3.3Het oordeel van de rechtbank
De feiten 1 t/m 3
Deze feiten gaan over de verwijten dat verdachte, in vereniging met anderen, in de periode 1 augustus 2008 tot en met 16 april 2009 hennep heeft gekweekt in een pand aan de [adres 18] te [plaats 6] in Duitsland, in de periode 27 januari 2009 tot en met 6 februari 2009 hennep uit deze plantage Nederland heeft binnen gebracht en tevens in deze laatst genoemde periode deze ingevoerde hennep heeft verwerkt in een schuur aan de [adres 12] te [plaats 7].
Verdachte heeft er het zwijgen toe gedaan. Zijn raadsman heeft betoogd dat er geen bewijs is dat de hennep in genoemde periode van [plaats 6] naar [plaats 7] is gebracht en vervolgens aan de [adres 12] is verwerkt. Daarnaast is er geen bewijs dat, zo al komt vast te staan dat zulks wel is gebeurd, verdachte daarbij betrokken is. Meer subsidiair is aangevoerd dat, mocht er toch sprake zijn van enige betrokkenheid, er geen sprake is van medeplegen.
Hierna zal de rechtbank deze verwijten bespreken. Vanwege de nauwe samenhang zullen ze gezamenlijk worden besproken. Daarbij gaat de rechtbank ook in op de zaken van de medeverdachten die dezelfde feiten op hun dagvaarding hebben staan in verband met de onderlinge samenhang en het verwijt dat zij ook lid zouden zijn van een criminele organisatie.
De hennepplantage aan de [adres 18] te [plaats 6]
Met betrekking tot deze plantage stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 16 april 2009 voert de Duitse justitie een doorzoeking door op het adres [adres 18]
te [plaats 6]. In de kelder van [adres 18] worden in twee ruimtes hennepplantages aangetroffen. In ruimte 1 staan 858 hennepplanten en in ruimte 2 903 hennepplanten. In de toegang tot de twee hennepplantages wordt een bewakingscamera gevonden die via GSM bewakingsbeelden kan verzenden. In ruimte 1 worden naast de 858 hennepplanten onder andere 62 kweeklampen, 5 luchtfilters, 11 ventilatoren en twee warmtestralers aangetroffen.
In ruimte 2 worden naast de 903 hennepplanten onder andere 63 kweeklampen, 6 luchtfilters, 10 ventilatoren en twee warmtestralers aangetroffen.
De rechtbank stelt vast dat het dus gaat om een grote, professioneel ingerichte, plantage. Zowel wat betreft de wijze van inrichting, de omvang van de plantage (1761 planten) en de kosten die gemaakt moeten zijn voor de benodigde apparatuur en stekken ligt het niet voor de hand dat het een plantage van beginners betreft. Volgens de rechtbank vormt de inrichting en omvang van de plantage een sterke aanwijzing dat deze het werk is van een organisatie, die reeds ruime ervaring heeft opgedaan met het inrichten en exploiteren van plantages.
De huurder van [adres 18], [plaats 6], is [naam huurder]. Hij heeft een deel van de gehuurde ruimte in gebruik gegeven aan zijn zoon, [zoon huurder]. Deze zoon wordt door de Duitse justitie – en later in het kader van een rogatoire commissie – uitvoerig verhoord. Hij verklaart zakelijk weergegeven onder andere:
- Tijdens een skivakantie is hij in contact gekomen met ene [naam 1], die bij hem informeerde naar het pand aan de [adres 18] te [plaats 6]. Volgens deze [naam 1] was het pand uitermate geschikt voor een hennepplantage;
- Aansluitend is hij bezocht door twee mannen, waaronder ene [verdachte], die het pand hebben bekeken. Er werd afgesproken dat er een hennepplantage in zou komen;
- Later is hij door [naam 1] en [verdachte] naar een afspraak gebracht met ene [medeverdachte 2]. Dit was langs een kanaal nabij Weert. Met [medeverdachte 2] heeft hij gesproken over de huurprijs. Hij zou
bij de eerste oogst € 10.000,- krijgen en daarna bij iedere volgende oogst € 25.000,-;
- [verdachte] heeft, met anderen, de spullen voor de opbouw van de plantage gebracht, organiseerde de opbouw, gaf aanwijzingen en werkte zelf ook mee;
- Na de eerste oogst heeft hij de afgesproken € 10.000,- ontvangen van [verdachte];
- Na de tweede oogst moest hij bij [naam 1] komen. Daar waren ook [verdachte] en [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] vertelde dat de oogst was tegengevallen en vroeg of hij genoegen wilde nemen met € 20.000,-. Daarmee heeft hij ingestemd en hij kreeg toen van [medeverdachte 2] meteen de € 20.000,- overhandigd.
Met getuige [zoon huurder] wordt een fotoconfrontatie gehouden. Hij herkent van foto’s de personen die hij heeft aangeduid als [verdachte] en [medeverdachte 2]. Bij [verdachte] gaat het om verdachte [verdachte] en bij [medeverdachte 2] om [medeverdachte 2].
De rechtbank heeft ambtshalve gekeken naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [zoon huurder]. De rechtbank stelt vast dat [zoon huurder] soms details in zijn verklaringen veranderd. Op hoofdlijnen verklaart hij echter consistent. Daar komt bij dat zijn verklaring zeer gedetailleerd is en op onderdelen geverifieerd kon worden.
In de eerste plaats is er natuurlijk de aangetroffen hennepplantage waarvan het – gelet op het professionele karakter – niet waarschijnlijk is dat [zoon huurder] die zelf (in zijn eentje) zou hebben aangelegd. Van enige affiniteit met de hennepteelt bij [zoon huurder] is immers niet gebleken.
Daarnaast heeft [zoon huurder] verklaard dat hij na de tweede oogst - die zoals hierna zal blijken voltooid werd op 6 juni 2009 - ’s avonds bij [naam 1] thuis moest komen en daar [verdachte] en [medeverdachte 2] heeft ontmoet. Er werd toen gesproken over de opbrengst en hij ontving toen
€ 20.000,- van [medeverdachte 2]. Uit de peilbakengegevens van de auto van [medeverdachte 2] blijkt dat die auto op 6 februari 2009 rond 22:08 uur geparkeerd stond nabij de woning van [naam 1]. Uit de zendmastgegevens van de telefoon van [verdachte] blijkt dat die rond 21:58 belt via een zendmast waaronder ook de woning van [naam 1] valt.Nu [verdachte] en [medeverdachte 2] geen andere verklaring geven voor de aanwezigheid van hun auto of telefoon op die plaats en op dat tijdstip gaat de rechtbank er van uit dat zij toen bij [naam 1] waren, waar het gesprek over het geld voor [zoon huurder] plaatsvond. Ook dit gedetailleerde deel van de verklaring van [zoon huurder] wordt dus ondersteund door ander bewijs.
Kortom, de rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [zoon huurder] en zij zal deze dan ook voor het bewijs gebruiken.
Transport van de hennep van de [adres 18] te [plaats 6] naar de [adres 12] te [plaats 7] en de verwerking daarvan in de periode 27 januari tot en met 6 februari 2009
Deze dossiers bestaan uit de weergave van taps, peilbakengegevens, zendmastgegevens, observaties en de resultaten van een inkijkoperatie. Geen van de verdachten is daadwerkelijk hennep vervoerend en/of knippend aangetroffen en zij doen er allen het zwijgen toe. De rechtbank zal dus (in belangrijke mate) haar conclusies moeten trekken op basis van de hiervoor genoemde informatiebronnen, die naar hun aard vaak multi-interpretabel zijn. Dat maakt dat de rechtbank de nodige terughoudendheid zal betrachten met het verbinden van conclusies aan de aangevoerde informatie. Anderzijds is het natuurlijk ook zo dat verdachten geen enkele verklaring hebben willen geven, maar de aangedragen informatie soms wel van dien aard is dat deze om een verklaring vraagt. Ook dat speelt een rol bij de oordeelsvorming.
Hierna zal de rechtbank per verdachte een opsomming geven van de informatie die zij redengevend acht voor een bewezenverklaring.
[medeverdachte 2]:
08:57. De echtgenote van [medeverdachte 2] stuurt hem een sms. De telefoon van [medeverdachte 2] maakt gebruik van een zendmast aan de Oude Sint Joosterweg waaronder ook de [adres 12] te [plaats 7] valt;
09:31. Een persoon belt naar [medeverdachte 2]. De telefoon van [medeverdachte 2] maakt gebruik van dezelfde zendmast waaronder ook de [adres 12] te [plaats 7] valt. [medeverdachte 2] voert een gesprek met deze persoon en heeft zijn telefoon dus kennelijk zelf bij zich.
[medeverdachte 6]:
09:56. [medeverdachte 6] ontvangt een sms. De telefoon van [medeverdachte 6] maakt gebruik van een zendmast aan de Oude Sint Joosterweg waaronder ook de [adres 12] te [plaats 7] valt;
9:56 – 17:12. [medeverdachte 6] ontvangt meerdere sms’en. De telefoon van [medeverdachte 6] maakt gebruik van dezelfde zendmast waaronder ook de [adres 12] te [plaats 7] valt. [medeverdachte 6] antwoordt naar aanleiding van deze sms’en en heeft zijn telefoon dus kennelijk bij zich.
[verdachte]:
06:54 - 08:09. Volgens het peilbaken op de Mercedes Vito van [verdachte] staat deze geparkeerd nabij de [adres 18] te [plaats 6];
08:43 - 17:10. Volgens het peilbaken op de Mercedes Vito van [verdachte] staat deze geparkeerd bij het perceel [adres 12] te [plaats 7];
09:09. [verdachte] verstuurt een sms. Diens telefoon maakt gebruik van een zendmast aan de Oude Sint Joosterweg waaronder ook de [adres 12] te [plaats 7] valt;
10:12 – 17:13. [verdachte] ontvangt meerdere sms’en. De telefoon van [verdachte] maakt gebruik van dezelfde zendmast waaronder ook de [adres 12] te [plaats 7] valt. [verdachte] antwoordt naar aanleiding van deze sms’en en heeft zijn telefoon dus kennelijk bij zich.
6 februari 2009
[medeverdachte 2]:
08:57. Volgens het peilbaken op de auto van [medeverdachte 2] staat deze geparkeerd op de [adres 12] te [plaats 7];
10:12. Telefoongesprek tussen [medeverdachte 13] en [medeverdachte 2]. De telefoon van [medeverdachte 2] maakt gebruik van de zendmast op de Oude St. Joosterweg [plaats 7];
11:01. Een observatieteam ziet de auto van [medeverdachte 2] op de oprit van de [adres 12] te [plaats 7];
12:30. Een observatieteam ziet dat [medeverdachte 2] met zijn auto het terrein van de [adres 12] afrijdt;
13:50. Volgens het peilbaken op de auto van [medeverdachte 2] staat deze weer geparkeerd nabij de [adres 12] te [plaats 7]. De auto wordt ook gezien door een observatieteam;
17:27. Een observatieteam ziet dat er twee plastic zakken in de auto van [medeverdachte 2] worden gelegd. [medeverdachte 2] vertrek met zijn auto en een passagier;
22:08. Volgens het peilbaken op de auto van [medeverdachte 2] staat deze geparkeerd op de Willibrordusstraat te Echt.
[medeverdachte 6]:
08:14. [medeverdachte 6] gebruikt zijn GSM. De telefoon van [medeverdachte 6] maakt gebruik van de zendmast op het Maalbroek te Roermond;
11:44. [medeverdachte 6] wordt gebeld op zijn GSM. De telefoon van [medeverdachte 6] maakt gebruik van de zendmast op de Oude St. Joosterweg [plaats 7] en hij neemt zelf deel aan het gesprek.
[verdachte]:
06:38 - 07:50. Volgens het peilbaken op de auto van [verdachte] staat hij geparkeerd nabij de [adres 18] in [plaats 6].
08:13. Volgens het peilbaken op de auto van [verdachte] is hij gestopt nabij het Maalbroek te Roermond;
08:52. Volgens het peilbaken op de auto van [verdachte] is hij gestopt bij de [adres 12] te [plaats 7];
10:12. [verdachte] telefoneert met zijn GSM. Zijn telefoon maakt gebruik van de zendmast op de Oude Sint Joosterweg te [plaats 7];
12:57. [verdachte] bericht zijn ex vriendin dat hij aan het werken is. Zijn telefoon gebruikt de zendmast op de Oude Sint Joosterweg te [plaats 7];
18:05. Een observatieteam ziet dat [verdachte] met zijn auto het terrein aan de [adres 12] verlaat. Hij zet twee dames af bij een auto in [plaats 7].
21:58. [verdachte] belt zijn vriendin. Zijn telefoon maakt gebruik van de zendmast op de Brugweg te Echt, nabij de Willibrordusstraat te Echt.
Om meer zicht te krijgen op wat zich afspeelt op de [adres 12] vindt een inkijkoperatie plaats in week 10 (2 t/m 8 maart) 2009. Onder een aangetroffen hooizolder bevindt zich een aparte ruimte van 4 bij 5 meter. Uit deze ruimte komt een flexibele buis die naar de hooizolder loopt. Aan deze flexibele buis is een groot filter bevestigd. De ruimte is voorzien van een koelkast, een magnetron en een gaskachel. Verder staan er stoelen en een tafel. Ook worden koffie- en thee benodigdheden gevonden.
In de ruimte vindt de politie verder een doos met plastic handschoenen en vijf grote stukadoorskuipen met daarin kleine resten van planten. Deze resten zien er uit als resten van hennepplanten en ruiken ook zo.
Conclusies met betrekking tot de feiten
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen, in samenhang bezien, komt de rechtbank tot navolgende vaststellingen.
Bij de oprichting en bedrijfsvoering van de hennepplantage aan de [adres 18] in [plaats 6] heeft [medeverdachte 2] een rol gespeeld. Zo heeft hij vóór het oprichten van de hennepplantage met de verhuurder onderhandeld over de huurprijs. Toen de tweede oogst tegenviel heeft hij op 6 februari 2009 bij [naam 1] thuis onderhandeld met [zoon huurder] over aanpassing van de huurprijs. Nadat er een akkoord bereikt was heeft hij ter plaatse het nader afgesproken bedrag ad € 20.000,- uitbetaald. Hiervoor, bij het bespreken van de geloofwaardigheid van de getuige [zoon huurder], heeft de rechtbank al aangegeven waarom zij deze gang van zaken als vaststaand aanneemt.
[verdachte] speelde een rol bij het inrichten van de hennepplantage. Met name heeft hij supervisie gehouden op het inrichten ervan, heeft hij voor de materialen gezorgd en werkte hij zelf ook mee bij het opbouwen ervan. Gelet op de omvang van de hennepplantage een aanzienlijke maar ook verantwoordelijke klus. Ook daarna is [verdachte] nog betrokken gebleven bij deze plantage. Zo is hij het die na de eerste oogst de eerste huurtermijn ad
€ 10.000,- aan [zoon huurder] heeft overhandigd. De rechtbank verwijst voor de rol van [verdachte] bij deze plantage wederom naar de verklaring van [zoon huurder].
Dat er in de periode van 27 januari tot en met 6 februari 2009 daadwerkelijk is geoogst door [medeverdachte 2] c.s. in de hennepplantage aan de [adres 18] te [plaats 6] staat voor de rechtbank eveneens vast. Immers, [zoon huurder] heeft op 6 februari 2009 € 20.000,- ontvangen van [medeverdachte 2] als betaling voor de tweede oogst. Had de oogst niet plaatsgevonden, dan zou [zoon huurder] ook niet betaald zijn geworden.
Daarnaast staat de auto van [verdachte] op 27 januari van 06:54 uur tot 08:09 uur bij de [adres 18] en wederom op 6 februari 2009 van 06:38 uur tot 07:50 uur. Wat de rede is voor zijn aanwezigheid bij het pand op twee verschillende dagen op een vroeg tijdstip, waarop het in deze tijd van het jaar nog (nagenoeg) donker is, steeds gedurende ruim één uur, heeft verdachte niet willen verklaren. In het licht van het feit dat er vlak voor en/of op 6 februari 2009 hennep geoogst is in het pand gaat de rechtbank er van uit dat [verdachte] op deze tijdstippen de hennepplanten heeft geoogst.
Geoogste hennep moet uiteraard verwerkt worden. Dat dat in de [adres 18] zelf zou zijn gebeurd is niet aannemelijk nu er in het geheel geen sporen zijn aangetroffen die op verwerking ter plaatse duiden. Daarom gaat de rechtbank er van uit dat [verdachte] de geoogste hennep in zijn auto heeft meegenomen.
Vast staat dat [verdachte] met zijn auto zowel op 27 januari als op 6 februari vanuit de [adres 18] rechtstreeks naar de [adres 12] te [plaats 7] is gereden. Op 27 januari wordt er onderweg in het geheel niet gestopt, op 6 februari slechts ongeveer 1 minuut op het Maalbroek in Roermond. Van een mogelijkheid om de hennep onderweg ergens uit te laden en te verbergen is dus niet gebleken. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de hennep meegenomen is naar de [adres 12].
Op 27 januari blijft [verdachte] vervolgens tot 17:10 uur aan de [adres 12] en op 6 februari 2009 tot 18:05. Wat hij daar gedaan heeft, heeft hij wederom niet willen verklaren. In een bericht aan zijn ex vriendin op 6 februari 2009 geeft hij echter aan dat hij aan het “werken” is.
Op 6 februari 2009 bevindt [medeverdachte 2] zich op meerdere momenten en gedurende langere
tijd in de [adres 12]. Dit volgt met name uit de hiervoor aangehaalde observaties.
Op grond van telefooncontacten stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 2] zich op 27 januari 2009 in een gebied bevindt waarin ook de [adres 12] is gelegen. Hij wordt echter niet daadwerkelijk waargenomen bij de [adres 12]. Toch gaat de rechtbank ervan uit dat hij ook op de 27e januari in de [adres 12] was. Daar bevond zich op dat moment immers [verdachte] met de hennepoogst uit de [adres 18], waarin [medeverdachte 2] belang had. Bovendien was hij op 6 februari, toen het tweede deel van de oogst binnenkwam, ook in de [adres 12]. Dan ligt het voor de hand dat hij daar op de 27e januari, bij de binnenkomst van het eerste deel van de oogst, ook is geweest en niet slechts “in de buurt”. Daarbij komt dat hij ook geen andersluidende verklaring heeft gegeven voor de plaats van zijn verblijf op de 27e januari.
Op 27 januari 2009 bevindt [medeverdachte 6] zich van 09:56 uur tot 17:12 uur in een gebied waarin ook de [adres 12] is gelegen. Op 6 februari 2009 blijkt uit een telefoongesprek om 11:44 uur dat hij zich weer in dat gebied bevindt. [medeverdachte 6] wordt echter beide keren niet waargenomen nabij de [adres 12].
Toch gaat de rechtbank er ook in zijn geval van uit dat hij op beide dagen in de [adres 12] aanwezig is geweest. Immers, zijn beide medeverdachten [medeverdachte 2] en [verdachte] bevonden zich daar ook en tevens de hennep, waarin ook hij belang had. Onder die omstandigheden kan de rechtbank zich niet voorstellen dat [medeverdachte 6] gedurende beide dagen wel in de buurt was maar niet in de loods zelf. Overigens heeft ook [medeverdachte 6] niet willen uitleggen wat hij dan anders gedurende twee dagen deed in de nabijheid van de [adres 12].
Met betrekking tot de vraag tenslotte wat [medeverdachte 2], [medeverdachte 6] en [verdachte] in de [adres 12] hebben uitgevoerd is met name ook de inkijkoperatie aan de [adres 12] van belang. Bij deze inkijkoperatie wordt een verwerkingslocatie voor hennep aangetroffen. Gelet op de aangetroffen luchtinstallatie en de kuipen met daarin hennepresten – de rechtbank twijfelt niet aan de constatering van de verbalisanten dat het om hennep ging gelet op de herkenbare geur en vorm van de plant – staat het voor de rechtbank vast dat het inderdaad om een verwerkingslocatie gaat.
De verdediging heeft er nog op gewezen dat de inkijkoperatie een maand na 6 februari 2009 heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is het echter heel onwaarschijnlijk dat andere personen binnen één maand na 6 februari 2009 hier een verwerkingslocatie zouden hebben ingericht, en al in gebruik zouden hebben genomen. Daar komt bij dat verdachten ook hier geen verklaring over hebben willen afleggen, bijvoorbeeld met betrekking tot de vraag wat zij dan anders twee hele dagen in een loods op de [adres 12] in [plaats 7] hebben gedaan.
Tot welke juridische kwalificaties leiden voornoemde feitelijke vaststellingen?
In het arrest van de Hoge Raad van 2 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3474) zijn de vereisten voor het aannemen van medeplegen nog eens op een rij gezet, met name voor het geval er geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering maar de bijdrage door de verdachte is geleverd vóór of na het tenlastegelegde feit. Er moet sprake zijn van nauwe en bewuste samenwerking. De Hoge Raad benadrukt dat de intellectuele en/of materiele bijdrage van de persoon die de handeling niet zelf heeft verricht van voldoende gewicht moet zijn. Daarbij kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstipt. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Met in achtneming van dit toetsingskader komt de rechtbank tot navolgende vaststellingen.
Allereerst heeft [verdachte] een cruciale rol gespeeld bij het opbouwen van de hennepplantage
aan de [adres 18]. Volgens de getuige [zoon huurder] heeft [verdachte] de spullen voor de opbouw van de plantage gebracht, organiseerde hij de opbouw ervan, gaf hij aanwijzingen en werkte hij zelf ook mee. Gelet op de omvang en professionaliteit van de plantage een bijdrage van betekenis. Ook daarna is hij nog bij de plantage betrokken geweest, bijvoorbeeld doordat hij bij de eerste oogst de huursom ad € 10.000,- naar [zoon huurder] heeft gebracht en doordat hij op 27 januari en 6 februari 2009 de hennepplanten heeft geoogst. De rechtbank acht zijn bijdrage aan het telen van de hennep dan ook van voldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken.
Verder heeft de rechtbank hiervoor al vastgesteld dat het [verdachte] is geweest die de hennep
op 27 januari en 6 februari 2009 vanuit de plantage aan de [adres 18] naar de [adres 12]
heeft gebracht.
Over wat hij daar vervolgens doet op 27 januari en 6 februari beschikt de rechtbank over een duidelijke aanwijzing. Op 6 februari 2009 rond 12:57 bericht hij zijn vriendin per telefoon dat hij aan het werken is. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit in het licht van hetgeen hiervoor al is aangehaald niets anders betekenen dan dat hij hennep aan het verwerken is. En hoewel over de 27e januari niets anders bekend is dan dat [verdachte] nagenoeg de hele dag in de [adres 12] aanwezig is geweest gaat de rechtbank ervan uit dat hij toen ook met verwerken van hennep bezig was. Het ging immers om een aanzienlijke oogst (ongeveer 1761 planten) die verwerkt moest worden, terwijl er slechts enkele mensen in de loods aanwezig waren om die arbeid te verrichten.
Evenzeer is de rechtbank ervan overtuigd dat een en ander is gedaan in de uitoefening van een beroep of bedrijf, gelet op de omvang van de plantage, de professionele inrichting ervan en de apart gelegen en goed geoutilleerde verwerkingslocatie. Dit is duidelijk niet het werk geweest van personen die “het er bij deden” maar van professionals.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 3 aan verdachte verweten feiten.
Feit 4
27 November 2008 – 13 maart 2009. In vereniging 140 hennepplanten geteeld in de [adres 23] te [plaats 10].
Op 13 maart 2009 heeft de politie een onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van een hennepplantage in de [adres 23] te [plaats 10]. In een kelder is een hennepplantage aangetroffen met 140 planten.
De bewoner van het pand, [bewoner pand 1], heeft onder meer verklaard dat hij door iemand is geholpen. Die persoon heeft alles geregeld, inclusief de elektricien. Toen de plantage
in bedrijf was heeft hij wel zelf de planten verzorgd. Daarvoor had hij van die ander een verzorgingsschema gekregen. Vlak voor de eerste oogst bleek er iets mis te zijn. Die ander heeft toen de plantage, die “tuin” genoemd werd, opgeruimd. Daarna is weer opnieuw geplant.In het dossier heeft de rechtbank een tapgesprek aangetroffen van 12 januari
2009 waarin [verdachte] aan [bewoner pand 1] vraagt wanneer die morgen thuis is, dan “doen we de
tuin opruimen” aldus [verdachte].
Ook is een elektricien genaamd [getuige 13] gehoord. Nadat hij geconfronteerd werd met meerdere opsporingsgegevens verklaarde hij onder andere dat [verdachte] hem had verteld dat het de bedoeling was dat op de [adres 23] een hennepplantage zou komen. Met [verdachte] is hij naar het pand gegaan en daar hebben ze samen gemeten en opgeschreven wat er allemaal nodig was.[verdachte] heeft de materialen bezorgd en hij heeft [getuige 13] geholpen met het ophangen van de filters
.Voor het werk dat hij daar heeft verricht heeft [verdachte] hem een paar honderd Euro betaald.
Uit een observatie op 27 november 2008 blijkt dat de getuige [getuige 13] en [verdachte] bij de [adres 23] te [plaats 10] arriveren en naar binnen gaan
.Dit is in de ogen van de rechtbank een bevestiging voor de verklaring van [getuige 13].
Uit een tapgesprek op 13 maart 2009 om 09:32 blijkt dat [bewoner pand 1], nadat de politie bij hem is binnengevallen, nagenoeg direct [verdachte] belt.
[verdachte] heeft niets willen verklaren met betrekking tot deze hennepplantage. Zijn raadsman heeft er op gewezen dat [verdachte] hooguit de plantage heeft opgebouwd, maar dat er geen bewijs is voor betrokkenheid bij de hennepkweek of de verwerking van de hennep.
Op grond van de voornoemde bewijsmiddelen staat volgens de rechtbank vast dat [verdachte] de hennepplantage heeft opgebouwd door daarvoor de benodigde materialen, kennis en deskundigen te leveren. Maar de betrokkenheid van [verdachte] bij de hennepplantage gaat in de ogen van de rechtbank verder dan het enkele opbouwen ervan. Zo betaalt hij bijvoorbeeld de elektricien, wat niet voor de hand ligt als [verdachte] slechts bemiddeld zou hebben in het contact tussen [bewoner pand 1] en [getuige 13]. En ook komt hij “de tuin” opruimen als de oogst blijkt te mislukken. Ook dat wijst niet op enkel bemiddelen, maar op vergaande belangen bij deze hennepplantage. Tenslotte is het opvallend dat [bewoner pand 1] na het ontdekken van de plantage meteen [verdachte] belt. Dat is niet logisch als er verder geen betrokkenheid van [verdachte] met de hennepplantage meer zou zijn.
Nu [verdachte] niet alleen de plantage heeft opgebouwd, maar er daarna ook bij betrokken is gebleven, acht de rechtbank het aandeel van [verdachte] van zo’n zwaarwegende orde dat van medeplegen bij de teelt sprake is. Dit feit acht de rechtbank dan ook bewezen.
Feit 5
5 Februari 2009 – 16 april 2009. In vereniging 329 hennepplanten geteeld in een pand in de [adres 24] te [plaats 11].
Op 16 april 2009 heeft de politie een onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van een hennepplantage in de [adres 24] te [plaats 11]. Op zolder is een hennepplantage aangetroffen met 329 planten. Ter plaatse verscheen de bewoner [bewoner pand 2], die werd aangehouden
.Hij verklaarde dat het zijn plantage was.
Ook in deze zaak is de elektricien [getuige 13] gehoord. Hij verklaarde nog een hennepplantage te hebben gedaan voor [verdachte]. Het betrof een hennepplantage voor een man die [bewoner pand 2] heette. De plantage moest op zolder komen.Van foto’s herkent hij zowel het huis als de persoon [bewoner pand 2]. [getuige 13] heeft hiervoor € 300,- à € 400,- gekregen van [verdachte].
Verder heeft de rechtbank in het dossier peilbakengegevens aangetroffen met betrekking tot de Mercedes Vito, [kenteken 3], die toentertijd in gebruik was bij [verdachte]. Uit deze gegevens blijkt dat [verdachte] in de periode 5 februari 2009 tot en met 14 april 2009 negen keer voor korte of langere tijd heeft geparkeerd in de [adres 24] te [plaats 11].Een verklaring voor zijn aanwezigheid daar heeft hij niet willen geven. Naar het oordeel van de rechtbank onderbouwen deze gegevens de verklaring van [getuige 13], inhoudende dat hij voor [verdachte] een hennepplantage heeft neergezet in het pand [adres 24]. Ook neemt de rechtbank aan dat [verdachte] daadwerkelijk in de [adres 24] aanwezig was als zijn auto daar in de buurt werd gelokaliseerd.
[verdachte] heeft niets willen verklaren met betrekking tot deze hennepplantage. Zijn raadsman heeft er op gewezen dat [verdachte] hooguit de plantage heeft opgebouwd maar dat er geen bewijs is voor betrokkenheid bij de hennepkweek of de verwerking van de hennep.
Op grond van de voornoemde bewijsmiddelen staat volgens de rechtbank vast dat [verdachte] de hennepplantage heeft opgebouwd. Maar de betrokkenheid van [verdachte] bij deze hennepplantage gaat in de ogen van de rechtbank verder dan het enkele opbouwen ervan. Zo betaalt hij wederom de elektricien wat niet voor de hand ligt als [verdachte] slechts bemiddeld zou hebben in het contact tussen [bewoner pand 2] en [getuige 13]. Verder valt het op hoe vaak hij bij [bewoner pand 2] komt. Negen keer in de tenlastegelegde periode waaronder ook op 1, 8, 9, 10 en 14 april 2009. Op 16 april 2009 vindt de inval plaats waarbij de 329 hennepplanten werden ontdekt. Daaruit leidt de rechtbank af dat [verdachte] ook bij de plantage kwam toen er niet meer aan werd gebouwd maar al met de kweek was begonnen.
Nu [verdachte] niet alleen de plantage heeft opgebouwd maar daar ook bij betrokken is gebleven acht de rechtbank het aandeel van [verdachte] van zo’n zwaarwegende orde dat van medeplegen bij de teelt sprake is. Dit feit acht de rechtbank dan ook bewezen.
Feit 6
9 Februari 2009 – 20 mei 2009. In vereniging 285 hennepplanten geteeld in een pand aan de [adres 25] te [plaats 12].
Op 20 mei 2009 heeft de politie een onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van een hennepplantage op de [adres 25] in [plaats 12]. Op 1e etage van de woning zijn twee voormalige slaapkamers ingericht als hennepplantages. In ruimte 1 stonden 162 planten en in ruimte 2 123 planten
.
De bewoner van het pand, [bewoner pand 3], verklaarde dat hij [bewoner pand 1] had verzocht hem in contact te brengen met iemand die er voor kon zorgen dat er in zijn woning een hennepplantage kwam. Zo kwam hij in contact met ene [verdachte], waarvan hij de achternaam niet kent. Met deze [verdachte] kwam hij tot overeenstemming dat de twee slaapkamers boven het café als plantage zouden worden ingericht. Met name de specifieke werkzaamheden zoals de aanleg van de elektriciteit en het ophangen van de ventilatoren heeft [verdachte] geregeld. Hij regelde ook de elektricien en de aankoop van de hennepplantjes. Als er geoogst werd zou hij de opbrengst met [verdachte] delen. [verdachte] zou ook zorgen voor afname van de weed.
In het dossier heeft de rechtbank een aantal taps, zendmastgegevens en peilbakengegevens aangetroffen met betrekking tot de telefoon en de auto van [verdachte]. De rechtbank acht onder andere relevant:
- 20 januari 2009 te 09:10 uur. Telefoongesprek met [verdachte]. “[bewoner pand 1] vraagt of [verdachte] om 5 uur in [plaats 12] kan zijn”.
- 20 januari 2009 te 16:48 uur. Volgens het op de Vito [kenteken 3] van [verdachte] aangebrachte peilbaken staat zijn auto geparkeerd in onmiddellijke omgeving van de [adres 25] te [plaats 12].
- 5 februari 2009 te 15:53 uur. Telefoongesprek met [verdachte]. “[naam 2] vraagt wanneer [verdachte] naar [plaats 12] gaat. Niet deze week want [verdachte] heeft het druk”.
- 8 februari 2009 te 20:49 uur. Telefoongesprek met [verdachte]. “[verdachte] denkt dat hij morgen naar [plaats 12] gaat en dan woensdag en vrijdag weer”.
- 9 februari 2009 vanaf 11:43. Volgens het op de Vito [kenteken 3] van [verdachte] aangebrachte peilbaken staat zijn auto geparkeerd in onmiddellijke omgeving van de [adres 25] te [plaats 12].
- 2 maart 2009 te 13:00 uur. Telefoongesprek met [verdachte]. “[naam 2] vraagt of [verdachte] daar is geweest. [verdachte] is er nog”.
2 maart 2009 vanaf 10:44. Volgens het op de Vito [kenteken 3] van [verdachte] aangebrachte peilbaken staat zijn auto geparkeerd in onmiddellijke omgeving van de [adres 25]
te [plaats 12].
- In de periode van 4 maart 2009 tot 4 mei 2009 blijkt uit de peilbakengegevens dat de auto van [verdachte] nog 16 keer geparkeerd staat in de [adres 25] te [plaats 12].
[verdachte] is door de politie verhoord maar heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht.
Op grond van de voornoemde bewijsmiddelen staat volgens de rechtbank vast dat [verdachte] de hennepplantage heeft opgebouwd. De rechtbank overweegt hiertoe dat de persoon met wie [bewoner pand 3] afspraken heeft gemaakt over een hennepplantage [verdachte] heet, de voornaam van [verdachte]. [bewoner pand 3] is in contact gekomen met [verdachte] via [bewoner pand 1], bij wie [verdachte] ook al een hennepplantage had neergezet. Verder blijkt uit de telefoontaps en peilbakengegevens dat [verdachte] vaak in [plaats 12] is op de [adres 25]. Hieruit trekt de rechtbank de conclusie dat de [verdachte] met wie [bewoner pand 3] afspraken heeft gemaakt over een hennepplantage de verdachte [verdachte] is.
Maar de betrokkenheid van [verdachte] bij deze plantage gaat in de ogen van de rechtbank wederom verder dan het enkele opbouwen ervan. Zo had hij een belang bij de opbrengst, hij zou immers een deel van de opbrengst krijgen en hij zou ook zorgen voor de afname van de weed. Ook valt op hoe vaak, gedurende een betrekkelijke lange tijd, [verdachte] bij [bewoner pand 3] kwam. Dat is niet te verklaren uit de tijd die nodig is voor de opbouw van een betrekkelijk kleine plantage. Ook dit lijkt te duiden op een verdergaande betrokkenheid van [verdachte] bij het telen van de planten dan het enkele opbouwen van de plantage.
Hoe dan ook, de rechtbank, onder de hiervoor geschetste omstandigheden acht de rechtbank het aandeel van [verdachte] van zo’n zwaarwegende orde dat van medeplegen bij de teelt sprake is. Dit feit acht de rechtbank dan ook bewezen.
Feit 7
13 Januari 2009 – 20 mei 2009. In vereniging 284 hennepplanten geteeld in een pand aan de [adres 26] te [plaats 12].
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het aan verdachte tenlastegelegde verwijt niet bewezen kan worden. Verdachte dient hiervan dan ook te worden vrijgesproken.
Feit 8
14 Juni 2007 – 01 oktober 2008. In vereniging 126 hennepplanten geteeld in een schuur bij het pand [adres 27] te [plaats 13] dan wel medeplichtig hieraan door stekken
te leveren en de oogst te verkopen.
Op 1 oktober 2008 heeft de politie een onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van een hennepplantage in de woning aan de [adres 27] te [plaats 13]. In een schuur naast de woning is een hennepplantage met 126 planten, gemiddeld 80 cm hoog, aangetroffen.
De bewoonster van de woning, [bewoner pand 4], heeft bij de politie een verklaring afgelegd. Deze komt er op neer dat de plantage is aangelegd door haar man die een jaar geleden is overleden. Daarna heeft haar zoon [zoon bewoner pand 4] de hennepplantage overgenomen.Nadat haar man was overleden is [verdachte] er bij betrokken geraakt. Die haalt de hennep op en brengt deze naar
een afnemer.
Ook [zoon bewoner pand 4] is door de politie verhoord. Volgens hem heeft [verdachte] twee keer de oogst verkocht zonder dat hij daarvoor een vergoeding heeft gekregen. Verder heeft hij bij [verdachte] de stekken gekocht. Meer betrokkenheid van [verdachte] bij de hennepplantage was er niet.
[verdachte] zelf heeft verklaard dat wat de getuigen zeggen niet de waarheid is. Meer heeft hij echter niet willen zeggen.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [verdachte] na het overlijden van de echtgenoot van [bewoner pand 4] de stekjes voor de plantage heeft geleverd en de geknipte hennepplanten naar een afnemer heeft gebracht. Daarmee heeft hij een bijdrage geleverd aan het telen van de hennepplanten, maar die bijdrage is naar het oordeel van de rechtbank beperkter van omvang dan in de hiervoor besproken gevallen aan de orde was. De rechtbank acht de in dit geval door [verdachte] geleverde bijdrage niet van zo zwaarwegende aard dat van medeplegen kan worden gesproken.
De rechtbank komt dan ook tot een vrijspraak van het tenlastegelegde medeplegen van telen van hennep. De rechtbank acht wel de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid daaraan bewezen.
Feiten 9 en 10
Op 19 januari 2010 heeft de politie, tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte
aan de [adres 28] te [plaats 13], onder andere de volgende goederen in beslag genomen:
- een envelop met daarin 24 roze tabletten;
- vier dichtgevouwen papiertjes met daarin (in totaal) vier gram wit poeder.
- een kartonnen doos met daarin vier gram plantenresten, vermoedelijk hennep.
- twee plastic zakjes met daarin (in totaal) 40 gram plantenresten, vermoedelijk hennep;
- vijf hennepstekken.
Van de in beslag genomen tabletten en poeders zijn monsters genomen, voorzien van de
SIN-nummers AABR3354NL en AABR3355NL. Deze monsters zijn nader onderzocht
door het Nederlands Forensisch Instituut. Daarbij is het volgende waargenomen:
1. Monster: AABR3354NL
Omschrijving: monster van twee roze gleuftabletten.
Conclusie: bevat amfetamine een middel vermeld op lijst I van de Opiumwet.
2. Monster: AABR3355NL
Omschrijving: monster van crèmekleurig poeder en brokjes in twee gripzakjes.
Conclusie: bevat cocaïne, een middel vermeld op lijst I van de Opiumwet.
De door de politie in beslag genomen plantenresten zijn indicatief getest met behulp van een MMC-kleurreactietest. De onderzochte monsters reageerden positief op de aanwezigheid van THC (hennep).
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte
24 XTC-tabletten, 4 gram cocaïne, 5 hennepstekken en 44 gram hennep aanwezig heeft gehad in zijn woning.
Ten aanzien van de wetenschap en opzet van de verdachte op het aanwezig hebben van de hiervoor genoemde soft- en harddrugs overweegt de rechtbank als volgt.
De verdovende middelen zijn aangetroffen in de woning van de verdachte. De verdachte is de gebruiker van de woning en geeft geen enkele verklaring over de aanwezigheid van de drugs. De beschikkingsmacht over de soft- en harddrugs in zijn eigen woning wordt volgens vaste jurisprudentie verondersteld aanwezig te zijn.
De rechtbank concludeert, op grond van bovenstaande bewijsmiddelen dat de onder
9 en 10 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Feit 11
Onder feit 11 wordt de verdachte verweten dat hij zich in de periode van 1 november 2007 tot en met 31 december 2009, al dan niet samen met (een) ander(en), schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen door:
Gedachtestreepje 1 en 2: de koop van een Mercedes Vito en twee Yamaha crossmotoren
Gedachtestreepje 3: een geldlening van € 11.500,- aan [naam bedrijf].
Gedachtestreepje 4: contante uitgaven voor een totaalbedrag van € 69.110,41
Een vermoeden van witwassen:
De rechtbank stelt allereerst vast dat ten laste van verdachte bewezen is het telen, invoeren, bewerken en verwerken van een grote hoeveelheid hennep (de feiten 1, 2 en 3), betrokkenheid bij diverse andere hennepplantages (de feiten 4, 5, 6 en 8 subsidiair) alsmede het lidmaatschap van een criminele organisatie die als oogmerk had het verhandelen/verkopen van hennep (zie hierna feit 12).
De rechtbank stelt vervolgens vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat het telen, invoeren, bewerken, verwerken en verkopen van hennep veel crimineel geld oplevert. Een plantage van meer dan 1700 planten, zoals in Duitsland is aangetroffen (zie feiten 1 t/m 3), brengt volgens de ervaringsregels van BOOM meer dan € 150.000,- op. Hoeveel geld verdachte precies aan deze bewezenverklaarde feiten heeft overgehouden, is echter niet bekend geworden.
De rechtbank stelt tevens vast dat uit het dossier naar voren is gekomen dat [verdachte] zelf gedurende de ten laste gelegde periode over geen/nauwelijks legale inkomsten beschikte.Daar staat tegenover dat zijn familie (dat wil zeggen zijn vader) wel over een behoorlijk vermogen beschikte en dat vader [verdachte] volgens eigen zeggen een deel van de uitgaven
die in het dossier aan de verdachte worden toegeschreven voor zijn rekening zou hebben genomen.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat er voldoende aanleiding is voor het vermoeden dat de vermogensbestanddelen van verdachte deels onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn uit eigen misdrijf en deels –onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf. De rechtbank is tevens van oordeel dat verdachte daarnaast mogelijk over legale inkomsten van zijn vader kon beschikken.
Beoordeling:
Bij haar beoordeling van feit 11 zal de rechtbank per verfeitelijkte handeling een overzicht geven van de feiten en omstandigheden die zich hierover in het dossier bevinden en aangeven of de betreffende feiten/omstandigheden van dien aard zijn dat gesproken kan worden van witwassen. Zij zal daarbij beginnen met het derde gedachtestreepje – de geldlening aan [naam bedrijf] Personeelsdiensten.
Feiten en omstandigheden
Bij de stukken bevindt zich een akte van geldleningvan 16 oktober 2008 waarin staat dat
de verdachte € 30.000,- zou lenen aan medeverdachte [medeverdachte 15], diens vader en zichzelf als startkapitaal voor het opzetten van een bedrijf, genaamd [naam bedrijf].
Op de akte staat met een handgeschreven aantekening vermeld dat verdachte van dit te
lenen bedrag € 11.500,- daadwerkelijk heeft betaald, te weten € 1.500,- op 7 oktober
2008 en € 10.000,- op 16 oktober 2008.
Bij de stukken bevindt zich tevens een arbeidsovereenkomstvoor bepaalde tijd tussen [naam bedrijf]. en verdachte. Hierin staat dat verdachte per 1 november
2008 in dienst is getreden en dat de arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor duur van
zes maanden en zal eindigen op 1 juni 2009.
In de woning van verdachte zijn salarisstroken aangetroffen van [naam bedrijf]. op naam van de verdachte over de periode november 2008 tot en met augustus 2009.
In het kantoor van [naam bedrijf]. in Vlodrop werden twee salarisstroken
op naam van de verdachte aangetroffen, betreffende de maanden september en november 2009.
Uit de bij verdachte en [naam bedrijf]. aangetroffen bankafschriftenblijkt dat door [naam bedrijf]. slechts vijf keer een salaris is overgemaakt naar de bankrekening van verdachte, te weten: het salaris van november 2008, het salaris van maart 2009, het salaris van april 2009, een restant salaris in mei 2009 en het salaris van mei 2009.
De bedragen die zijn overgemaakt, komen niet overeen met de op de salarisstroken genoemde bedragen.
Medeverdachte [medeverdachte 15] heeft verklaard dat verdachte hem contant geld heeft gegeven dat hij vervolgens op de bankrekening van [naam bedrijf]. heeft gestort. [verdachte] heeft vervolgens bij benadering vier of vijf keer salaris uitbetaald gekregen. Hij heeft zo’n zes maanden op de loonlijst gestaan en is er toen vanaf gehaald, omdat er geen geld (meer) was.
De verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Tussenconclusie
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat verdachte in oktober 2008 een contant geldbedrag van € 11.500,- heeft geleend aan het bedrijf [naam bedrijf]. De herkomst van dit geld kan niet worden verklaard uit legale inkomsten van verdachte. Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen blijkt immers dat verdachte in de periode van 1 januari 2005 tot november 2008 niet beschikte over een (legaal) inkomen. En noch verdachte noch zijn vader heeft verklaard dat dit geldbedrag afkomstig was van de vader van verdachte. De rechtbank stelt voorts vast dat [naam bedrijf] ten behoeve van verdachte een jaar lang loonstrookjes heeft gemaakt – en die ook bij de belastingdienst heeft ingediend – terwijl verdachte slechts een arbeidsovereenkomst had van een half jaar en deze overeenkomst al lang was geëindigd.
Sprake van witwassen?
Gelet op het feit dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft willen geven over de herkomst van de ingelegde €11.500,-, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat dit geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is van enig misdrijf dan wel van een van de door verdachte zelf gepleegde misdrijven. Uit de hierboven weergegeven constructie, waarbij verdachte het met behulp van de loonstroken heeft doen voorkomen dat hij inkomen uit arbeid genoot, terwijl verdachte dat loon niet daadwerkelijk heeft ontvangen, is bovendien duidelijk geworden dat verdachte de criminele herkomst heeft trachten te verbergen of verhullen.
Verdachte heeft zich aldus samen met [medeverdachte 15] schuldig gemaakt aan het witwassen van
€ 11.500,-.
Ad 1 en 2) de aankoop van een (bedrijfs)auto en twee crossmotoren
Feiten en omstandigheden
Uit onderzoek door de politie is gebleken dat de verdachte op 3 december 2008 bij de firma Buitendijk Bedrijfswagens een Mercedes Vito, voorzien van het kenteken [kenteken 3], heeft gekocht. De verdachte had bij de aankoop van deze bestelbus zijn eigen bestelbus ingeruild voor € 2.550,-. Het restant van het aankoopbedrag ad € 10.250,- had de verdachte contant voldaan.
Uit het dossier blijkt voorts dat de politie op 19 januari 2010, tijdens een doorzoeking in de garage van de woning aan de [adres 28] te [plaats 13], een crossmotor van het merk Yamaha, type YZ250F (voorzien van het framenummer JYACG27C000012824) in beslag heeft genomen.Uit nader onderzoek is gebleken dat verdachte deze crossmotor op
11 november 2007 in Duitsland heeft gekocht bij het bedrijf Zweirathsport Schmitz, voor
een bedrag van € 6.600,-. De verdachte had dit bedrag contant voldaan.
Uit gegevens van de Belastingdienst blijkt dat van de verdachte geen inkomens bekend zijn over de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december met 2007.In het jaar 2008 en 2009 heeft de verdachte blijkens de gegevens van de Belastingdienst wel inkomen gehad, namelijk salaris ontvangen van het bedrijf [naam bedrijf]. Zoals de rechtbank hierboven heeft overwogen betrof dit echter salaris uit een gefingeerd dienstverband, zodat dit inkomen niet als legaal inkomen kan worden beschouwd.
Is hier sprake van witwassen?
Voornoemde feiten en omstandigheden rechtvaardigen het vermoeden van witwassen. Nu de
verdachte geen verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld waarmee hij de auto en de crossmotor heeft gekocht, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat
dit geld - middellijk of onmiddellijk - afkomstig is uit enig misdrijf dan wel uit een van de door verdachte zelf gepleegde misdrijven. Nu verdachte geen verklaring hierover heeft gegeven acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de aankoopbedragen van een Yamaha crossmotor en een Mercedes Vito.
Partiële vrijspraak
Ten aanzien van de andere motor die in de tenlastelegging wordt genoemd overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet blijkt wanneer deze motor is gekocht, door wie, voor hoeveel geld en op welke wijze deze motor is betaald. Zonder die informatie kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte door de aanschaf van deze motor crimineel geld heeft witgewassen. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging
Ad 4) contante betalingen voor een bedrag van (in totaal) € 69.110,41
Feiten en omstandigheden
Uit onderzoek van de politie is gebleken dat verdachte in de periode van 10 april 2008 tot en met 8 oktober 2008 in totaal € 3.455,- contant heeft uitgegeven aan kleding en het onderhoud van een BMW.
Tevens is gebleken dat in 2008 en 2009 voor een bedrag van in totaal € 65.655,41 contant is uitgegeven aan de aankleding en verbouwing van de huurwoning van verdachte, gelegen aan de [adres 28] te [plaats 13]. In totaal derhalve een bedrag van € 69.110,41
De verdachte heeft geen verklaring willen geven over de herkomst van het geld waarmee hij de contante uitgaven heeft gedaan.
Is hier sprake van witwassen?
Zoals de rechtbank hiervoor reeds meermalen heeft overwogen, beschikte de verdachte in het jaar 2008, en ook in de jaren daarvoor, niet over een legaal inkomen, maar wel over crimineel geld. Door onder die omstandigheden € 3.455,- aan kleding en onderhoud van een BMW uit te geven bestaat het gerechtvaardigd vermoeden dat hierbij sprake is van witwassen. Nu de verdachte geen verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat ook dit geld - middellijk of onmiddellijk - afkomstig
is uit enig misdrijf dan wel uit een van de door verdachte zelf gepleegde misdrijven.
Ten aanzien van het resterende bedrag van € 65.655,41 acht de rechtbank witwassen niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De getuige [vader verdachte] (de vader van de verdachte) heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij een vermogend man is en dat hij degene was die feitelijk de uitgaven heeft betaald voor het pand aan de [adres 28] te [plaats 13]. Hij heeft dit gedaan omdat dit pand zijn eigendom is. Het feit dat zijn zoon wel inkopen ging doen en facturen betaalde kwam omdat zijn zoon als huurder zelf mocht uitzoeken hoe hij de aankleding/inrichting wilde hebben. Het geld voor de aankoop van meubels had de verdachte van zijn vader geleend.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de vader van verdachte niet als volstrekt onaannemelijk ter zijde kan worden geschoven. Het is niet ongebruikelijk dat ouders een deel van hun vermogen doorschuiven naar de kinderen en dat zou dus ook best kunnen in de vorm dat de vader de verbouwing en inrichting van de woning van de zoon betaalt. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het contant uitgegeven geld ten behoeve van de aankleding en verbouwing van de woning aan de [adres 28] te [plaats 13], een legale herkomst heeft.
Gewoontewitwassen?
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich in vier specifieke gevallen schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Alhoewel het hier om een langere periode en om meerdere witwasgedragingen gaat acht de rechtbank dit niet voldoende om van gewoontewitwassen te kunnen te spreken, nu het op de keper beschouwd om vier individuele incidenten gaat.
Feit 12
Criteria voor het bestaan van een criminele organisatie
Volgens de officier van justitie is verdachte lid van een criminele organisatie die zich zou bezighouden met de beroepsmatige teelt van hennep, het binnen Nederland brengen van hennep en het bewerken en verkopen van hennep. Daarnaast zou de organisatie zich bezighouden met witwassen en het plegen van valsheid in geschrifte.
Om te kunnen spreken van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht zijn een aantal aspecten van belang.
Vereist is dat er sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband tussen twee of meer personen. Dat samenwerkingsverband moet over een zekere duurzaamheid beschikken.
Het oogmerk van de criminele organisatie dient gericht te zijn op het plegen van misdrijven. Een betrokkene moet weten, in de zin van onvoorwaardelijke opzet, dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Een betrokkene hoeft echter niet enige vorm van opzet te hebben gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven.
Voor deelname aan de criminele organisatie is niet vereist dat een betrokkene deelneemt aan de misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht. Evenmin is vereist dat een betrokkene samenwerkt of bekend is met alle personen die deel uitmaken van de criminele organisatie. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van een misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten en – dus – het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. Daarbij moet worden opgemerkt dat niet iedere bijdrage kan leiden tot het oordeel dat iemand deel uitmaakt van de organisatie. De bijdrage moet een zekere duur en intensiteit hebben.
De vragen die de rechtbank dus moet beantwoorden zijn:
Is er spraken van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband?
Ziet dit samenwerkingsverband op het plegen van misdrijven, en zo ja welke?
Is verdachte daar lid van?
De rechtbank zal hierna op genoemde vragen ingaan.
Is er spraken van een gestructureerd duurzaam samenwerkingsverband?
Op grond van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen staat vast dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 6] en [verdachte] in ieder geval betrokken zijn geweest bij het telen van hennep in de [adres 18] te [plaats 6], het binnen Nederland brengen daarvan en het verwerken aan de [adres 12] te [plaats 7].
De manier waarop dat is gebeurd getuigd van een gestructureerd samenwerkingsverband. De rechtbank wijst in de eerste plaats op de manier waarop de huurovereenkomst voor de plantage tot stand gekomen is, de omvang en uitrusting van de hennepplantage en het feit dat deze door meerdere mensen is opgebouwd. Daarnaast is er de apart gelegen, goed verscholen en compleet ingerichte verwerkingslocatie waar op het afgesproken moment meerdere personen samen komen om de hennep te verwerken. Daarbij valt op dat een drooglocatie voor het drogen van de hennep niet gevonden is. Deze locatie moet zich dus elders bevonden hebben. Een en ander getuigt van een doordachte aanpak met een zo groot mogelijke spreiding van risico bij eventuele ontdekking. Zonder gestructureerde samenwerking tussen meerdere personen is dit niet te organiseren. Ook valt nog op dat de verschillende personen verschillende rollen vervullen, wat ook een kenmerk is van een samenwerkingsverband.
Duurzaam is het samenwerkingsverband ook. Zelfs als het alleen betrekking zou hebben gehad op de plantage aan de [adres 18] te [plaats 6] - en de rechtbank heeft geen reden de duur daartoe te beperken - is er al sprake van een periode van 1 augustus 2008 tot 16 april 2009, een aanzienlijke duur dus.
Ziet dit samenwerkingsverband op het plegen van misdrijven, en zo ja welke?
Hennepteelt
Hiervoor heeft de rechtbank al vastgesteld dat de organisatie ziet op het telen, binnen Nederland brengen en verwerken van hennep. Nog niet is vastgesteld dat de hennep ook wordt verkocht, zoals de officier van justitie in zijn tenlastelegging bij het oogmerk van de criminele organisatie stelt.
Dat de organisatie de hennep heeft verkocht staat voor de rechtbank vast, dat is immers het doel van het telen ervan. Maar er is meer dan die logische conclusie.
Allereerst wijst de rechtbank naar het feit dat [zoon huurder] huur betaald kreeg. Bij de eerste oogst
€ 10.000,- en bij de tweede € 20.000,-. Het ligt voor de hand dat dit geld uit de verkoop van hennep afkomstig was.
Vervolgens wijst de rechtbank naar de op 18 april 2009 gemaakte beelden bij [medeverdachte 2] thuis, waarop te zien is dat hij en [medeverdachte 6] in de keuken aan de keukentafel gedurende 60 minuten contant geld aan het tellen zijn.Naar het oordeel van de rechtbank handelt het hier om de opbrengst van de verkoop van hennep.
Ook is er een OVC gesprek van 1 augustus 2009 waarin [medeverdachte 2] tegen ene [naam 5] zegt: “[naam 5], ik ben nu 4 maanden doe ik niks, dat ik je zweer hoeveel geld ik heb laten weggaan ….. [naam 5], ik heb ook goede jaren gehad”.
In datzelfde gesprek gaat het ook over de opbrengst van twee hokken, het ene heeft 19,7 kilo opgebracht en het andere 30,2 kilo. [medeverdachte 2] wil € 9.000 betalen aan [naam 5] als diens aandeel in de opbrengst.
Verder is van belang een OVC gesprek op 9 september 2009 tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6]. [medeverdachte 6] heeft het daarin onder andere over een partij die nog ligt te drogen en over een opbrengst van € 32.984. Verder geeft hij aan wie er allemaal geld moeten krijgen en hoeveel.
Enerzijds blijkt uit deze gesprekken dat de reikwijdte van de organisatie veel verder ging dan enkel de hennepplantage in [plaats 6], anderzijds blijkt daaruit dat de hennep te gelde werd gemaakt.
Witwassen
Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat er sprake is van witwassen door de leden van de criminele organisatie. De rechtbank deelt echter niet de opvatting van de officier van justitie, dat de criminele organisatie ook het oogmerk van witwassen had.
De criminele organisatie hield zich bezig met de verwerving van inkomsten door middel van de hennepteelt. In het dossier bevinden zich vele aanwijzingen dat er naast de hennepplantage in [plaats 6] nog een groot aantal andere plantages zijn geweest (zie bijvoorbeeld de camerabeelden en OVC gesprekken hiervoor) waarbij de criminele organisatie was betrokken. Dat is echter niet het geval bij witwassen wat al een aanwijzing is voor het feit dat de criminele organisatie zich daarmee niet bezighield. Natuurlijk hebben individuele leden van de criminele organisatie zich aan witwassen schuldig gemaakt maar dat is volgens de rechtbank een gevolg van hun individuele beslissingen met betrekking tot hun criminele geld. Daar stond de criminele organisatie buiten.
Ook het feit dat enkele keren leden van de criminele organisatie samen hebben witgewassen maakt dat naar het oordeel van de rechtbank nog geen activiteit van de criminele organisatie. Net zo min als iedere bijdrage van een persoon aan een criminele organisatie hem tot lid van die organisatie maakt, maakt een gezamenlijk ondernomen activiteit door twee of meer leden van een criminele organisatie dat tot een oogmerk van die organisatie. Daarvoor is toch eerst een zekere intensiteit nodig. Die enkele keren waarbij gezamenlijk werd witgewassen zijn zo beperkt gebleven in aantal dat hieruit geen oogmerk van de criminele organisatie kan worden afgeleid.
Valsheid in geschrifte.
Voor dit misdrijf geldt het zelfde als voor het witwassen. [medeverdachte 2] heeft valsheid in geschrifte gepleegd maar daarmee is dit criminele feit nog geen oogmerk van de criminele organisatie geworden. Bewijs dat de valsheid in geschrifte heeft plaatsgevonden binnen het verband van de criminele organisatie heeft de rechtbank niet gevonden.
De leden van de criminele organisatie
Bij vonnissen van deze rechtbank van heden zijn [medeverdachte 13], [medeverdachte 5], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 9], [medeverdachte 10], [medeverdachte 11], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 12] vanwege de omstandigheden die in die vonnissen zijn genoemd vrijgesproken van het hen verweten lidmaatschap van de criminele organisatie. Volgens de rechtbank maken [medeverdachte 2], [medeverdachte 6] en [verdachte] wel deel uit van de criminele organisatie. De rechtbank motiveert dat als volgt.
[medeverdachte 2].
[medeverdachte 2] sluit de huurovereenkomst met betrekking tot de [adres 18] te [plaats 6] en spreekt later over een aanpassing van de huurprijs. Hij heeft voldoende contanten bij zich om de nader afgesproken huurprijs meteen te betalen. Ook in de verwerkingslocatie is hij aanwezig op de twee dagen dat de oogst uit de [adres 18] daar wordt verwerkt, samen met onder andere [medeverdachte 6] en [verdachte]. Uit de beelden van de bewakingscamera in de woning van [medeverdachte 2] volgt dat veel contant geld bij hem thuis binnenkomt en daar wordt geteld, samen met [medeverdachte 6]. Hij spreekt over de grote bedragen die hij heeft moeten laten schieten (
zie hiervoor. OVC 1 augustus 2009) de opbrengst van twee hokken en hij beslist over het aandeel van een ander in de opbrengst van een plantage (
zie hiervoor. Datzelfde OVC gesprek).
Uit de witwas zaken “Thailand” en “[adres 4]” blijkt dat [medeverdachte 2] over aanzienlijke geldbedragen kan beschikken die de rechtbank op geen enkele wijze kan verklaren uit legale inkomsten. [medeverdachte 2] ontvangt dus substantiële geldbedragen voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de criminele organisatie.
Tenslotte is er nog een OVC gesprek op 30 september 2009waarin [medeverdachte 2] een onbekend gebleven man vraagt of “hij het ook goed doet drogen” en “dat hij goed moet drogen”.
In onderlinge samenhang bezien staat hiermee vast dat [medeverdachte 2] deel uitmaakt van de criminele organisatie. Zijn rol is bovendien die van leider van de organisatie. Hij neemt leidinggevende beslissingen op een niveau dat de rechtbank niet bij de andere leden van de criminele organisatie ziet. Bovendien wijst zijn aandeel in de opbrengst, afgeleid uit de bewezen witwasdossiers, ook op een hooggeplaatste rol binnen de organisatie.
[medeverdachte 6]
is minder zichtbaar geworden in het alles omvattende onderzoek dan de andere twee leden van de criminele organisatie. Toch is de rechtbank ervan overtuigd dat ook hij er deel van uitmaakt.
Zo is hij samen met [medeverdachte 2] en [verdachte] in de verwerkingslocatie aan de [adres 12] op de twee dagen dat daar de oogst uit de [adres 18] wordt verwerkt.
Maar de rechtbank gaat er van uit dat [medeverdachte 6] voornamelijk met de boekhouding van de criminele organisatie bezig is. Samen met [medeverdachte 2] telt hij bijvoorbeeld geld in de keuken bij [medeverdachte 2] thuis. Maar er zijn ook meerdere OVC gesprekken waaruit de rechtbank afleidt dat [medeverdachte 6] zich met de administratie van de hennepplantages bemoeit. Bijvoorbeeld:
OVC 28 augustus 2009
NN man: Ik had gedacht hem iedere keer rond de vijftien, zestien duizend te geven.
[medeverdachte 6]: Ja ja.
NN man: kijk deze oogst is gewoon zo …..
[medeverdachte 6]: Ik had wel verwacht dat de tweede oogst beter was als dat nou eruit is gekomen..
[medeverdachte 6]: Tel dit was van de eerste dag, tweede dag was .. even kijken .. wat had ik nu weer opgeschreven. De eerste dag is 5. De eerste keer is 25 1, 2, 3. Toen was het 46 plus 6, 3, 8. Dat was 16, 800. Toen was het nog eens 19 …..
OVC 9 september 2009
[medeverdachte 6]: zeg maar dat is dan iets minder als dat laatste verhaal. Dat is het verhaal wat ligt te drogen. Dan zou het een totaalbedrag van € 32.984.
NN man: ja
[medeverdachte 6]: Dit had hij betaald.. ja ik had het opgeschreven, bleek dat hij een ander bedrag had als mij. En ik had voor het knippen minder aangehouden. Ik dacht dat het knippen minder…
NN man: wat was dat 1800 honderd
[medeverdachte 6]: 1800 .. (onverstaanbaar) …
[medeverdachte 6]: In principe totaal € 23.865 aan kosten geweest. En als ik die daar vanaf tel van die € 32.948 blijven € 43.000 kosten blijven € 39.080 over. Jij hebt € 17.500 voor die jongen …. Zou € 21.850, 580 overblijven plus € 10.790 ….. Jij hebt € 21.500 gehad al.
(Gesprek zet zich langs deze lijn nog enige tijd voort)
OVC 24 september 2009
[medeverdachte 6]: Twee maanden niet en dan weer twee weken werken heb je geld.
[medeverdachte 6]: Het is niet …. werk maar je moet er wel bijblijven … alles kan er mis gaan. Dan is er iets met de stroom, dan is er iets met dat. Staat de wiet weer laag en dan weer een inval.
Door per plantage de kosten en opbrengsten bij te houden levert hij een wezenlijke bijdrage aan de criminele organisatie. Per saldo draait het - zoals bij ieder criminele organisatie - immers enkel en alleen om de financiële opbrengst. Dat die bijdrage ook als zodanig wordt gewaardeerd door de criminele organisatie leidt de rechtbank af uit de omvang van de opbrengst die [medeverdachte 6] voor zijn werkzaamheden krijgt. Uit de witwasdossiers waarbij de rechtbank hem betrokken acht blijkt dat hij zeer aanzienlijke geldbedragen heeft uitgegeven
en dus moet hebben ontvangen, wat enkel valt te rijmen met een belangrijke functie binnen
de criminele organisatie.
[verdachte]
is van de leden van de criminele organisatie het meest zichtbaar geworden in het alles omvattende onderzoek.
Hij bouwt de plantage aan de [adres 18] op, betaalt een keer de huur aan de verhuurder, oogst de hennepplanten en brengt deze naar Nederland, is betrokken bij de verwerking van de geoogste planten in de [adres 12] en vergezeld de leider van de criminele organisatie als die met de verhuurder opnieuw gaat praten over de hoogte van de huur. Daarmee staat wel vast dat hij een belangrijke rol speelt binnen de criminele organisatie en ook veel vertrouwen van de top van de organisatie geniet.
Op voornoemde gronden acht de rechtbank [medeverdachte 2], [medeverdachte 6] en [verdachte] schuldig aan het lidmaatschap van een criminele organisatie.