffer 2] .
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen