ECLI:NL:RBLIM:2015:6240

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 juli 2015
Publicatiedatum
23 juli 2015
Zaaknummer
03/866080-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in de Valkenburgse zedenzaak wegens ontucht met een minderjarige

In de zaak van de Valkenburgse zedenzaak heeft de Rechtbank Limburg op 23 juli 2015 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met een zestienjarig meisje. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van seksuele handelingen met het slachtoffer, die zich beschikbaar had gesteld voor seksuele diensten tegen betaling. De rechtbank oordeelde dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen was, en legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De zaak kwam aan het licht na een melding van de vader van het slachtoffer, die zich zorgen maakte over de vermissing van zijn dochter. Onderzoek door de politie leidde tot de ontdekking van een netwerk van jeugdprostitutie in Valkenburg, waarbij meerdere mannen betrokken waren. De rechtbank benadrukte de ernst van het delict, vooral gezien de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de impact van jeugdprostitutie op de samenleving. De verdachte, die werkzaam was in de jeugdzorg, had een grotere verantwoordelijkheid moeten nemen om de leeftijd van het slachtoffer te verifiëren. De rechtbank weegt in haar oordeel mee dat de verdachte een blanco strafblad had en dat de media-aandacht voor de zaak een zware impact op zijn leven heeft gehad. De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde schadevergoeding voor immateriële schade, welke gedeeltelijk werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/866080-15
Tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 juli 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortedatum en plaats] ,
wonende te [adres en woonplaats] .
Raadsman is mr. J.F.C. Eliëns, advocaat, kantoorhoudende te Beek.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 juli 2015, waarbij de officier van justitie en de raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat een persoon tegen betaling seksuele handelingen heeft verricht met verdachte terwijl die persoon de leeftijd van zestien jaren maar nog niet die van achttien jaren had bereikt.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie achten het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
In het kader van de vermissing van [slachtoffer] werd verbalisant [verbalisant 1] op 14 oktober 2014 tweemaal telefonisch benaderd door [vader] , de vader van [slachtoffer] . In het tweede gesprek deelde de vader mede dat zijn dochter mogelijk in [hotel 1] of [hotel 2] te Valkenburg zou verblijven en dat er foto’s van haar op een internetsite stonden genaamd [site naam] . [site naam] is een site waar prostitutiediensten worden aangeboden.
Verbalisant [verbalisant 1] bezocht de site [site naam] en trof foto’s aan van een vrouwelijk persoon die adverteerde onder de naam “ [alias] . De vader van [slachtoffer] bevestigde dat op deze foto’s inderdaad zijn dochter te zien was.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
Op 14 oktober 2014 observeert een observatieteam het appartementencomplex behorende bij het [hotel 1] . Zij zien dat een jongeman, die wordt herkend als [betrokkene] op verschillende tijdstippen verschillende mannen de toegang biedt via de algemene toegangsdeur van het appartementencomplex. Een observant ziet ook dat op de derde verdieping van het complex een blonde jonge vrouw even door een raam kijkt. Hij herkent haar als [slachtoffer] . [2] Op 14 oktober 2014 wordt [betrokkene] in de badkamer van het appartement aangehouden. In de wasbak van het appartement ligt een witte Iphone 4. [slachtoffer] [3] en een andere man worden tevens in hetzelfde appartement aangehouden. [4] [slachtoffer] verklaart dat ze gemiddeld 4 à 5 klanten per dag heeft gehad. [5] Zij verklaart verder dat de witte I-phone haar werktelefoon was. [6] De inbeslaggenomen werktelefoon wordt door de politie onderzocht. In de telefoon zijn meerdere telefoonnummers opgeslagen, waaronder een met de aanduiding ‘ [naam] ”. Uit een CIOT bevraging [7] blijkt dit telefoonnummer op naam te zijn gesteld van verdachte. Verdachte bevestigt tijdens zijn verhoor bij de politie dat het telefoonnummer zijn telefoonnummer betreft. [8] Uit het onderzoek naar het nummer van verdachte wordt opgemaakt dat in de periode van 29 september 2014 tot en met 14 oktober 2014 het nummer van verdachte binnenkomt op een zendmast welke direct valt onder de locatie van [hotel 1] [9]
Verdachte heeft verklaard [10] kort zakelijk weergegeven:
Ik heb (€ 70,- of € 75,-) afgerekend met het meisje en we zijn toen naar de slaapkamer gegaan. Zij heeft mij gepijpt. Mijn penis in haar mond. Ik heb aan haar borsten gevoeld en aan haar vagina. Toen hebben we geslachtsgemeenschap gehad, met de penis in de vagina.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op de bewijsmiddelen het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen op de wijze als vermeld onder 3.4.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
in periode van 29 september 2014 tot en met 14 oktober 2014 te [plaats] , ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, bestaande die ontucht uit
- het aanraken en/of betasten en/of voelen van de borsten en de vagina van die [slachtoffer] en
- het doen aanraken van en/of doen wrijven over en doen trekken aan zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer] en
- het brengen/duwen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] en
- het brengen/duwen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien maar nog niet van achttien jaren heeft bereikt
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden. Als bijkomende straf vordert de officier van justitie een ontzetting van het recht tot uitoefening van het beroep om werkzaam te zijn in de jeugdzorg, in welke hoedanigheid dan ook. De officier van justitie heeft hiertoe gewezen op de impact van jeugdprostitutie voor het individuele slachtoffer en de massaliteit van dit verschijnsel. Uit informatie van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Misbruik tegen Kinderen blijkt er in 2014 sprake van 300 mogelijke slachtoffers van jeugdprostitutie met de Nederlandse nationaliteit. Op 1 juni 2015 is een Richtlijn van Strafvordering art 248b SR in werking getreden, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen 2 categorieën. Categorie 1 betreft ontucht zonder seksueel binnendringen van het lichaam, categorie 2 ontucht met seksueel binnendringen van het lichaam. Voor categorie 1 geldt een bandbreedte van 1 tot 6 maanden gevangenisstraf; voor categorie 2 van 6 tot 15 maanden gevangenisstraf.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte niet wist dat het meisje dat hij bezocht nog geen 18 jaar oud was. Pas achteraf – bij het verlaten van het pand – zag hij de hem bekende hoofdverdachte (de loverboy) en besefte hij dat er mogelijk iets niet in orde was. Vervolgens is hij gaan sms’en met het meisje om zich ervan te vergewissen dat zij meerderjarig was en het antwoord per sms was dat hij zich geen zorgen over de leeftijd hoefde te maken. Ook op het profiel van de website waarop het meisje adverteerde stond als leeftijd 18 jaar vermeld. De raadsman verzoekt de rechtbank hiermee rekening te houden bij het bepalen van de strafmaat.
Daarnaast wijst de verdediging op de - mede door het openbaar ministerie veroorzaakte - enorme media-aandacht voor de Valkenburgse zedenzaak en voor deze verdachte in het bijzonder omdat hij in twitter- en andere mediaberichten voorkomt. In de ogen van de raadsman is verdachte hierdoor al levenslang gestraft. Mocht de rechtbank tot strafoplegging komen, dan verzoekt de raadsman om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één dag met aftrek van de dag die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en daarnaast een taakstraf. De raadsman verzoekt de rechtbank om het gevorderde beroepsverbod af te wijzen omdat er geen causaal verband bestaat tussen het strafbare feit en het beroep en omdat verdachte al zwaar genoeg wordt gestraft. Zo zal hij bij een veroordeling geen verklaring omtrent het gedrag kunnen krijgen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte maakt deel uit van de groep jeugdprostitutieklanten die terecht staat in de zogenaamde ‘Valkenburgse zedenzaak’. De rechtbank realiseert zich dat dit een grote impact heeft op de levens van àlle betrokkenen. In de eerste en voornaamste plaats op dat van het minderjarige slachtoffer en haar naasten. Dat verwoordt zij ook in de slachtofferverklaring die ter terechtzitting is voorgelezen. Daarnaast heeft de zaak van begin af aan kunnen rekenen op bijzonder veel publiciteit. De rechtbank kan zich voorstellen dat dit ook belastend is voor de verdachten en hun directe omgeving, althans voor zover die door verdachten op de hoogte is gebracht.
Het hebben van seks met een minderjarige prostituee is strafbaar gesteld in artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht. Hierin staat de bescherming van minderjarigen centraal. Zij moeten kunnen opgroeien in een omgeving waar zij zich veilig kunnen ontwikkelen, ook op seksueel gebied. Gezien hun jeugdige leeftijd kan van hen niet worden verwacht dat zij zelf voldoende in staat zijn hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien.
Jeugdprostitutie is een ernstig zedendelict. De grote hoeveelheid mannen (enkele tientallen) die in een relatief korte periode van tien dagen in een hotelkamer tegen betaling seks hadden met een meisje van 16 jaar heeft de maatschappij extra geschokt. De rechtbank benadrukt in dit verband echter dat zij bij het bepalen van de straf bij iedere verdachte afzonderlijk moet beoordelen welk verwijt hem individueel kan worden gemaakt.
De rechtbank heeft bewezenverklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het gebruik maken van de diensten van een minderjarige prostituee. Daarbij is tevens sprake geweest van het seksueel binnendringen van het lichaam van de minderjarige.
Voor jeugdprostitutie is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangspunt. De rechtbank vindt die in elk geval op haar plaats als de verdachte bewust ontucht met een minderjarige wilde plegen. Maar ook in deze zaak zal de rechtbank daartoe overgaan vanwege het volgende. De rechtbank rekent het verdachte zeer zwaar aan dat hij zich onvoldoende heeft vergewist van de leeftijd van het slachtoffer en de omstandigheden waaronder zij werkte. Omdat verdachte zelf werkzaam is in de jeugdzorg en professionele ervaring heeft met de begeleiding van zowel loverboys als hun slachtoffers mag van hem een grotere verantwoordelijkheid worden verwacht bij het zich verzekeren van de juiste leeftijd van het meisje en de inschatting van eventuele loverboy situaties. Verdachte had bovendien gealarmeerd moeten zijn toen hij bij zijn bezoek de hoofdverdachte - die in deze zaak is veroordeeld voor mensenhandel - tegen het lijf liep die hij vanuit zijn professionele achtergrond herkende. Verdachte heeft verklaard dat hij bij het zien van de hoofdverdachte dacht dat er mogelijk sprake was van een loverboy situatie maar heeft bij de politie aangegeven dat hij hem pas zag toen hij na afloop naar buiten liep. Het slachtoffer heeft juist hierover een zeer gedetailleerde verklaring afgelegd waaraan de rechtbank meer geloof hecht dan aan de verklaring van verdachte op dat punt. Als haar wordt gevraagd welke opvallende klanten zij zich kan herinneren, noemt zij als eerste dat er een keer een klant is gekomen die [betrokkene] kende. Zij verklaart onder meer: “Ik hoorde hen al lachen toen ze de trap opkwamen en toen ze de deur binnenkwamen, heeft [betrokkene] tegen mij gezegd dat hij die man kende van een groep waar hij vroeger gezeten heeft. Ze waren een beetje aan het lachen en daarna betaalde hij gewoon”. Deze verklaring past bovendien bij de werkwijze die de rechtbank veelvuldig in dit dossier is tegengekomen: de hoofdverdachte die de klanten bij aankomst opvangt en naar de verdieping begeleidt waar het slachtoffer zich bevindt. Dit brengt met zich dat verdachte voorafgaande aan het plegen van de ontucht wist dat er mogelijk sprake was van een loverboy situatie. Verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke integriteit en de psychische staat van de minderjarige in ernstige mate geschonden en bijgedragen aan het in stand houden van jeugdprostitutie terwijl hij bij uitstek degene was die aan de zorgelijke situatie van dit meisje een eind had kunnen maken door de politie te waarschuwen. Verdachte heeft immers verklaard dat hij de zaak (achteraf) niet vertrouwde en bang was dat er mogelijk sprake was van minderjarigheid en/of dwang. Hij heeft echter verzuimd om de juiste actie te ondernemen.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij een blanco strafblad heeft en dat de reclassering het recidiverisico inschat als laag. Daarnaast houdt de rechtbank er bij het bepalen van de straf rekening mee dat de strafzaak voor verdachte verstrekkende consequenties heeft. Verdachte is zijn baan kwijtgeraakt en is beschadigd in de publiciteit. Zo is er in de (sociale) media met naam, toenaam en zelfs foto over hem bericht.
Dit alles brengt mee dat de rechtbank een gevangenisstraf zal opleggen van 6 maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank zal anders dan de officier van justitie heeft gevorderd geen beroepsverbod opleggen omdat verdachte het delict niet in zijn beroep heeft begaan. En omdat verdachte geen ambt bekleedde toen hij het delict pleegde zal de rechtbank evenmin overgaan tot ontzetting van het bekleden van een ambt.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert primair een bedrag aan immateriële schade van
€ 5.000,00 terzake van het tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit. Subsidiair vordert de benadeelde partij dat alle verdachten - die zich dienen te verantwoorden voor hun gedrag ten opzichte van het slachtoffer - moeten opkomen voor één en hetzelfde bedrag te weten een bedrag van € 25.000,00. Meer subsidiair verzoekt de benadeelde partij dat de rechtbank een smartengeld bedrag naar redelijkheid en billijkheid vaststelt.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat een bedrag van € 5000,00 dient te
worden toegewezen, zoals primair gevorderd. Tevens dient de schadevergoedingsmaatregel
te worden opgelegd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de verdachte zich niet verzet tegen een bepaalde financiële genoegdoening. Een vergoeding van € 500,- acht verdachte wel op zijn plaats.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt de vordering tot vergoeding van de materiële en immateriële schade aldus dat deze is gebaseerd op een onrechtmatige daad die verdachte jegens het [slachtoffer]
heeft gepleegd. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat overweegt de rechtbank dat de Nederlandse wet een restrictief stelsel kent ten aanzien van het toekennen van een dergelijke vergoeding. Artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek geeft daartoe een limitatieve opsomming. Het recht op vergoeding van immateriële schade bestaat slechts voor zover de wet hierop een aanspraak geeft. Uit het eerste lid onder b van voormeld artikel volgt dat voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding, indien de benadeelde (onder meer) in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat een ernstige inbreuk is gemaakt op de integriteit en de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , waardoor zij in haar persoon is aangetast. Zij heeft immers - onder meer - geslachtsgemeenschap gehad met de meerderjarige verdachte. Hiervoor is niet nodig dat ook psychische schade is vastgesteld. Aldus staat genoegzaam vast dat aan de benadeelde partij door het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht. De verdachte zal voorts ter zake van dit feit een straf worden opgelegd. De rechtbank stelt met inachtneming van alle omstandigheden van dit geval de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden immateriële schade vooralsnog naar billijkheid bij wijze van voorschot vast op
€ 1.000,00. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in haar vordering tot vergoeding van de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag,
groot € 1.000,00, tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f en 248b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het feit tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
- zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering voor wat betreft de immateriële schade van de benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij
  • bepaalt dat zij het gedeelte van haar vordering dat niet-ontvankelijk is verklaard slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer
50 dagenhechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. Goessen, voorzitter, mr. J. Wöretshofer en
mr. L. Feuth, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
23 juli 2015.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks periode van 29 september 2014 tot en met 14 oktober 2014 te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt,
bestaande die ontucht uit
- het aanraken en/of betasten en/of voelen van de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het doen aanraken van en/of doen wrijven over en/of doen trekken aan zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer] en/of
- het brengen/duwen van zijn, verdachtes, vinger(s) en/of penis in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer] en/of
- het brengen/duwen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] .

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Eenheid Limburg opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2014119064 d.d. 18 mei 2015 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal van observatie d.d. 16 oktober 2014, doorgenummerde dossierpagina's 33 t/m 35.
3.Proces-verbaal van het informatief gesprek mensenhandel d.d. 14 oktober 2014, doorgenummerde dossierpagina 36 (verificatie personalia).
4.Proces-verbaal van bevindingen betreden [adres] d.d. 15 oktober 2015, doorgenummerde dossierpagina's 73 en 74.
5.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 11 maart 2015, doorgenummerde dossierpagina 67.
6.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 4 december 2014, doorgenummerde dossierpagina 53.
7.Proces-verbaal van bevindingen artikel 27 WvSv verdenking [verdachte] d.d. 9 februari 2015, doorgenummerde dossierpagina 343.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 februari 2015, doorgenummerde dossierpagina 364.
9.Proces-verbaal van bevindingen artikel 27 WvSv verdenking [verdachte] d.d. 9 februari 2015, doorgenummerde dossierpagina 341.
10.Proces-verbaal van derde verhoor verdachte d.d. 16 juni 2015, pagina 3 van het proces-verbaal..