ECLI:NL:RBLIM:2015:6119

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 juli 2015
Publicatiedatum
20 juli 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 1088u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van omgevingsvergunning voor uitbreiding kantoorgebouw met voorschriften over hulpconstructies, nulmeting en verzekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 20 juli 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil over een omgevingsvergunning die was verleend voor de uitbreiding van een kantoorgebouw. De eiser, die een deel van de grond in eigendom had, stelde beroep in tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten, dat op 4 februari 2014 de vergunning had verleend aan een derde partij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning niet zorgvuldig was voorbereid, omdat er geen voorschriften waren opgenomen over de hulpconstructies, de nulmeting en de verzekering. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan verweerder om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat de vergunninghouder en de gemeente voldoende moeten waarborgen dat de stabiliteit en integriteit van de garage van de eiser tijdens en na de bouw gewaarborgd zijn. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de belangen van de eiser in de afweging moeten worden meegenomen, vooral gezien de risico's die gepaard gaan met de bouwwerkzaamheden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming in het bestuursrecht, vooral wanneer het gaat om de rechten van derden die door een vergunning worden geraakt.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 14/1088

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten, verweerder,
(gemachtigde: mr. V. Gustings);
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende], te [plaats 1].

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan derde-partij (hierna: vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c en f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het uitbreiden van de kantoorruimte en het aanleggen van een parkeerplaats achter het pand [adres 1] te [plaats 2].
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2015. Het beroep is gevoegd ter zitting behandeld met het beroep met nr. AWB/ROE 14/978. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen.
Het onderzoek ter zitting is geschorst ten einde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere stukken over te leggen alsmede een nadere schriftelijke reactie te geven. Die nadere stukken zijn toegezonden en bij brief van 10 februari 2015 heeft verweerder de gevraagde schriftelijke reactie gegeven. Bij brief van 22 februari 2015 heeft eiser hierop gereageerd. Bij brief van 14 maart 2015 heeft vergunninghouder hierop gereageerd.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven tot het achterwege laten van een nadere zitting. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op 9 april 2015 gesloten.

Overwegingen

1. Vergunninghouder heeft op 24 mei 2011 een aanvraag ingediend voor het uitbreiden van een kantoorruimte en het aanleggen van een daarbij behorende parkeervoorziening achter het pand [adres 1] te [plaats 2]. Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend na toepassing van de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft tegen het ontwerp-besluit tot verlening van de omgevingsvergunning, dat vanaf 17 januari 2013 gedurende 6 weken ter inzage is gelegd, tijdig een zienswijze ingediend. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Bij het bestreden besluit behoort een ruimtelijke onderbouwing van 1 oktober 2013 opgesteld door Tonnaer Adviseurs in Omgevingsrecht (Tonnaer).
2. Eiser heeft het thans als kantoor gebruikte pand [adres 1] aan vergunninghouder verkocht in 1992. Een gedeelte van de achtertuin is in het bezit van eiser (destijds wonende [adres 2]) gebleven om daar een garage te bouwen onder de voorwaarde dat eiser het verharde parkeerterrein zou kunnen blijven gebruiken voor het af- en aanrijden naar de garage/camperstalling. Daartoe is een erfdienstbaarheid gevestigd.
Eiser voert in beroep - samengevat weergegeven - het volgende aan. Hij vindt dat de instandhouding van de huidige parkeerplaats door het bestreden besluit genegeerd wordt. De toekomstige terreinafwerking is namelijk niet op de bij de omgevingsvergunning behorende desbetreffende tekening aangegeven en vergunninghouder beperkt het gebruik van het huidige parkeerterrein door een inadequate route voor het bereiken van de garage. Ten aanzien van de geplande uitbreiding geeft eiser aan dat op de desbetreffende tekening wel een Berliner wand is aangegeven conform opgave van de constructeur, maar dat de constructeur onvermeld blijft evenals de verplichting om vooraf stabiliteits- en sterkteberekeningen voor deze grondkerende constructie ter goedkeuring aan de gemeente te overleggen en deze op te nemen in de lijst van in te dienen gegevens en bescheiden. Vanwege de ontgravingsdiepte koestert eiser gerede bedenkingen ten aanzien van het gebruik. Voorts wordt nergens in de bouwput een grondkerende hulpconstructie verlangd, wat lichtzinnig is in verband met de risico’s voor personeel in de bouwput. Vanwege de bouwwerkzaamheden is het uitgesloten dat de garage van eiser behoorlijk bereikbaar is. Eiser vindt dat daarvoor een vergoeding noodzakelijk is en anders dan verweerder vindt hij dat niet van privaatrechtelijke aard. Eiser vindt dat het op de weg van verweerder ligt om af te dwingen dat er een vrije toegangsroute naar de garage van eiser mogelijk is conform een overgelegde schets van 2 april 2014. In het licht van het vorenstaande is eiser primair van oordeel dat het bestreden besluit nietig dient te worden verklaard dan wel subsidiair in het bestreden besluit voorzien dient te worden in een duidelijke toegangsroute naar de garage dan wel dat er planschade wordt toegekend en een compensatie dient plaats te vinden voor het tijdelijk niet kunnen gebruiken van zijn garage. Ook (subsidiair) dient de gemeente er voor te zorgen dat voor de toe te passen grondkerende hulpconstructies vooraf, tijdig en te harer goedkeuring sterkte- en stabiliteitsberekeningen door een ter zake kundige (grondmechanisch) onafhankelijk instantie worden overgelegd waaruit overtuigend blijkt dat de te kiezen hulpconstructie en werkwijze de stabiliteit en integriteit van de garage tijdens en na de bouw voldoende waarborgen en dat deze documenten opgenomen dienen te worden in de lijst van in te dienen gegevens en bescheiden bij de paragraaf ‘overwegingen en toetsing’ van het vergunningblad.
Voorts is toezicht op de uitvoering noodzakelijk. In verband met een mogelijke calamiteit dient de vergunninghouder ten genoegen van eiser een door de gemeente gewaarmerkte originele kopie over te leggen van een voor het onderhavig bouwproject af te sluiten Constructie All Risk verzekering, waaruit de mededekking van aangrenzende gebouwen blijkt en bij gebreke daarvan een bankgarantie ter grootte van € 50.000,-.
3. Verweerder heeft - samengevat weergegeven - betoogd dat voldoende is komen vast te staan dat uitbreiding ter plaatse economisch noodzakelijk is. Hij heeft daartoe verwezen naar de door Tonnaer in verband met het bestreden besluit opgestelde ruimtelijke onderbouwing. Hieruit blijkt dat in het bestaande kantoor (400m2) 2 vennootschappen zijn gevestigd waarbij 25 personen werkzaam zijn en het huidige pand te weinig ruimte heeft om te voldoen aan de gestelde bouwkundige en arbotechnische vereisten.
Ten aanzien van de door eiser gestelde onduidelijke bestaande situatie heeft verweerder aangegeven dat er op basis van de bij de aanvraag behorende tekeningen voldoende inzicht was ten aanzien van die situatie. Ten aanzien van het vooraf niet overleggen van stabiliteits- en sterkteberekeningen geeft verweerder aan dat er conform punt 8 van het vergunningblad ‘Bouwen van een bouwwerk’ uiterlijk binnen drie weken voor aanvang van de werkzaamheden aanvullende gegevens en bescheiden worden aangeleverd conform het hiervoor gestelde in artikel 2.7 van de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor). Tevens wordt onder punt 8c een bouwveiligheidsplan geëist. Nu de grondkerende constructie deel uit maakt van een constructie voor het hele plan zullen ook daarvoor gegevens moeten worden ingediend uiterlijk drie weken voor de aanvang van de werkzaamheden, zodat die door verweerder getoetst kunnen worden. Ten aanzien van de toegang tot de garage bestrijdt verweerder de erfdienstbaarheid niet en geeft hierbij aan dat het geen privaatrechtelijke belemmering is die aan het bestreden besluit in de weg staat. Op basis van de situering van de uitbreiding van het kantoor blijft de garage immers bereikbaar en wordt die daardoor niet illusoir.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ter zitting heeft eiser een aantal beroepsgronden ingetrokken. Hieraan gaat de rechtbank derhalve voorbij. In geschil zijn nog de beroepsgronden die betrekking hebben op de grondkerende hulpconstructies (inclusies stabiliteits- en sterkteberekeningen en zoals ter zitting aangegeven in het bijzonder een nulmeting) alsmede de verzekering.
5.1
In de reeds genoemde brief van verweerder van 10 februari 2015 aan de rechtbank heeft verweerder over de (nulmeting in relatie tot de) grondkerende hulpconstructies alsmede de verzekering het volgende gesteld.
“In het verweerschrift en ter zitting is al aangegeven dat de verlangde constructiegegevens ook betrekking hebben op hulpconstructies. Dit houdt in dat de hulpconstructies vooraf getoetst dienen te worden door de gemeente. Om de heer [eiser] tegemoet te komen zal dit ter verduidelijking expliciet in de voorwaarden van de vergunning worden opgenomen.
Ten aanzien van de nulmeting en de daarbij behorende verzekering, bestaat ons inziens geen noodzaak om deze als voorwaarde te stellen in de vergunning. Hiervoor wordt verwezen naar het ingediende verweerschrift. Na overleg met de vergunninghouder is echter gebleken dat er een verzekering wordt afgesloten en er tevens een nulmeting zal plaatsvinden. Gelet op deze consensus is het ons inziens niet noodzakelijk om dit expliciet uit de vergunning te laten blijken, maar zijn wij hiertoe bereid om tegemoet te komen aan de belangen van de heer [eiser].”
5.2
Eiser heeft hierop gereageerd bij schrijven van 22 februari 2015. Hij geeft daarbij aan - samengevat weergegeven - dat gelet op de aard en risico’s toetsing/toezicht tijdens de uitvoering noodzakelijk zal zijn en dat een vooropname (nulmeting) en het afsluiten van een verzekering niet los van elkaar te zien zijn. De opmerking van verweerder dat vergunninghouder een verzekering zal afsluiten is te vrijblijvend. Eiser vindt dat de door hem eerder aangehaalde Constructie All risk Verzekering aangewezen is voor deze situatie. Ook het risico van zettingsgevaar dat zich pas naderhand kan manifesteren behoort te zijn afgedekt.
5.3
Vergunninghouder heeft in zijn schriftelijke reactie van 14 maart 2015 ten aanzien van het standpunt van eiser laten weten dat hem de relatie met het bestuursrecht ontgaat en hij aan de reactie van de gemeente Eijsden-Margraten van 10 februari 2015 niets toe te voegen heeft.
6. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Uit artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo volgt dat de aanvraag die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld onder artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo wordt geweigerd als de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
7. Uit het gestelde door verweerder (zie rechtsoverweging 5.1 van de onderhavige uitspraak) volgt dat verweerder alsnog vergunningvoorschriften zal opnemen over de hulpconstructies, de nulmeting en de verzekering. In dat licht en het relevante toetsingskader op grond van de artikelen 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo oordeelt de rechtbank dat het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb respectievelijk artikel 3:46 van de Awb onzorgvuldig is voorbereid dan wel onvoldoende is gemotiveerd.
De rechtbank zoekt hiervoor aansluiting bij jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht-spraak van de Raad van State, zoals de uitspraak van 4 maart 2015 (nr. 201404219/1/A4; www.raadvanstate.nl) en in het bijzonder rechtsoverweging 5.1 van die uitspraak.
De rechtbank houdt het ervoor dat verweerder niet louter uit coulance jegens eiser deze voorschriften aan de vergunning zal verbinden. Dit geldt in het bijzonder voor de in het kader van het bouwen op te nemen vergunningvoorschriften over de hulpconstructies en de nulmeting en de daaraan gekoppelde verzekering mede in het licht van de afweging van belangen bij de afwijking van het bestemmingsplan. De rechtbank volgt (derhalve) niet het standpunt van vergunninghouder dat er geen bestuursrechtelijke relatie is.
Deze beroepsgrond slaagt derhalve.
7.1
Of wat de verzekering betreft er sprake moet zijn van de door eiser gestelde verzekering en of daarin ook het mogelijke (latere) zettingsgevaar behoort te worden afgedekt en of daarmee wel de bestuursrechtelijke relatie te buiten wordt gegaan, laat de rechtbank vooralsnog in het midden. De rechtbank verwijst daarvoor naar het gestelde onder rechtsoverweging 8.
7.2
Ten aanzien van hetgeen eiser stelt over toezicht en toetsing tijdens de uitvoering merkt de rechtbank overigens nog op dat dit thans buiten een inhoudelijke bespreking dient te blijven, aangezien dat pas aan de orde is bij de daadwerkelijke uitvoering in het kader van een eventuele handhavingsprocedure.
8. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond. Bij uitspraak van heden in het beroep met nr. AWB/ROE 14/978 - deze uitspraak is aangehecht - heeft de rechtbank het desbetreffende beroep tegen het bestreden besluit om een andere reden eveneens gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. Vanwege de samenhang met dat beroep en het feit dat verweerder enige beslissingsruimte heeft ten aanzien van het nieuw te nemen besluit en meer in het bijzonder met betrekking tot het onderhavige beroep de precieze formulering van de op te nemen voorschriften, ziet de rechtbank geen reden om het onderhavige geschil anders dan met een (kale) vernietiging te beslechten. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak (en de uitspraak in het beroep met nr. AWB/ROE 14/978) een nieuw besluit moeten nemen.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, aangezien er niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij geen voorschriften zijn opgenomen over hulpconstructies, de nulmeting en de verzekering;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.D.R.H. Lechanteur, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 juli 2015.
w.g. D.D.R.H. Lechanteur,
griffier
w.g. Seerden,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 20 juli 2015

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.