4.De rechtbank overweegt als volgt.
5. Over de ambtshalve te beantwoorden vraag of eisers allen als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat eisers [naam eisers 3 en 4] (wonende aan de Bommerigerweg 30) vanuit hun woning geen (rechtstreeks) zicht hebben op Emmaus en dat de afstand van hun woning tot Emmaus meer dan 500 meter bedraagt. Nu voorts de ruimtelijke uitstraling van (de activiteiten in) Emmaus ook niet zodanig is dat zij op grond daarvan als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, komt de rechtbank wat dit aspect betreft tot de slotsom dat het beroep, voor zover dat is ingediend door eisers [naam eisers 3 en 4], niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de overige eisers wel (rechtstreeks) zicht hebben op Emmaus en op grond daarvan als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt.
6. Over de beroepsgrond dat het vergunde gebruik in strijd zou zijn met het bestemmingsplan overweegt de rechtbank als volgt.
Onderhavig pand is gelegen binnen het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2009’ en heeft de bestemming ‘Wonen-Cultuur en ontspanning’ met dien verstande dat ter plaatse middels een nadere aanduiding het gebruik is beperkt tot ofwel één woning ofwel één vakantiewoning.
Niet in geschil is dat de voorgenomen gebruiksactiviteiten in strijd zijn met de planregels van voornoemd bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten derde, van de Wabo kan voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Blijkens de op 29 maart 2012 vastgestelde intergemeentelijke structuurvisie is verweerders beleid erop gericht om, ten behoeve van de instandhouding, het beheer en onderhoud, de gebruiksmogelijkheden van karakteristieke en monumentale panden te kunnen verruimen.
Voorts blijkt uit de gedingstukken dat de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken en de Provincie Limburg bij brieven van 4 september 2013 respectievelijk 14 november 2013 hebben aangegeven dat een zogeheten verklaring van geen bedenkingen niet behoeft te worden afgegeven.
7. Over de ruimtelijke onderbouwing van onderhavige omgevingsvergunning overweegt de rechtbank het volgende.
Ten behoeve van onderhavig plan is door bureau Tonnaer op 14 juni 2013 een (concept) ruimtelijke onderbouwing opgesteld alsmede een nadere onderbouwing van 18 maart 2014. In dit kader zijn de volgende onderzoeken uitgevoerd: verkennende natuurtoets (Econsultancy), verkennend en aanvullend bodemonderzoek (Econsultancy), akoestisch onderzoek (Cauberg-Huygen), archeologisch onderzoek (Econsultancy), doorlatendheidsonderzoek (Econsultancy) en verkeersonderoek (RAinfra). Hieruit blijkt volgens verweerder dat er geen onevenredig nadelige effecten op de omgeving ontstaan door onderhavig plan.
Blijkens het door RAinfra advies- en ingenieursbureau uitgevoerde verkeers- en parkeeronderzoek van 15 mei 2013 wordt er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein gerealiseerd door middel van de aanleg van een landschappelijk ingepaste parkeerplaats. De toename van verkeer heeft volgens voormeld advies geen negatieve gevolgen voor de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid op de Bommerigerweg.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) mag verweerder zijn besluitvorming baseren op onderzoek door een ter zake onafhankelijk deskundige tenzij dit onderzoek onzorgvuldig en/of onvolledig is geweest. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval Tonnaer als een zodanige deskundige kan worden aangemerkt.
De rechtbank ziet in de door eisers overgelegde onderzoeken en reacties van Pouderoyen en Staro onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat de ruimtelijke onderbouwing door Tonnaer onzorgvuldig en/of onvolledig zou zijn geweest. Daartoe overweegt de rechtbank dat Tonnaer ter plaatse diverse onderzoeken heeft laten uitvoeren (zoals door Econsultancy en RAinfra) en dat Pouderoyen en Staro zelf geen eigen (volledig) onderzoek hebben verricht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van een (volwaardige) contra-expertise/second opinion en dat evenmin met het inbrengen van die onderzoeken twijfel is gezaaid over de zorgvuldigheid en/of volledigheid van de door Tonnaer uitgevoerde onderzoeken. Voorts bestaat er geen twijfel over dat verweerder de nadere (definitieve) onderbouwing door Tonnaer aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd.
8. Over de door eisers gestelde onduidelijkheid van het gebruik van Emmaus door vergunninghouder overweegt de rechtbank dat door verweerder aan de omgevingsvergunning voorwaarden zijn verbonden (zoals dat geen sprake mag zijn van enige vorm van zelfstandige horeca-activiteiten), waarvan handhaving mogelijk is. Ook heeft verweerder ter zitting verklaard dat nog een exploitatievergunning noodzakelijk is voor het vergunde gebruik van Emmaus, waarin met het oog op de woon- en leefomgeving ook voorwaarden zullen worden opgenomen. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat (de) gebruiksvoorschriften die door eisers worden gewenst, zoals bijvoorbeeld het maximeren van het aantal bezoekers en een gebod om ramen en deuren gesloten te houden, niet in een omgevingsvergunning kunnen worden opgenomen. Verder heeft vergunninghouder ter zitting verklaard als eigenaar toe te zien op de activiteiten van de huurder (Liza Group).
9. Over de stelling van eisers ter zitting dat de bezoekers van Emmaus (buiten) overlast zullen veroorzaken overweegt de rechtbank dat in de voorwaarden bij de omgevingsvergunning is opgenomen dat alle bedrijfsmatige activiteiten inpandig dienen plaats te vinden (geen buitenactiviteiten). Indien de vergunning wordt nageleefd, treedt voornoemde overlast derhalve niet op. Het staat eisers overigens vrij om eventueel een handhavingsverzoek in te dienen. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
10. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen voor het wijzigen van de gebruiksmogelijkheden van Emmaus.
11. Over het aanleggen van onderhavige parkeerplaats overweegt de rechtbank het volgende.
Onderhavige parkeerplaats maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Gulpen-Wittem 2009’ en heeft de bestemming ‘Wonen-Cultuur en ontspanning’. Dit bestemmingsplan staat het aanleggen van de parkeerplaats slechts toe na het verlenen van een aanlegvergunning wegens de ter plaatse geldende dubbelbestemmingen ‘Waarde-Archeologie’, ‘Waarde-Ecologie’ met de gebiedsaanduiding EHS, ‘Waarde-Cultuurhistorie’, ‘Waarde-Landschapselementen’ en ‘Waterstaat-Erosie’.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, is bepaald.
Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
12. Over de beroepsgronden van eisers met betrekking tot de Nbw en de Ffw overweegt de rechtbank dat het belang waarin eisers stellen te worden geraakt, hun woon- en leefklimaat is. Dit is geen belang dat valt onder de bescherming van de Nbw en de Ffw. In dit kader is de rechtbank voorts van oordeel dat onvoldoende verwevenheid bestaat van de belangen van eisers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving met de algemene belangen ter zake van Natura 2000-gebieden die de Nbw beoogt te beschermen. Op grond van het bepaalde in artikel 8:69a van de Awb kunnen de daarop betrekking hebbende beroepsgronden dan ook niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
13. In dit kader overweegt de rechtbank nog dat uit de verkennende natuurtoets van Econsultancy blijkt dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels dienen plaats te vinden en dat er geen verlichting mag worden aangelegd. Uit het nader bodemonderzoek van Econsultancy blijkt dat er een ernstig geval van bodemverontreiniging is aangetroffen ter plaatse van de beoogde parkeerplaats, welke (echter niet met spoed) moet worden gesaneerd. Verweerder heeft voormelde punten opgenomen als voorwaarden bij de omgevingsvergunning. Verder blijkt uit het archeologisch rapport van Econsultancy dat zich naar alle waarschijnlijkheid geen behoudenswaardige archeologische resten bevinden in de bodem van het terrein en dat er derhalve geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad.
14. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen planologische belemmeringen bestaan tegen het realiseren van onderhavige parkeervoorziening.
15. Over de gevolgen voor het beschermde monument (Emmaus) overweegt de rechtbank als volgt.
Vast staat dat sprake is van een beschermd monument. Het monument is ingeschreven in het monumentenregister. Blijkens het advies van de Monumentencommissie van
21 november 2013 heeft deze commissie geadviseerd om akkoord te gaan met de toekomstige functie van het pand en de aan te leggen parkeerplaats.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een beschermd monument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een beschermd monument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Ingevolge artikel 2.15 van de Wabo kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de ABRvS van 13 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1510) is de rechtbank van oordeel dat het woon- en leefklimaat van eisers geen belang is dat valt onder het beschermingsbereik van artikel 2.15 van de Wabo. Op grond van het bepaalde in artikel 8:69a van de Awb kunnen de beroepsgronden van eisers gericht tegen deze activiteit derhalve niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
16. Ten slotte hebben eisers twijfels geuit over de financieel-economische uitvoerbaarheid van onderhavig besluit dan wel het standpunt ingenomen dat dit aspect niet dan wel onvoldoende is toegelicht. De rechtbank overweegt dat in de ruimtelijke onderbouwing is ingegaan op de economische haalbaarheid van het bouwplan. Hierin is onder meer vermeld dat door de gemeente middels een privaatrechtelijke overeenkomst is vastgelegd dat de initiatiefnemer (vergunninghouder) de gebruiksmogelijkheden van Emmaus mag verruimen en daartoe een extra verdiept parkeerterrein mag aanleggen. De met de realisering hiervan gepaard gaande kosten worden gedragen door initiatiefnemer/vergunninghouder. Voorts is vermeld dat eventuele planschade en/of andere exploitatiekosten voor rekening van initiatiefnemer/vergunninghouder komen. Gelet hierop bestaat geen reden om aan te nemen dat het bouwplan niet volledig zal worden uitgevoerd.
17. Hetgeen eisers voor het overige nog naar voren hebben gebracht (onder meer over de beweerdelijke strijdigheid met de zogeheten ladder van duurzame verstedelijking) is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd en biedt derhalve onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat moet worden aangenomen dat het bestreden besluit niet mocht worden verleend.
18. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat het beroep, voor zover het is ingediend door eisers [naam eisers 3 en 4], niet-ontvankelijk is en voor wat betreft de overige eisers ongegrond moet worden verklaard.