In deze zaak vordert de werkneemster, aangeduid als [eiseres], in kort geding betaling van achterstallige reiskostenvergoeding van haar werkgever, Hendriks Hoteldiensten B.V. De werkneemster is sinds 1 januari 2012 in dienst bij Hendriks en heeft tot oktober 2013 gewerkt bij Tulip Inn City Centre Heerlen. Na haar ziekmelding op 22 februari 2014 heeft zij haar werkzaamheden hervat bij Amrâth Grand Hotel de l’Empereur te Maastricht, maar ontving vanaf 19 mei 2014 geen reiskostenvergoeding meer. De werkneemster stelt dat zij recht heeft op deze vergoeding op basis van de cao en vordert een bedrag van € 1.089,33, subsidiair € 783,52, plus wettelijke rente en proceskosten. Hendriks betwist het spoedeisend belang van de werkneemster en stelt dat er onvoldoende zekerheid is dat de werkneemster in een bodemprocedure gelijk zal krijgen.
De kantonrechter oordeelt dat het spoedeisend belang van de werkneemster niet is aangetoond. De werkneemster heeft pas in februari 2015 voor het eerst aanspraak gemaakt op de reiskostenvergoeding en heeft niet voortvarend gehandeld. Bovendien zijn de gevorderde bedragen relatief gering, waardoor niet aannemelijk is dat de werkneemster in financiële problemen komt als zij de uitkomst van een bodemprocedure moet afwachten. Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat er onvoldoende zekerheid bestaat dat de werkneemster in een bodemprocedure gelijk zal krijgen, gezien de betwisting door Hendriks over de afstand en de omstandigheden van de overplaatsing. De werkneemster wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en moet de proceskosten betalen.