ECLI:NL:RBLIM:2015:6224

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 juli 2015
Publicatiedatum
22 juli 2015
Zaaknummer
4052287 CV EXPL 15-3607
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering in kort geding tot betaling van reiskostenvergoeding door werkneemster

In deze zaak vordert de werkneemster, aangeduid als [eiseres], in kort geding betaling van achterstallige reiskostenvergoeding van haar werkgever, Hendriks Hoteldiensten B.V. De werkneemster is sinds 1 januari 2012 in dienst bij Hendriks en heeft tot oktober 2013 gewerkt bij Tulip Inn City Centre Heerlen. Na haar ziekmelding op 22 februari 2014 heeft zij haar werkzaamheden hervat bij Amrâth Grand Hotel de l’Empereur te Maastricht, maar ontving vanaf 19 mei 2014 geen reiskostenvergoeding meer. De werkneemster stelt dat zij recht heeft op deze vergoeding op basis van de cao en vordert een bedrag van € 1.089,33, subsidiair € 783,52, plus wettelijke rente en proceskosten. Hendriks betwist het spoedeisend belang van de werkneemster en stelt dat er onvoldoende zekerheid is dat de werkneemster in een bodemprocedure gelijk zal krijgen.

De kantonrechter oordeelt dat het spoedeisend belang van de werkneemster niet is aangetoond. De werkneemster heeft pas in februari 2015 voor het eerst aanspraak gemaakt op de reiskostenvergoeding en heeft niet voortvarend gehandeld. Bovendien zijn de gevorderde bedragen relatief gering, waardoor niet aannemelijk is dat de werkneemster in financiële problemen komt als zij de uitkomst van een bodemprocedure moet afwachten. Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat er onvoldoende zekerheid bestaat dat de werkneemster in een bodemprocedure gelijk zal krijgen, gezien de betwisting door Hendriks over de afstand en de omstandigheden van de overplaatsing. De werkneemster wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en moet de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 4052287 CV EXPL 15-3607
Vonnis van de kantonrechter van 22 juli 2015
in de zaak van:
[eiseres],
wonend [adres]
[woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. D.C.M. Kooijman
tegen:
HENDRIKS HOTELDIENSTEN B.V.,
gevestigd te Kolham (gemeente Slochteren),
gedaagde partij
gemachtigde mr. M.D.M. Huijben.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Hendriks genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de mondelinge behandeling op 29 juni 2015
  • de brief van mr. Huijben waarin zij de kantonrechter mededeelt dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt en waarin zij vraagt om vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Hendriks is een schoonmaakbedrijf dat zich in hoofdzaak richt op het leveren van schoonmaakdiensten aan hotels en hotelketens met minimaal 30 tot 40 kamers en vanaf het niveau drie sterren.
2.2.
[eiseres] is op grond van een schriftelijke arbeidsovereenkomst op 1 januari 2012 bij Hendriks voor onbepaalde tijd in dienst getreden in de functie van assistent objectleider. Partijen zijn daarbij overeengekomen dat de CAO in het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf (hierna: de cao) op de arbeidsovereenkomst van toepassing is.
2.3.
[eiseres] heeft tot oktober 2013 haar werkzaamheden verricht bij het Tulip Inn City Centre Heerlen te Heerlen. Daarna is zij door Hendriks overgeplaatst naar Vue des Montagnes te Berg en Terblijt. Zij heeft haar werkzaamheden aldaar verricht tot februari 2014. In die periode ontving zij van Hendriks een reiskostenvergoeding.
2.4.
Op 22 februari 2014 heeft [eiseres] zich bij Hendriks ziek gemeld.
2.5.
Op enig moment heeft [eiseres] haar werkzaamheden hervat op de locatie Amrâth Grand Hotel de l’Empereur te Maastricht (hierna: l’Empereur).
2.6.
Sinds in ieder geval 19 mei 2014 ontvangt [eiseres] geen reiskostenvergoeding meer van Hendriks.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert Hendriks te veroordelen - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van:
primair € 1.089,33 en subsidiair € 783,52 netto reiskostenvergoeding over de periode van 19 mei 2014 tot en met 24 februari 2015;
primair € 0,19 reiskostenvergoeding vanaf 28 februari 2015 tot het einde van de arbeidsovereenkomst en subsidiair € 0,19 vergoeding van de extra reiskosten vanaf 25 februari 2015 tot het einde van de arbeidsovereenkomst;
de wettelijke rente over de onder a. en b. vermelde bedragen;
e proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering voert [eiseres] (samengevat) het volgende aan.
Zij is op verzoek van haar werkgever in april 2014 overgeplaatst naar l’Empereur teneinde aldaar haar reïntegratiewerkzaamheden uit te voeren. [eiseres] had toen Hendriks nog gevraagd of zij niet kon hervatten te Heerlen, maar dat was volgens Hendriks niet mogelijk. Tot 19 mei 2014 heeft zij van Hendriks nog reiskostenvergoeding ontvangen. Daarna niet meer. Hendriks stelt dat zij op grond van artikel 34 van de cao recht heeft op reiskostenvergoeding aangezien de totale reisafstand (heen en terug) naar l’Empereur meer dan 60 kilometer bedraagt. In dat geval heeft zij recht op vergoeding van alle kilometers. Op die stelling zijn haar primaire vorderingen onder a. en b. gebaseerd. Ook als de reisafstand 60 kilometer of minder is, heeft zij naar eigen zeggen recht op reiskostenvergoeding aangezien zij op verzoek van Hendriks is herplaatst op een verder weg gelegen locatie, in welk geval zij recht heeft op de subsidiair onder a. en b. gevorderde vergoeding van de “meer kilometers”.
[eiseres] stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening aangezien zij aanzienlijke kosten moet maken om op haar werk te verschijnen.
3.3.
Het verweer van Hendriks strekt tot afwijzing van de vordering.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Hendriks heeft het spoedeisend belang van [eiseres] bij de gevraagde voorziening betwist. De kantonrechter is van oordeel dat dit verweer slaagt. [eiseres] stelt zelf dat zij reeds in 2014 mondeling bij haar leidinggevende onder de aandacht gebracht heeft dat zij (volgens haar ten onrechte) geen reiskostenvergoeding meer kreeg vanaf 19 mei 2014. [eiseres] stelt dat zij vervolgens door de heer [naam] van het hoofdkantoor en door haar leidinggevende “van het kastje naar de muur gestuurd” is. Voor zover de kantonrechter thans aan de hand van de overgelegde stukken kan zien heeft [eiseres] vervolgens voor het eerst bij brief van 6 februari 2015 aanspraak gemaakt op reiskostenvergoeding. Vervolgens hebben partijen nog tot medio maart 2015 gecorrespondeerd en heeft [eiseres] eerst bij dagvaarding van 24 april 2015 onderhavige vordering ingesteld. Op basis van het voorgaande moet worden vastgesteld dat [eiseres] niet erg voortvarend te werk gegaan is, hetgeen twijfels wekt omtrent het door haar gestelde spoedeisend belang. Voor het oordeel dat er geen sprake is van spoedeisend belang is dan doorslaggevend dat het gaat om een gering financieel belang. De door [eiseres] gevorderde bedragen zijn immers relatief gering en gesteld noch gebleken is dat [eiseres] financieel in de problemen komt indien zij de uitkomst van een mogelijk door haar in te stellen bodemprocedure zou moeten afwachten.
4.2.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter het volgende. Gelet op het verweer van Hendriks bestaat er binnen het bestek van dit kort geding onvoldoende zekerheid dat een door [eiseres] in te stellen bodemprocedure voor haar gunstig zal uitpakken zodat op een dergelijke uitkomst van die procedure thans ook niet vooruitgelopen kan worden.
De kortste reisafstand naar l’Empereur (en terug) bedraagt volgens Hendriks namelijk minder dan 60 kilometer. Hendriks heeft die afstand nader onderbouwd met productie 3 waarop een afstand enkele reis van 28,9 kilometer wordt vermeld met een reistijd van 56 minuten. Gelet op deze onderbouwde stelling kan niet gezegd worden dat het een uitgemaakte zaak is dat [eiseres] in een bodemprocedure de primair gevorderde volledige reiskostenvergoeding zal worden toegewezen. Het argument van [eiseres] dat de door Hendriks voorgestelde route 17 minuten langer duurt (enkele reis) dan de route van 36 kilometer (enkele reis) waar [eiseres] vanuit is gegaan, maakt naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet dat bij de vraag of zij op grond van art. 34 lid 1 van de cao recht heeft op reiskostenvergoeding van de afstand van de snellere route uitgegaan moet worden.
Verder heeft Hendriks gemotiveerd betwist dat [eiseres] op verzoek van Hendriks overgeplaatst is naar l’Empereur. Volgens Hendriks heeft [eiseres] daar zelf om verzocht en heeft zij zelfs nadien geweigerd om dichter bij huis te gaan werken. Gelet op dit verweer kan thans in ieder geval niet met voldoende mate van zekerheid vastgesteld worden dat de overplaatsing is geschied op verzoek van Hendriks, zodat er evenmin voldoende zekerheid bestaat dat [eiseres] recht heeft op vergoeding van de extra kilometers. Tot slot overweegt de kantonrechter dat onduidelijk is gebleven of Hendriks aan [eiseres] in de periode dat zij haar werkzaamheden in l’Empereur verricht heeft tot 19 mei 2014 een reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer heeft verstrekt. Hendriks heeft ook dat namelijk gemotiveerd betwist, zodat ook onvoldoende zekerheid bestaat over de vraag of Hendriks in strijd met goed werkgeverschap de reiskostenvergoeding per 19 mei 2014 heeft stopgezet.
4.3.
Gezien vorenstaande overwegingen wordt [eiseres] wegens het ontbreken van een spoedeisend belang niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
4.4.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres] worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van Hendriks tot op heden begroot op € 600,00 salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na heden.
4.5.
[eiseres] zal voorts worden veroordeeld tot betaling van de nakosten op de wijze als in het navolgende dictum bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering,
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van Hendriks tot op heden begroot op € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na heden tot de dag van voldoening,
5.3.
veroordeelt [eiseres] onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door Hendriks volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 100,00 salaris gemachtigde en, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de explootkosten van de betekening,
5.4.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de onderdelen 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Hoekstra en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW