4.3Het oordeel van de rechtbank
De feiten 1 t/m 3
Deze feiten gaan over de verwijten dat verdachte, in vereniging met anderen, in de periode 1 augustus 2008 tot en met 16 april 2009 hennep heeft gekweekt in een pand aan de [adres 18] te [plaats 6] in Duitsland, in de periode 27 januari 2009 tot en met 6 februari 2009 hennep uit deze plantage Nederland heeft binnen gebracht en tevens in deze laatst genoemde periode deze ingevoerde hennep heeft verwerkt in een schuur aan de [adres 12] te [plaats 7].
Verdachte heeft er het zwijgen toe gedaan. Zijn raadsman heeft betoogd dat er geen bewijs is dat de hennep in genoemde periode van [plaats 6] naar [plaats 7] is gebracht en vervolgens aan de [adres 12] is verwerkt. Daarnaast is er geen bewijs dat, zo al komt vast te staan dat zulks wel is gebeurd, verdachte daarbij betrokken is. Meer subsidiair is aangevoerd dat, mocht er toch sprake zijn van enige betrokkenheid, er geen sprake is van medeplegen.
Hierna zal de rechtbank deze verwijten bespreken. Vanwege de nauwe samenhang zullen ze gezamenlijk worden besproken. Daarbij gaat de rechtbank ook in op de zaken van de medeverdachten die dezelfde feiten op hun dagvaarding hebben staan in verband met de onderlinge samenhang en het verwijt dat zij ook lid zouden zijn van een criminele organisatie.
De hennepplantage aan de [adres 18] te [plaats 6].
Met betrekking tot deze plantage stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 16 april 2009 voert de Duitse justitie een doorzoeking door op het adres [adres 18] te [plaats 6]. In de kelder van [adres 18] worden in twee ruimtes hennepplantages aangetroffen. In ruimte 1 staan 858 hennepplanten en in ruimte 2 903 hennepplanten. In de toegang tot de twee hennepplantages wordt een bewakingscamera gevonden die via GSM bewakingsbeelden kan verzenden. In ruimte 1 worden naast de 858 hennepplanten onder andere 62 kweeklampen, 5 luchtfilters, 11 ventilatoren en twee warmtestralers aangetroffen. In ruimte 2 worden naast de 903 hennepplanten onder andere 63 kweeklampen, 6 luchtfilters, 10 ventilatoren en twee warmtestralers aangetroffen.
De rechtbank stelt vast dat het dus gaat om een grote, professioneel ingerichte, plantage. Zowel wat betreft de wijze van inrichting, de omvang van de plantage (1761 planten) en de kosten die gemaakt moeten zijn voor de benodigde apparatuur en stekken ligt het niet voor de hand dat het een plantage van beginners betreft. Volgens de rechtbank vormt de inrichting en omvang van de plantage een sterke aanwijzing dat deze het werk is van een organisatie, die reeds ruime ervaring heeft opgedaan met het inrichten en exploiteren van plantages.
De huurder van [adres 18], [plaats 6], is [naam huuder]. Hij heeft een deel van de gehuurde ruimte in gebruik gegeven aan zijn zoon, [zoon huurder]. Deze zoon wordt door de Duitse justitie – en later in het kader van een rogatoire commissie – uitvoerig verhoord. Hij verklaart zakelijk weergegeven onder andere:
Tijdens een skivakantie is hij in contact gekomen met ene [naam 1], die bij hem informeerde naar het pand aan de [adres 18] te [plaats 6]. Volgens deze [naam 1] was het pand uitermate geschikt voor een hennepplantage;
Aansluitend is hij bezocht door twee mannen, waaronder ene [medeverdachte 7], die het pand hebben bekeken. Er werd afgesproken dat er een hennepplantage in zou komen;
Later is hij door [naam 1] en [medeverdachte 7] naar een afspraak gebracht met ene [verdachte]. Dit was langs een kanaal nabij Weert. Met [verdachte] heeft hij gesproken over de huurprijs. Hij zou bij de eerste oogst € 10.000,- krijgen en daarna bij iedere volgende oogst € 25.000,-;
[medeverdachte 7] heeft, met anderen, de spullen voor de opbouw van de plantage gebracht, organiseerde de opbouw, gaf aanwijzingen en werkte zelf ook mee;
Na de eerste oogst heeft hij de afgesproken € 10.000,- ontvangen van [medeverdachte 7];
Na de tweede oogst moest hij bij [naam 1] komen. Daar waren ook [medeverdachte 7] en [verdachte]. [verdachte] vertelde dat de oogst was tegengevallen en vroeg of hij genoegen wilde nemen met € 20.000,-. Daarmee heeft hij ingestemd en hij kreeg toen van [verdachte] meteen de € 20.000,- overhandigd.
Met getuige [zoon huurder] wordt een fotoconfrontatie gehouden. Hij herkent van foto’s de personen die hij heeft aangeduid als [medeverdachte 7] en [verdachte]. Bij [medeverdachte 7] gaat het om [medeverdachte 7] en bij [verdachte] om verdachte [verdachte].
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van [zoon huurder] niet geloofwaardig zijn. Daarbij is gewezen op het feit dat hij wisselend zou hebben verklaard.
De rechtbank stelt vast dat het op zich juist is dat [zoon huurder] soms details in zijn verklaringen veranderd. Echter, op hoofdlijnen verklaart hij consistent. Daar komt bij dat zijn verklaring zeer gedetailleerd is en op onderdelen geverifieerd kon worden.
In de eerste plaats is er natuurlijk de aangetroffen hennepplantage waarvan het – gelet op het professionele karakter – niet waarschijnlijk is dat [zoon huurder] die zelf (in zijn eentje) zou hebben aangelegd. Van enige affiniteit met de hennepteelt bij [zoon huurder] is immers niet gebleken.
Daarnaast heeft [zoon huurder] verklaard dat hij na de tweede oogst - die zoals hierna zal blijken voltooid werd op 6 juni 2009 - ’s avonds bij [naam 1] thuis moest komen en daar [medeverdachte 7] en [verdachte] heeft ontmoet. Er werd toen gesproken over de opbrengst en hij ontving toen
€ 20.000,- van [verdachte]. Uit de peilbakengegevens van de auto van [verdachte] blijkt dat die auto op 6 februari 2009 rond 22:08 uur geparkeerd stond nabij de woning van [naam 1]. Uit de zendmastgegevens van de telefoon van [medeverdachte 7] blijkt dat die rond 21:58 belt via een zendmast waaronder ook de woning van [naam 1] valt.Nu [medeverdachte 7] en [verdachte] geen andere verklaring geven voor de aanwezigheid van hun auto of telefoon op die plaats en op dat tijdstip gaat de rechtbank er van uit dat zij toen bij [naam 1] waren, waar het gesprek over het geld voor [zoon huurder] plaatsvond. Ook dit gedetailleerde deel van de verklaring van [zoon huurder] wordt dus ondersteund door ander bewijs.
Kortom, de rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [zoon huurder] en zij zal deze dan ook voor het bewijs gebruiken.
Transport van de hennep van de [adres 18] te [plaats 6] naar de [adres 12] te [plaats 7] en de verwerking daarvan in de periode 27 januari tot en met 6 februari 2009.
Deze dossiers bestaan uit de weergave van taps, peilbakengegevens, zendmastgegevens, observaties en de resultaten van een inkijkoperatie. Geen van de verdachten is daadwerkelijk hennep vervoerend en/of knippend aangetroffen en zij doen er allen het zwijgen toe. De rechtbank zal dus (in belangrijke mate) haar conclusies moeten trekken op basis van de hiervoor genoemde informatiebronnen, die naar hun aard vaak multi-interpretabel zijn. Dat maakt dat de rechtbank de nodige terughoudendheid zal betrachten met het verbinden van conclusies aan de aangevoerde informatie. Anderzijds is het natuurlijk ook zo dat verdachten geen enkele verklaring hebben willen geven, maar de aangedragen informatie soms wel van dien aard is dat deze om een verklaring vraagt. Ook dat speelt een rol bij de oordeelsvorming.
Hierna zal de rechtbank per verdachte een opsomming geven van de informatie die zij redengevend acht voor een bewezenverklaring.
[verdachte]:
08:57. De echtgenote van [verdachte] stuurt hem een sms. De telefoon van [verdachte] maakt gebruik van een zendmast aan de Oude Sint Joosterweg waaronder ook de [adres 12] te [plaats 7] valt;
09:31. Een persoon belt naar [verdachte]. De telefoon van [verdachte] maakt gebruik van dezelfde zendmast waaronder ook de [adres 12] te [plaats 7] valt. [verdachte] voert een gesprek met deze persoon en heeft zijn telefoon dus kennelijk zelf bij zich.
[medeverdachte 6]:
09:56. [medeverdachte 6] ontvangt een sms. De telefoon van [medeverdachte 6] maakt gebruik van een zendmast aan de Oude Sint Joosterweg waaronder ook de [adres 12] te [plaats 7] valt;
9:56 – 17:12. [medeverdachte 6] ontvangt meerdere sms’en. De telefoon van [medeverdachte 6] maakt gebruik van dezelfde zendmast waaronder ook de [adres 12] te [plaats 7] valt. [medeverdachte 6] antwoordt naar aanleiding van deze sms’en en heeft zijn telefoon dus kennelijk bij zich.
[medeverdachte 7]:
06:54 - 08:09. Volgens het peilbaken op de Mercedes Vito van [medeverdachte 7] staat deze geparkeerd nabij de [adres 18] te [plaats 6];
08:43 - 17:10. Volgens het peilbaken op de Mercedes Vito van [medeverdachte 7] staat deze geparkeerd bij het perceel [adres 12] te [plaats 7];
09:09. [medeverdachte 7] verstuurt een sms. Diens telefoon maakt gebruik van een zendmast aan de Oude Sint Joosterweg waaronder ook de [adres 12] te [plaats 7] valt;
10:12 – 17:13. [medeverdachte 7] ontvangt meerdere sms’en. De telefoon van [medeverdachte 7] maakt gebruik van dezelfde zendmast waaronder ook de [adres 12] te [plaats 7] valt. [medeverdachte 7] antwoordt naar aanleiding van deze sms’en en heeft zijn telefoon dus kennelijk bij zich.
6 februari 2009
[verdachte]:
08:57. Volgens het peilbaken op de auto van [verdachte] staat deze geparkeerd op de [adres 12] te [plaats 7];
10:12. Telefoongesprek tussen [medeverdachte 13] en [verdachte]. De telefoon van [verdachte] maakt gebruik van de zendmast op de Oude St. Joosterweg [plaats 7];
11:01. Een observatieteam ziet de auto van [verdachte] op de oprit van de [adres 12] te [plaats 7];
12:30. Een observatieteam ziet dat [verdachte] met zijn auto het terrein van de [adres 12] afrijdt;
13:50. Volgens het peilbaken op de auto van [verdachte] staat deze weer geparkeerd nabij de [adres 12] te [plaats 7]. De auto wordt ook gezien door een observatieteam;
17:27. Een observatieteam ziet dat er twee plastic zakken in de auto van [verdachte] worden gelegd. [verdachte] vertrek met zijn auto en een passagier;
22:08. Volgens het peilbaken op de auto van [verdachte] staat deze geparkeerd op de Willibrordusstraat te Echt.
[medeverdachte 6]:
08:14. [medeverdachte 6] gebruikt zijn GSM. De telefoon van [medeverdachte 6] maakt gebruik van de zendmast op het Maalbroek te Roermond;
11:44. [medeverdachte 6] wordt gebeld op zijn GSM. De telefoon van [medeverdachte 6] maakt gebruik van de zendmast op de Oude St. Joosterweg [plaats 7] en hij neemt zelf deel aan het gesprek.
[medeverdachte 7]:
06:38 - 07:50. Volgens het peilbaken op de auto van [medeverdachte 7] staat hij geparkeerd nabij de [adres 18] in [plaats 6].
08:13. Volgens het peilbaken op de auto van [medeverdachte 7] is hij gestopt nabij het Maalbroek te Roermond;
08:52. Volgens het peilbaken op de auto van [medeverdachte 7] is hij gestopt bij de [adres 12] te [plaats 7];
10:12. [medeverdachte 7] telefoneert met zijn GSM. Zijn telefoon maakt gebruik van de zendmast op de Oude Sint Joosterweg te [plaats 7];
12:57. [medeverdachte 7] bericht zijn ex vriendin dat hij aan het werken is. Zijn telefoon gebruikt de zendmast op de Oude Sint Joosterweg te [plaats 7];
18:05. Een observatieteam ziet dat [medeverdachte 7] met zijn auto het terrein aan de [adres 12] verlaat. Hij zet twee dames af bij een auto in [plaats 7].
21:58. [medeverdachte 7] belt zijn vriendin. Zijn telefoon maakt gebruik van de zendmast op de Brugweg te Echt, nabij de Willibrordusstraat te Echt.
Om meer zicht te krijgen op wat zich afspeelt op de [adres 12] vindt een inkijkoperatie plaats in week 10 (2 t/m 8 maart) 2009. Onder een aangetroffen hooizolder bevindt zich een aparte ruimte van 4 bij 5 meter. Uit deze ruimte komt een flexibele buis die naar de hooizolder loopt. Aan deze flexibele buis is een groot filter bevestigd. De ruimte is voorzien van een koelkast, een magnetron en een gaskachel. Verder staan er stoelen en een tafel. Ook worden koffie- en thee benodigdheden gevonden.
In de ruimte vindt de politie verder een doos met plastic handschoenen en vijf grote stukadoorskuipen met daarin kleine resten van planten. Deze resten zien er uit als resten van hennepplanten en ruiken ook zo.
Conclusies met betrekking tot de feiten.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen, in samenhang bezien, komt de rechtbank tot navolgende vaststellingen.
Bij de oprichting en bedrijfsvoering van de hennepplantage aan de [adres 18] in [plaats 6] heeft [verdachte] een rol gespeeld. Zo heeft hij vóór het oprichten van de hennepplantage met de verhuurder onderhandeld over de huurprijs. Toen de tweede oogst tegenviel heeft hij op 6 februari 2009 bij [naam 1] thuis onderhandeld met [zoon huurder] over aanpassing van de huurprijs. Nadat er een akkoord bereikt was heeft hij ter plaatse het nader afgesproken bedrag ad € 20.000,- uitbetaald. Hiervoor, bij het bespreken van de geloofwaardigheid van de getuige [zoon huurder], heeft de rechtbank al aangegeven waarom zij deze gang van zaken als vaststaand aanneemt.
[medeverdachte 7] speelde een rol bij het inrichten van de hennepplantage. Met name heeft hij supervisie gehouden op het inrichten ervan, heeft hij voor de materialen gezorgd en werkte hij zelf ook mee bij het opbouwen ervan. Gelet op de omvang van de hennepplantage een aanzienlijke maar ook verantwoordelijke klus. Ook daarna is [medeverdachte 7] nog betrokken gebleven bij deze plantage. Zo is hij het die na de eerste oogst de eerste huurtermijn ad € 10.000,- aan [zoon huurder] heeft overhandigd. De rechtbank verwijst voor de rol van [medeverdachte 7] bij deze plantage wederom naar de verklaring van [zoon huurder].
Dat er in de periode van 27 januari tot en met 6 februari 2009 daadwerkelijk is geoogst door [verdachte] c.s. in de hennepplantage aan de [adres 18] te [plaats 6] staat voor de rechtbank eveneens vast. Immers, [zoon huurder] heeft op 6 februari 2009 € 20.000,- ontvangen van [verdachte] als betaling voor de tweede oogst. Had de oogst niet plaatsgevonden, dan zou [zoon huurder] ook niet betaald zijn geworden.
Daarnaast staat de auto van [medeverdachte 7] op 27 januari van 06:54 uur tot 08:09 uur bij de [adres 18] en wederom op 6 februari 2009 van 06:38 uur tot 07:50 uur. Wat de rede is voor zijn aanwezigheid bij het pand op twee verschillende dagen op een vroeg tijdstip, waarop het in deze tijd van het jaar nog (nagenoeg) donker is, steeds gedurende ruim één uur, heeft verdachte niet willen verklaren. In het licht van het feit dat er vlak voor en/of op 6 februari 2009 hennep geoogst is in het pand gaat de rechtbank er van uit dat [medeverdachte 7] op deze tijdstippen de hennepplanten heeft geoogst.
Geoogste hennep moet uiteraard verwerkt worden. Dat dat in de [adres 18] zelf zou zijn gebeurd is niet aannemelijk nu er in het geheel geen sporen zijn aangetroffen die op verwerking ter plaatse duiden. Daarom gaat de rechtbank er van uit dat [medeverdachte 7] de geoogste hennep in zijn auto heeft meegenomen.
Vast staat dat [medeverdachte 7] met zijn auto zowel op 27 januari als op 6 februari vanuit de [adres 18] rechtstreeks naar de [adres 12] te [plaats 7] is gereden. Op 27 januari wordt er onderweg in het geheel niet gestopt, op 6 februari slechts ongeveer 1 minuut op het Maalbroek in Roermond. Van een mogelijkheid om de hennep onderweg ergens uit te laden en te verbergen is dus niet gebleken. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de hennep meegenomen is naar de [adres 12].
Op 27 januari blijft [medeverdachte 7] vervolgens tot 17:10 uur aan de [adres 12] en op 6 februari 2009 tot 18:05. Wat hij daar gedaan heeft, heeft hij wederom niet willen verklaren. In een bericht aan zijn ex vriendin op 6 februari 2009 geeft hij echter aan dat hij aan het “werken” is.
Op 6 februari 2009 bevindt [verdachte] zich op meerdere momenten en gedurende langere tijd in de [adres 12]. Dit volgt met name uit de hiervoor aangehaalde observaties.
Op grond van telefooncontacten stelt de rechtbank vast dat [verdachte] zich op 27 januari 2009 in een gebied bevindt waarin ook de [adres 12] is gelegen. Hij wordt echter niet daadwerkelijk waargenomen bij de [adres 12]. Toch gaat de rechtbank ervan uit dat hij ook op de 27e januari in de [adres 12] was. Daar bevond zich op dat moment immers [medeverdachte 7] met de hennepoogst uit de [adres 18], waarin [verdachte] belang had. Bovendien was hij op 6 februari, toen het tweede deel van de oogst binnenkwam, ook in de [adres 12]. Dan ligt het voor de hand dat hij daar op de 27e januari, bij de binnenkomst van het eerste deel van de oogst, ook is geweest en niet slechts “in de buurt”. Daarbij komt dat hij ook geen andersluidende verklaring heeft gegeven voor de plaats van zijn verblijf op de 27e januari.
Op 27 januari 2009 bevindt [medeverdachte 6] zich van 09:56 uur tot 17:12 uur in een gebied waarin ook de [adres 12] is gelegen. Op 6 februari 2009 blijkt uit een telefoongesprek om 11:44 uur dat hij zich weer in dat gebied bevindt. [medeverdachte 6] wordt echter beide keren niet waargenomen nabij de [adres 12].
Toch gaat de rechtbank er ook in zijn geval van uit dat hij op beide dagen in de [adres 12] aanwezig is geweest. Immers, zijn beide medeverdachten [verdachte] en [medeverdachte 7] bevonden zich daar ook en tevens de hennep, waarin ook hij belang had. Onder die omstandigheden kan de rechtbank zich niet voorstellen dat [medeverdachte 6] gedurende beide dagen wel in de buurt was maar niet in de loods zelf. Overigens heeft ook [medeverdachte 6] niet willen uitleggen wat hij dan anders gedurende twee dagen deed in de nabijheid van de [adres 12].
Met betrekking tot de vraag tenslotte wat [verdachte], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] in de [adres 12] hebben uitgevoerd is met name ook de inkijkoperatie aan de [adres 12] van belang. Bij deze inkijkoperatie wordt een verwerkingslocatie voor hennep aangetroffen. Gelet op de aangetroffen luchtinstallatie en de kuipen met daarin hennepresten – de rechtbank twijfelt niet aan de constatering van de verbalisanten dat het om hennep ging gelet op de herkenbare geur en vorm van de plant – staat het voor de rechtbank vast dat het inderdaad om een verwerkingslocatie gaat.
De verdediging heeft er nog op gewezen dat de inkijkoperatie een maand na 6 februari 2009 heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is het echter heel onwaarschijnlijk dat andere personen binnen één maand na 6 februari 2009 hier een verwerkingslocatie zouden hebben ingericht, en al in gebruik zouden hebben genomen. Daar komt bij dat verdachten ook hier geen verklaring over hebben willen afleggen, bijvoorbeeld met betrekking tot de vraag wat zij dan twee hele dagen in een loods op de [adres 12] in [plaats 7] hebben gedaan.
Tot welke juridische kwalificaties leiden voornoemde feitelijke vaststellingen.
In het arrest van de Hoge Raad van 2 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3474) zijn de vereisten voor het aannemen van medeplegen nog eens op een rij gezet, met name voor het geval er geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, maar de bijdrage door de verdachte is geleverd vóór of na het tenlastegelegde feit. Er moet sprake zijn van nauwe en bewuste samenwerking. De Hoge Raad benadrukt dat de intellectuele en/of materiele bijdrage van de persoon die de handeling niet zelf heeft verricht van voldoende gewicht moet zijn. Daarbij kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Met in achtneming van dit toetsingskader komt de rechtbank tot navolgende vaststellingen.
De rechtbank kan niet vaststellen dat [verdachte] zelf in de [adres 18] werkzaamheden heeft verricht die bestaan uit het telen, bereiden, bewerken of verwerken van hennepplanten. Een elektricien die heeft verklaard dat hij in de hennepplantage een persoon genaamd “[verdachte]” bezig heeft gezien met het water geven van de planten herkende [verdachte] niet bij een fotoconfrontatie en ook niet bij een ontmoeting in de wachtkamer voorafgaand aan een verhoor door de rechter commissaris. Vermoedelijk heeft deze getuige dus een andere “[verdachte]” ontmoet.
Verder kan de rechtbank niet vaststellen dat [verdachte] zelf de hennep naar Nederland heeft gebracht. Van aanwezigheid in Duitsland, bij het inladen van de hennep, blijkt niet en evenmin van aanwezigheid in de auto tijdens de rit naar de [adres 12].
Bij de verwerking van de hennep in de [adres 12] is [verdachte] zowel op 27 januari als op 6 februari wel zelf aanwezig geweest. Hoewel de rechtbank niet beschikt over rechtstreeks bewijs met betrekking tot de vraag wat [verdachte] tijdens zijn verblijf heeft gedaan kan zij zich niet voorstellen dat hij niet heeft bijgedragen aan het verwerken van de hennep. Het ging immers om een aanzienlijke oogst (ongeveer 1761 planten) die verwerkt moest worden, terwijl er slechts enkele mensen in de loods aanwezig waren om die arbeid te verrichten. De rechtbank neemt dan ook aan dat hij zich feitelijk met de verwerking heeft beziggehouden.
Maar naar het oordeel van de rechtbank is de vraag of hij zelf feitelijk heeft geteeld, vervoerd of verwerkt niet van doorslaggevend belang. De rol die [verdachte] speelt bij het tot stand komen van de huurovereenkomst voor de [adres 18] en bij het contact over het aanpassen van de huurprijs is een beslissende rol. Hij hoeft bijvoorbeeld met niemand terug te koppelen wat de uitkomst is en beslist zelfstandig. Dat, in combinatie met wat de rechtbank weet over zijn financiële positie en zijn betrokkenheid bij andere hennepplantages (zie hierna de witwas feiten en de criminele organisatie), maakt dat het niet anders kan zijn dan dat hij (een van) de initiatiefnemer(s) is bij het oprichten van deze hennepplantage en de beslissingen rondom de exploitatie ervan, zoals het brengen van de hennep naar Nederland en de verwerken ervan aan de [adres 12]. Daarmee is zijn intellectuele bijdrage aan al de hier besproken feiten van dusdanig gewicht dat naar het oordeel van de rechtbank zonder meer van medeplegen kan worden gesproken.
Evenzeer is de rechtbank ervan overtuigd dat een en ander is gedaan in de uitoefening van een beroep of bedrijf, gelet op de omvang van de plantage, de professionele inrichting ervan en de apart gelegen en goed geoutilleerde verwerkingslocatie. Dit is duidelijk niet het werk geweest van personen die “het er bij deden” maar van professionals die daar beroepshalve mee bezig waren.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 3 aan verdachte verweten feiten.
Feit 4
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 69,5 XTC-tabletten in zijn bezit heeft gehad, gelet op:
- zijn bekennende verklaring;
- het aantreffen van de verdovende middelen in zijn woning;
- de vaststelling dat het om XTC gaat.
Feit 5
Onder 5 primair wordt verdachte verweten dat hij al dan niet tezamen en in vereniging met anderen heeft geprobeerd ASR Schadeverzekering N.V. op te lichten door opzettelijk een oude gevel om te laten duwen en in het schade-aanmeldingsformulier valselijk te vermelden dat de gevel bij uitgraving van funderingen achter de bestaande gevel is ingestort. Subsidiair wordt hem verweten dat hij van dat valse schade-aanmeldingsformulier gebruik heeft gemaakt ten behoeve van het verkrijgen van schadevergoeding.
Feiten en omstandigheden
Op 19 oktober 2010 is namens ASR Schadeverzekering N.V. aangifte gedaan van poging tot oplichting. Verdachte had bij deze maatschappij een Construction All Risks Verzekering afgesloten voor de nieuwbouw van een restaurant en appartementen aan de [adres 4] te [plaats 2]. Op 4 december 2008 ontving de verzekeringsmaatschappij telefonisch een schademelding. Een paar dagen later ontving de verzekeringsmaatschappij een door verdachte ondertekend schadeformulier, waarin als schadeomschrijving werd gegeven dat bij het uitgraven van de funderingen achter de bestaande gevel de oude gevel was ingestort. Het puin van de ingestorte gevel was reeds opgeruimd en afgevoerd. Er werd een herstelkostenspecificatie ingediend van € 95.962,55. De schade zou zijn veroorzaakt door de firma Boogers. De verzekeringsmaatschappij begreep in een later stadium van de politie dat de gevel op 1 december 2008 opzettelijk tot omvallen is gebracht, dan wel door verwijtbare schuld is omgevallen, zodat zij door (onder andere) het door verdachte getekende schadeformulier is misleid.
In het dossier zijn verschillende filmpjes aanwezig, waarop te zien is dat de betreffende gevel door een graafmachine wordt omgeduwd. De graafmachinist heeft verklaard dat hij op 1 december 2008 werk heeft verricht aan de [adres 4] te [plaats 2]. Hij heeft verder verklaard dat hij de fundering aan de achterzijde van de muur aan het uitgraven was toen de fundering ineens inzakte en de muur begon te gruizelen. In onderling overleg met de eigenaar, verdachte, en de andere aanwezige bouwvakkers werd besloten de oude gevel gecontroleerd te slopen, omdat het onveilig was deze te laten staan. Verdachte heeft toen met behulp van zijn graafmachine de gevel tot omvallen gebracht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals schade-aanmeldingsformulier. Zij overweegt daartoe dat verdachte op dat formulier heeft ingevuld dat de gevel is omgevallen, terwijl uit de bewijsmiddelen blijkt dat de muur – zij het gecontroleerd – is omgeduwd. De rechtbank acht dit een valsheid, nu het vermelden dat de muur is omgevallen op een ongeluk wijst, terwijl die muur in werkelijkheid niet per ongeluk is omgevallen, maar opzettelijk in opdracht van verdachte is omgeduwd.
De vraag of het gecontroleerd omduwen wel of niet gerechtvaardigd was door de staat waarin de fundering zich bevond speelt hierbij geen rol. Verdachte had de juiste toedracht – volgens hem gecontroleerd omduwen in verband met een verzakte fundering – moeten vermelden.
Ten aanzien van de poging tot oplichting heeft de officier van justitie in zijn requisitoir uitvoerig uiteengezet waarom het tot een bewezenverklaring moet komen om vervolgens in zijn samenvatting tot vrijspraak voor dit feit te rekwireren. Wellicht een vergissing? De raadsman heeft voor een vrijspraak gepleit.
Oplichting kan plaatsvinden door een of meer listige kunstgrepen of een samenweefsel van verdichtsels. Het is vaste jurisprudentie dat in het laatste geval het meervoud (verdichtsels) letterlijk moet worden genomen. Eén verdichtsel is niet voldoende.
De opsteller van de tenlastelegging heeft de poging tot oplichting verfeitelijkt door te wijzen op de valse vermelding in het schade-aanmeldingsformulier, dat de muur is ingestort. Dit beschouwt de rechtbank niet als een “listige kunstgreep” maar als een “verdichtsel”. Meer “verdichtsels” zijn in de verfeitelijking echter niet opgenomen. Daardoor kan de rechtbank niet vaststellen dat van een “samenweefsel” sprake is zodat vrijspraak dient te volgen van de poging tot oplichting.
Feit 6
Onder feit 6 wordt aan verdachte verweten dat hij zich – al dan niet samen met anderen – in de periode van 18 mei 2007 tot en met 19 januari 2010 schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van in totaal € 914.247,68. De opsteller van de tenlastelegging heeft in zeven gedachtestreepjes verfeitelijkt op welke wijze verdachte dit zou hebben gedaan.
Een vermoeden van witwassen:
De rechtbank stelt allereerst vast dat er sprake is van ten laste van verdachte uitgesproken bewezenverklaringen ter zake van het telen, invoeren, bewerken en verwerken van een grote hoeveelheid hennep (de feiten 1, 2 en 3), alsmede ter zake van lidmaatschap van een criminele organisatie die het oogmerk had het verhandelen/verkopen van hennep (zie hierna feit 7).
De rechtbank stelt vervolgens vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat het telen, invoeren, bewerken en verwerken van hennep veel geld oplevert. Een plantage van meer dan 1700 planten, zoals in Duitsland is aangetroffen (zie feiten 1 t/m 3), brengt volgens de ervaringsregels van BOOM meer dan € 150.000,- op. Hoeveel geld verdachte precies aan deze bewezenverklaarde feiten heeft overgehouden, is echter niet bekend geworden.
De rechtbank stelt tevens vast dat uit het ingestelde Strafrecht Financieel Onderzoek (SFO) blijkt dat verdachte (samen met zijn echtgenote [medeverdachte 13]) in de periode van 1 januari 2003 tot en met 19 januari 2010 de beschikking had over een legaal contant bedrag van
€ 754.265,77. De contante uitgaven (inclusief bankstortingen) van verdachte en zijn echtgenote over diezelfde periode bedroegen meer dan twee miljoen euro.Met andere woorden: zij gaven veel meer contant geld uit dan er legaal binnen kwam. De rechtbank merkt hierbij op dat de bewezenverklaarde feiten 1, 2 en 3 niet al deze uitgaven kunnen verklaren.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat er voldoende aanleiding is voor het vermoeden dat de vermogensbestanddelen van verdachte deels onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn uit eigen misdrijf en deels – onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf. De rechtbank is tevens van oordeel dat verdachte daarnaast over legale inkomsten beschikte.
Beoordeling:
Bij haar beoordeling van feit 6 zal de rechtbank per verfeitelijkte handeling een overzicht geven van de feiten en omstandigheden die zich hierover in het dossier bevinden. Zo nodig zal de rechtbank enige tussenconclusies formuleren. Daarna zal de rechtbank aangeven of de betreffende feiten/omstandigheden van dien aard zijn dat gesproken kan worden van witwassen. Hierbij zal tevens worden ingegaan op eventuele specifieke standpunten van de officier van justitie en de verdediging indien dit aan de orde is.
Het eerste, tweede en derde gedachtestreepje:
€ 35.000,00 voor verbouwing/inrichting [adres 5] te [plaats 3]
€ 449.610,00 voor aankoop/bouw/inrichting van een woning te [plaats 4]
€ 311.882,68 voor bouw/afbouw/inrichting [adres 4] te [plaats 2]
Bij deze handelingen gaat het volgens het dossier om contante investeringen in onroerend goed. Het onroerend goed in Nederland zou eerst zijn aangekocht middels legaal geld. Voor de verbouwing en inrichting zou vervolgens grotendeels contant geld zijn betaald. Ook de investeringen in het onroerend goed in Thailand zouden via contant geld zijn geschied met als doel witwassen, aldus de officier van justitie.
De rechtbank stelt voorop dat de handelingen zoals hierboven beschreven passen in de klassieke witwastypologieën. Door panden met legaal geld aan te kopen wordt een mogelijkheid gecreëerd om vervolgens van misdrijf afkomst geld te investeren in een verbouwing van deze panden. Door te investeren in onroerend goed in het buitenland wordt de investering onttrokken aan het directe zicht van de Nederlandse overheid.
Ad 1) [adres 5] te [plaats 3]
Overzicht feiten en omstandigheden
Uit het dossier blijkt dat het betreffende pand in [plaats 3] op 24 oktober 2007 door een dochter van verdachte is gekocht voor € 120.000,00. Blijkens taxaties van de Belastingdienst zou het pand echter € 167.075,00 waard zijn. Dit duidt volgens de verbalisanten op een verbouwing. Te meer omdat er facturen zijn aangetroffen waaruit kan worden afgeleid dat er door verdachte ongeveer € 12.000,00 (grotendeels contant) is betaald voor afbouwwerkzaamheden. De verbalisanten vermoeden dat de werkelijke afbouwkosten hoger liggen. Bij gebrek aan exacte cijfers worden de kosten geschat op € 35.000,00. Dit bedrag is (mede) gebaseerd op het feit dat in een taxatierapport dat bij de hypotheekaanvraag is overgelegd staat dat de geschatte verbeteringskosten € 35.000,00 bedragen.
Is hier sprake van witwassen?
De rechtbank overweegt dat niet vast staat hoeveel contant geld verdachte nu daadwerkelijk in de verbouwing/inrichting van het pand heeft geïnvesteerd. Dit zou € 35.000,00 kunnen zijn, maar het zou ook best een stuk minder kunnen zijn. Verdachte zit immers zelf in de bouwwereld en het is niet onaannemelijk dat hij de verbouwing/inrichting goedkoper heeft kunnen uitvoeren. Nu verdachte in de tenlastegelegde periode bovendien een substantieel legaal inkomen had zou hij een dergelijk bedrag heel goed van zijn legale middelen hebben kunnen betalen. Alhoewel de gebezigde constructie het vermoeden van witwassen rechtvaardigt is de rechtbank daarom van oordeel dat er ten aanzien van dit feit onvoldoende bewijs voor witwassen is.
De rechtbank zal verdachte daarom vrij spreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Gevoerd verweer
Het door de raadsman gevoerde verweer behoeft gelet op het bovenstaande geen verdere bespreking.
Overzicht feiten en omstandigheden
Uit het dossier blijkt dat tijdens een doorzoeking in de woning van medeverdachte [medeverdachte 8] diverse documenten zijn aangetroffen die in verband gebracht kunnen worden met de woning/het bouwkavel nr. 28 van een bouwproject genaamd [naam 2] in [plaats 4] te Thailand.In deze stukken wordt onder andere gesproken over gesproken over “payment of mr [verdachte], Land nr. 28, house type Pha Wara”en facturen voor “extra work as for mr [verdachte]” en een totaalbedrag.Er zijn ook facturen op naam van “[medeverdachte 8]” en/of “[medeverdachte 8]” en bestelorders, met verwijzing naar “28 [naam 2]”, waaronder een eindfactuur van 6.110.676,- Bath (p. 7597).Er is tevens een handgeschreven notitie aangetroffen, met de letters M, T en P, met achter iedere letter een aantal (al dan niet opgetelde) bedragen.
Tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte [verdachte] zijn ook spullen in beslag genomen die in verband gebracht kunnen worden met de woning in Thailand. Zo is er een CD aangetroffen, met hierop foto’s van de betreffende (in aanbouw zijnde) woning en bouwtekeningen hiervan.Ook bij medeverdachte [medeverdachte 6] zijn foto’s en kaartjes van de woning aangetroffen.
In het dossier bevinden zich voorts diverse tap- en OVC-gesprekken waarin wordt gesproken over een huis in Thailand, onder andere:
- Tap d.d. 17 december 2008, waarin nn-vrouw aan [medeverdachte 13] (de echtgenote van [verdachte]) vraagt hoe het met het huis in Thailand ging. [medeverdachte 13] antwoord dat [medeverdachte 6] er zaterdag heen gaat. Om de werkzaamheden te controleren voor hen beiden. Zelf zouden ze niet gaan.
- Tap d.d. 20 december 2008 waarin [medeverdachte 13] zegt dat ze niet naar Thailand op vakantie gaan, omdat het huis in Thailand nog niet klaar is. In het voorjaar wel. Dan zou het huis klaar zijn en hadden ze alleen nog de onkosten voor de reis.
- OVC d.d. 20 oktober 2009: [medeverdachte 8] zit met nn in een keet. NN vraagt of het huis daar nu klaar is. [medeverdachte 8] antwoordt dat ze er met de kerst in kunnen.
De verbalisanten hebben een berekening gemaakt van de totale uitgaven die uit de aangetroffen stukken blijken. Opgeteld komt dit neer op THB (Thaise Bath) 26.051.164,00. De verbalisanten relateren voorts dat het handgeschreven briefje een overzicht is waarop de uitgaven staan die [verdachte], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] samen ten behoeve van de woning in [plaats 4] hebben gedaan en hoe deze uitgaven onder hun drieën verdeeld moeten worden. Het resultaat hiervan is volgens de verbalisanten dat alle drie de betrokken € 146.150,00 per persoon hebben betaald voor het huis en daarnaast € 3.370,00 per persoon voor de inrichting. In totaal derhalve € 149.870,00 per persoon. Voor alle drie samen komt dit dan neer op
€ 449.610,00. Zijnde het in de tenlastelegging genoemde bedrag.
Tussenconclusie
Gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [verdachte], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] betrokken zijn (geweest) bij de bouw van een woning in Thailand en dat het gaat om een woning waar zij – zodra die klaar zou zijn – de beschikking over zouden hebben in die zin dat zij dan hier hun vakanties konden doorbrengen zonder dat zij nog verdere kosten voor de woning/het verblijf in Thailand hoefden te maken.
De rechtbank is van oordeel dat de schriftelijke stukken die bij [medeverdachte 8] zijn aangetroffen zien op betalingen die door
T[verdachte],
M[medeverdachte 6] en
P[medeverdachte 8] zijn gedaan ten behoeve van de betreffende woning in Thailand. Dit baseert de rechtbank tevens op de uitleg/berekening die de verbalisanten geven over het handgeschreven briefje dat bij [medeverdachte 8] is aangetroffen, met hierop de letters
M, T en P, zijnde de beginletters van de voornamen van de drie verdachten. Alhoewel het hier gaat om bevindingen die de verbalisanten niet uit eigen wetenschap hebben acht de rechtbank de conclusies van de verbalisant dusdanig onderbouwd dat er geen andere uitleg voor het briefje mogelijk is.
Is hier sprake van witwassen?
Gelet op de hoogte van het door verdachte contant uitgegeven geldbedrag en het feit dat verdachte geen enkele aannemelijke verklaring heeft willen geven voor deze uitgaven, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat dit geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is van enig misdrijf dan wel van een van de door verdachte zelf gepleegde misdrijven. Zoals hierboven reeds vermeld had verdachte weliswaar een substantieel inkomen, maar het betreft hier een investering van ongeveer € 150.000,00. Dat is anderhalve keer het bedrag dat verdachte gemiddeld per jaar legaal ontving en veel meer dan hij legaal ter beschikking had.
De rechtbank is tevens van oordeel dat er wat dit onderdeel betreft sprake is van medeplegen met medeverdachten [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6]. [verdachte] en [medeverdachte 6] hielden zich immers, zo heeft de rechtbank hiervoor wettig en overtuigend bewezen geacht, bezig met de handel in hennep. Verdachte [medeverdachte 8] wist, zo volgt uit het OVC-gesprek, van de hoed en de rand. [medeverdachte 8] beschikte niet over legale inkomsten waaruit hij zijn deel van het Thailand project kon betalen en hiervan was [verdachte] op de hoogte.Het geld dat door [verdachte], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] in het project Thailand is gestopt is telkens cash betaald, hetgeen ongebruikelijk is voor dergelijke grote geldsommen, zeker als dat cash geld meegenomen moet worden naar het buitenland. Alles tegen elkaar afwegend komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat deze drie verdachten tezamen en in vereniging hebben witgewassen.
Gevoerde verweren:
Door de raadsman zijn een aantal verweren opgeworpen, te weten:
a. Schending van artikel 5 en 6 EVRM
Om te beginnen heeft de raadsman aangevoerd dat het openbaar ministerie ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat sprake zou zijn van schending van artikel 5 en 6 van het EVRM. Bij het verhoor van de getuige [getuige 8] zou artikel 5 EVRM zijn geschonden, omdat hij op Schiphol door de politie is verhoord direct na een slopende vliegreis uit Thailand, terwijl hij doodmoe en ziek was. Bovendien zou het openbaar ministerie bij het verhoor van [getuige 8] doelbewust gebruik hebben gemaakt van foute informatie en heeft het openbaar ministerie nagelaten de rechtbank uit eigener beweging te informeren over deze foute informatie. Hierdoor zou sprake zijn van schending van artikel 6 EVRM.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Conform vaste jurisprudentie van het Europese Hof is alleen sprake van schending van artikel 5 EVRM indien de slechte verhoorsituatie een ‘minimum level of severity” heeft (zie b.v. ECtHR, 25 maart 1993, Costello Roberts v UK, no. 13134/87). De rechtbank is van oordeel dat hetgeen de raadsman heeft gesteld onvoldoende is om te kunnen aannemen dat dat hier sprake is van een dergelijke “minimum level”.
De rechtbank is tevens van oordeel dat onvoldoende blijkt dat het openbaar ministerie bewust zou hebben geprobeerd de getuige [getuige 8] en/of de rechtbank te misleiden. Uit het dossier blijkt wel dat de verhorende verbalisanten [getuige 8] hebben geconfronteerd met informatie die inhoudelijk niet juist was en dat [getuige 8] naar aanleiding hiervan een belastende verklaringen heeft afgelegd. De getuige Eekhof heeft echter verklaard dat het ging om informatie die hij uit het Thais heeft vertaald en dat er bij deze vertaling door hem per ongeluk een fout is gemaakt. De rechtbank heeft geen reden aan deze verklaring te twijfelen. Dat deze informatie over een fout niet direct aan het onderhavige dossier is toegevoegd komt, aldus het openbaar ministerie, omdat [getuige 8] aanvankelijk als verdachte was gehoord maar de voorgenomen strafzaak tegen hem werd geseponeerd. Daarmee was die kwestie feitelijk afgehandeld. De rechtbank heeft evenmin reden aan deze verklaring te twijfelen.
De verklaringen van de getuigen [getuige 8] en [getuige 9]
De raadsman heeft betoogd dat deze verklaringen onrechtmatig zijn verkregen en derhalve niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Nu de rechtbank deze verklaringen niet voor het bewijs heeft gebruikt behoeft dit verweer geen verdere bespreking.
Er is onvoldoende bewijs in het dossier dat verdachte de (mede)eigenaar is van het betreffende onroerend goed in Thailand, aldus de raadsman.
Ook dit verweer wordt verworpen. De rechtbank stelt vast dat in het dossier inderdaad geen bewijs voorhanden is dat verdachte de juridische (mede)eigenaar van de woning is. Uit het dossier blijkt dat het voor buitenlanders vanwege Thaise regelgeving overigens onmogelijk is om onroerend goed op eigen naam in eigendom te verkrijgen. Dit laat echter onverlet dat in het dossier (zoals hierboven uiteengezet) wel voldoende bewijs voorhanden is dat verdachte uit misdaad afkomstig geld in de betreffende woning heeft geïnvesteerd en dat hij zich hierdoor schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De vraag wie er juridisch eigenaar van de woning is, is daarbij niet relevant.
Ad 3: De [adres 4] te [plaats 2]
- Het perceel [adres 4] te [plaats 2] is in 2004 gekocht door verdachte en diens echtgenote [medeverdachte 13].
- In 2009 heeft verdachte het pand gesplitst (in drie appartementen, een commerciële ruimte en een parkeerplaat).In de loop van 2009 heeft verdachte vervolgens 1/3 deel verkocht aan medeverdachte [medeverdachte 8]; 1/3 aan medeverdachte [medeverdachte 3], die dit vervolgens heeft doorverkocht aan medeverdachte [medeverdachte 6]en 1/3 aan zijn drie dochters, die hij de koopprijs vervolgens heeft kwijtgescholden.
- Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte te [woonplaats] is een laptop in beslag genomen waarop foto’s van de bouw van het pand te [plaats 2] zijn aangetroffen. Deze foto’s zijn gemaakt in de periode 9 september 2008 tot en met 15 maart 2009.
- Op de gevonden foto’s zijn diverse (namen van) bedrijfsauto’s zichtbaar. De politie heeft personeel van deze bedrijven verhoord.
- In het dossier zitten veertien verklaringen van leveranciers die hebben verklaard dat zij werkzaamheden voor verdachte hebben verricht ten behoeve van de bouw te [plaats 2], en/of hiervoor goederen hebben aangeleverd.
- Zo heeft [getuige 10] verklaard advies en isolatienagels voor de bouw aan verdachte te hebben geleverd.
- [getuige 11] heeft verklaard beton te hebben geleverd aan verdachte en dit ook aan verdachte te hebben gefactureerd.
- [getuige 12] heeft verklaard dakdekkers werkzaamheden voor verdachte te hebben verricht. Hij heeft contant betaald gekregen.
- Tijdens de doorzoeking bij verdachte is ook een schrift gevonden. In dit schrift staan steekwoorden en bedragen genoemd. Het gaat dan om vrij algemene steekwoorden, zoals “boodschappen”, maar ook om steekwoorden die expliciet zien op benodigdheden die horen bij (de bouw van) een woning/restaurant, zoals “keuken, raam, ijzer, airco, ijzer dak, dakdekker, steiger”, etc, of om namen van leveranciers van bouwmaterialen/meubelen, zoals “Bouw maat, Widdershoven, Sijben, Gamma, Wijnands tegels”.
Tussenconclusie
Op grond van de bovengenoemde bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat er in de tenlastegelegde periode bouw/verbouwingswerkzaamheden hebben plaatsgevonden aan het perceel [adres 4] te [plaats 2]. De rechtbank acht op grond van de verklaringen van de leveranciers en het bij verdachte thuis aangetroffen schriftje ook bewezen dat deze werkzaamheden contant door verdachte zijn betaald.
Dit brengt de rechtbank bij de vraag welk bedrag verdachte aan de bouw/verbouwing heeft betaald.
De verbalisanten komen via een schatting met behulp van extrapolatie tot de conclusie dat door verdachte in totaal € 311.882,68 contant moet zijn betaald.
De rechtbank is van oordeel dat een schatting door middel van extrapolitie in de onderhavige situatie niet kan dienen ter onderbouwing van het bewijs dat verdachte € 311.882,68 heeft uitgegeven voor de verbouwing. De rechtbank deelt de opvatting van de verdediging dat een “momentopname” van de kosten van een bouwproject niets zegt over de kosten van het hele project omdat de bouwkosten niet in iedere periode van het project (ongeveer) gelijk zijn. De rechtbank acht echter wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte “een groot geldbedrag” heeft uitgegeven. De rechtbank baseert dit op het feit dat het om een omvangrijke verbouwing ging. Het betrof immers een groot project, te weten een commerciële ruimte met drie appartement en op de foto’s die van het project zijn genomen is te zien dat het pand nagenoeg geheel opnieuw opgebouwd moest worden.De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat een omvangrijke verbouwing veel geld kost – ook als deze wordt uitgevoerd door iemand die zelf “in de bouw” zit.
Is hier sprake van witwassen?
Dit brengt de rechtbank bij de vraag of verdachte zich door het uitgeven van “een groot geldbedrag” ten behoeve van de onderhavige bouw schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Bij de beoordeling van deze vraag heeft de rechtbank wederom tegen elkaar afgewogen dat de onderhavige constructie past in de klassieke witwastypologieën, maar dat verdachte wel een substantieel legaal inkomen heeft (gehad). Deze afweging valt ook bij deze verfeitelijking in het nadeel van verdachte uit. De rechtbank overweegt hiertoe dat de hoeveelheid geld die verdachte in het pand te [plaats 2] heeft geïnvesteerd zoals hiervoor overwogen aanzienlijk moet zijn geweest en zich niet laat verklaren uit de legale inkomsten van verdachte.
Nu verdachte ook hier geen verklaring heeft willen geven over de herkomst van het geld, of nader inzicht heeft verschaft in zijn financiering van de verbouwing, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het geld dat verdachte in de [adres 4] te [plaats 2] heeft gestoken – onmiddellijk of middellijk – van enig misdrijf afkomstig was.
Sprake van medeplegen?
Uit het dossier blijkt dat de medeverdachte [medeverdachte 8] onvoldoende legale inkomsten had om de aankoop van zijn deel van het pand te bekostigen. Bij vonnis van heden is [medeverdachte 8] mede om die reden veroordeeld voor witwassen. Dit wil echter niet zeggen dat [medeverdachte 8] daarom automatisch ook als medepleger van het onderhavige feit kan worden gezien. Het onderhavige feit ziet immers niet op witwassen middels verkrijging van het pand (zoals aan [medeverdachte 8] ten laste is gelegd), maar op witwassen door contant te investeren in de verbouwing. Om tot een bewezenverklaring van medeplegen daarvan te komen dient sprake te zijn van nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 8] (en/of anderen) en [verdachte] bij deze investering. Dergelijk bewijs heeft de rechtbank niet aangetroffen in het dossier.
De officier van justitie heeft in dit verband nog aangevoerd dat de diverse verkopen die ten aanzien van het pand hebben plaatsgevonden slechts schijnconstructies zijn, met als doel het faciliteren van witwassen door [verdachte].
De rechtbank onderkent dat er voor de splitsing van het perceel en de verkopen in 2009 twee eerdere verkopen hebben plaatsgevonden, waarbij vraagtekens gesteld kunnen worden. Deze verkopen zijn immers beide niet gevolgd door een daadwerkelijke levering en getuige [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij dacht dat deze constructie waarschijnlijk bedoeld was om een eventueel beslag te frustreren. Dit levert echter onvoldoende bewijs op dat de verkopen in 2009 – waarbij wél feitelijke levering heeft plaatsgevonden – schijnconstructies waren. En mocht dit al zo zijn, dan levert dit nog steeds geen bewijs op voor het feit dat deze schijnconstructies bedoeld waren om verdachte in de gelegenheid te stellen crimineel geld wit te wassen.
De rechtbank acht medeplegen dus niet bewezen.
Gevoerde verweren
De raadsman heeft aangevoerd:
dat het uitgegeven bedrag niet gebaseerd kan worden op een schatting door middel van extrapolatie en;
dat er onvoldoende bewijs is dat het geld door alleen verdachte is uitgegeven.
De rechtbank heeft in het vorenstaande reeds haar oordeel gegeven over deze punten. Het verweer behoeft daarom geen verdere bespreking.
Het vierde gedachtestreepje:
4) voorhanden hebben van een contant bedrag van € 20.150,00
Feiten en omstandigheden
Bij de doorzoeking in de woning van [verdachte] is op een keukenkast een contant bedrag van € 20.150,00 aangetroffen.
Verdachte heeft over dit geld bij de politie verklaard dat het kasgeld betrof dat hij nodig had voor de bouw van de [adres 4], om mensen te betalen die daar werkten of die spullen kwamen brengen. Over de herkomst heeft hij verklaard dat hij ook cash geld ontving. Onder andere uit de opbrengst van zijn verfzaak, de huur van de verfzaak en andere panden en het loon van zijn vrouw. Bovendien had hij een jaar geleden een behoorlijke hypotheekverhoging op zijn huis gehad, waarbij hij toen een behoorlijk bedrag had opgenomen.
Is hier sprake van witwassen?
Naar het oordeel van de rechtbank levert het bovenstaande onvoldoende bewijs op voor witwassen. De verklaring van verdachte is niet dusdanig onaannemelijk dat de rechtbank deze zonder meer ter zijde kan schuiven. Te meer nu verdachte inderdaad bezig was met bouwwerkzaamheden en hij substantiële legale inkomsten had die hem ruimschoots in staat stelden een contant bedrag van € 20.150,00 in huis te hebben.
De rechtbank zal verdacht daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Gevoerde verweren
Gelet op het bovenstaande behoeven de verweren die de raadsman in dit kader heeft gevoerd geen verdere bespreking.
Het vijfde en zesde gedachtestreepje
5) € 23.205,00
€ 23.205,00 voor de aankoop van een auto in 2009
5) € 23.205,00
€ 15.500,00 voor de aankoop van een auto in 2007
Feiten en omstandigheden
In 2007 heeft verdachte een Fiat Stilo gekocht voor zijn dochter [medeverdachte 5]. Deze auto kostte
€ 15.500,00. Twee jaar later, in 2009, heeft verdachte een Volkswagen Scirocco gekocht voor zijn dochter [medeverdachte 1]. Deze auto kostte € 23.205,00. Beide auto’s werden contant betaald.
Is hier sprake van witwassen?
Naar het oordeel van de rechtbank levert het bovenstaande onvoldoende bewijs op voor witwassen. Zoals hierboven reeds (meermalen) is overwogen had verdacht in de tenlastegelegde periode substantiële legale inkomsten. De bedragen die verdachte voor de auto’s heeft betaald (en waarvan bovendien een deel door zijn dochters zou zijn betaald) zijn niet dusdanig dat deze nimmer van het legale inkomen betaald hadden kunnen worden. Er zijn geen andere omstandigheden geconstateerd die de verdenking van witwassen in deze twee specifieke gevallen wel zouden kunnen staven.
De rechtbank zal verdacht daarom vrijspreken van deze onderdelen van de tenlastelegging.
Gevoerde verweren
Gelet op het bovenstaande behoeven de verweren die de raadsman in dit kader heeft gevoerd geen verdere bespreking.
Het zevende gedachtestreepje:
7) € 58.900,00
€ 58.900,00 voor de aankoop van een boot in 2007
Feiten en omstandigheden
In het dossier bevindt zich een factuur d.d. 18 mei 2007, op naam van (mede)verdachte [medeverdachte 8], voor de aankoop in Duitsland van een motorboot (Bayliner 285) voor een bedrag van € 58.900,00.
In een proces-verbaal van bevindingen is gerelateerd dat [medeverdachte 8] in de periode 1 januari 2006 tot en met 19 januari 2010 inkomsten heeft ontvangen uit/van een WAO/AAW-uitkering, een NWW-uitkering, [medeverdachte 12] (als vennoot) en [naam firma 5]. In totaal bedroegen zijn contante ontvangsten gedurende deze vier jaar
€ 98.697,27.Gemiddeld derhalve een kleine € 25.000,00 per jaar.
Uit de verklaring van de verkoper volgt dat het bedrag contant is betaald.
Op 11 juni 2007 is de betreffende motorboot op aanvraag van verdachte op diens naam geregistreerd bij de RDW.Ook de verzekering van de boot staat op naam van [verdachte], alsmede een aanmeldingsformulier voor de boot bij Marec Recreatiecentraen een factuur. In het dossier bevindt zich tevens een factuur d.d. 25 juni 2008, inzake de aankoop van de boot door MSC Marine Center voor € 42.500. Als verkoper wordt genoemd [verdachte], [adres 1] te [woonplaats].
Is hier sprake van witwassen?
Gelet op de hoogte van het door medeverdachte [medeverdachte 8] contant uitgegeven geldbedrag en de hoogte van diens legale inkomen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [medeverdachte 8] het aankoopbedrag van de boot zelf niet kon opbrengen.
In samenhang bezien met het feit dat de boot vervolgens op naam van verdachte is gezet, dat verdachte ook alle andere bijkomende kosten heeft betaald en het feit dat noch verdachte noch medeverdachte [medeverdachte 8] een aannemelijke verklaring heeft willen geven voor deze uitgaven, dan wel voor de gang van zaken, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat dit geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is van enig misdrijf dan wel van een van de door verdachte zelf gepleegde misdrijven. Verdachte heeft dit feit bovendien tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte 8] gepleegd.
Het feit dat verdachte – in tegenstelling tot [medeverdachte 8] – ten tijde van de aankoop van de boot zelf wel een substantieel inkomen had maakt dit niet anders. Het betreft hier immers een investering van ongeveer € 60.000,-, een bedrag dat contant is uitgegeven door iemand anders, waarna de boot op naam van verdachte is gezet. Gelet op deze verhullende constructie is zonder meer sprake van (medeplegen van) witwassen. Bovendien had verdachte weliswaar legaal inkomen, maar uit het dossier blijkt dat hij daar in de onderhavige periode al heel veel contant van had besteed aan allerhande zaken. Zodoende acht de rechtbank het – zonder nadere verklaring van verdachte – niet aannemelijk dat de
€ 60.000,- van legaal geld van verdachte afkomstig zijn.
Gevoerde verweren
Door de raadsman is nog aangevoerd dat het aankoopbedrag van de boot veel lager was, omdat de boot een gezamenlijke aankoop was van verdachte, [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] en ook door hun drieën is betaald.
Gelet op het feit dat noch verdachte zelf, noch [medeverdachte 8] noch [medeverdachte 6] hebben aangegeven dat de boot inderdaad door hen gezamenlijk is gekocht en zij ook gezamenlijk eigenaar van de boot waren, is dit verweer naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden.
Gewoontewitwassen?
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich in een periode van drie jaar in drie specifieke gevallen schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Alhoewel het hier om een langere periode en om meerdere witwasgedragingen gaat acht de rechtbank dit niet voldoende om van gewoontewitwassen te kunnen te spreken, nu het op de keper beschouwd om drie individuele incidenten gaat. Dat is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om van een “gewoonte” te kunnen spreken.
Feit 7
Criteria voor het bestaan van een criminele organisatie
Volgens de officier van justitie is verdachte lid van een criminele organisatie die zich zou bezighouden met de beroepsmatige teelt van hennep, het binnen Nederland brengen van hennep en het bewerken en verkopen van hennep. Daarnaast zou de organisatie zich bezighouden met witwassen en het plegen van valsheid in geschrifte.
Om te kunnen spreken van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht zijn een aantal aspecten van belang.
Vereist is dat er sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband tussen twee of meer personen. Dat samenwerkingsverband moet over een zekere duurzaamheid beschikken.
Het oogmerk van de criminele organisatie dient gericht te zijn op het plegen van misdrijven. Een betrokkene moet weten, in de zin van onvoorwaardelijke opzet, dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft maar hij hoeft niet enige vorm van opzet te hebben gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven.
Voor deelname aan de criminele organisatie is niet vereist dat een betrokkene deelneemt aan de misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht. Evenmin is vereist dat een betrokkene samenwerkt of bekend is met alle personen die deel uitmaken van de criminele organisatie. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van een misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten en – dus – het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. Daarbij moet worden opgemerkt dat niet iedere bijdrage kan leiden tot het oordeel dat iemand deel uitmaakt van de organisatie. De bijdrage moet een zekere duur en intensiteit hebben.
De vragen die de rechtbank dus moet beantwoorden zijn:
Is er spraken van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband?
Ziet dit samenwerkingsverband op het plegen van misdrijven, en zo ja welke?
Is verdachte daar lid van?
De rechtbank zal hierna op genoemde vragen ingaan.
Is er spraken van een gestructureerd duurzaam samenwerkingsverband?
Op grond van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen staat vast dat [verdachte], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] in ieder geval betrokken zijn geweest bij het telen van hennep in de [adres 18] te [plaats 6], het binnen Nederland brengen daarvan en het verwerken aan de [adres 12] te [plaats 7].
De manier waarop dat is gebeurd getuigd van een gestructureerd samenwerkingsverband. De rechtbank wijst in de eerste plaats op de manier waarop de huurovereenkomst voor de plantage tot stand gekomen is, de omvang en uitrusting van de hennepplantage en het feit dat deze door meerdere mensen is opgebouwd. Daarnaast is er de apart gelegen, goed verscholen en compleet ingerichte verwerkingslocatie waar op het afgesproken moment meerdere personen samen komen om de hennep te verwerken. Daarbij valt op dat een drooglocatie voor het drogen van de hennep niet gevonden is. Deze locatie moet zich dus elders bevonden hebben. Een en ander getuigt van een doordachte aanpak met een zo groot mogelijke spreiding van risico bij eventuele ontdekking. Zonder gestructureerde samenwerking tussen meerdere personen is dit niet te organiseren. Ook valt nog op dat de verschillende personen verschillende rollen vervullen, wat ook een kenmerk is van een samenwerkingsverband.
Duurzaam is het samenwerkingsverband ook. Zelfs als het alleen betrekking zou hebben gehad op de plantage aan de [adres 18] te [plaats 6] - en de rechtbank heeft geen reden de duur daartoe te beperken - is er al sprake van een periode van 1 augustus 2008 tot 16 april 2009, een aanzienlijke duur dus.
Ziet dit samenwerkingsverband op het plegen van misdrijven, en zo ja welke?
Hennepteelt
Hiervoor heeft de rechtbank al vastgesteld dat de organisatie ziet op het telen, binnen Nederland brengen en verwerken van hennep. Nog niet is vastgesteld dat de hennep ook wordt verkocht, zoals de officier van justitie in zijn tenlastelegging bij het oogmerk van de criminele organisatie stelt.
Dat de organisatie de hennep heeft verkocht staat voor de rechtbank vast, dat is immers het doel van het telen ervan. Maar er is meer dan die logische conclusie.
Allereerst wijst de rechtbank naar het feit dat [zoon huurder] huur betaald kreeg. Bij de eerste oogst
€ 10.000,- en bij de tweede € 20.000,-. Het ligt voor de hand dat dit geld uit de verkoop van hennep afkomstig was.
Vervolgens wijst de rechtbank naar de op 18 april 2009 gemaakte beelden bij [verdachte] thuis, waarop te zien is dat hij en [medeverdachte 6] in de keuken aan de keukentafel gedurende 60 minuten contant geld aan het tellen zijn.Naar het oordeel van de rechtbank handelt het hier om de opbrengst van de verkoop van hennep.
Ook is er een OVC gesprek van 1 augustus 2009 waarin [verdachte] tegen ene [naam 5] zegt: “[naam 5], ik ben nu 4 maanden doe ik niks, dat ik je zweer hoeveel geld ik heb laten weggaan ….. [naam 5], ik heb ook goede jaren gehad”.
In datzelfde gesprek gaat het ook over de opbrengst van twee hokken, het ene heeft 19,7 kilo opgebracht en het andere 30,2 kilo. [verdachte] wil € 9.000 betalen aan [naam 5] als diens aandeel in de opbrengst.
Verder is van belang een OVC gesprek op 9 september 2009 tussen [verdachte] en [medeverdachte 6]. [medeverdachte 6] heeft het daarin onder andere over een partij die nog ligt te drogen en over een opbrengst van € 32.984. Verder geeft hij aan wie er allemaal geld moeten krijgen en hoeveel.
Enerzijds blijkt uit deze gesprekken dat de reikwijdte van de organisatie veel verder ging dan enkel de hennepplantage in [plaats 6], anderzijds blijkt daaruit dat de hennep te gelde werd gemaakt.
Witwassen
Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat er sprake is van witwassen door leden van de criminele organisatie. De rechtbank deelt echter niet de opvatting van de officier van justitie, dat de criminele organisatie ook het oogmerk van witwassen had.
Zoals gezegd hield de criminele organisatie zich bezig met de verwerving van inkomsten door middel van de hennepteelt. In het dossier bevinden zich vele aanwijzingen dat er naast de hennepplantage in [plaats 6] nog een groot aantal andere plantages zijn geweest (zie bijvoorbeeld de camerabeelden en OVC gesprekken hiervoor) waarbij de criminele organisatie was betrokken. Dat is echter niet het geval bij het witwassen, wat al een aanwijzing is voor het feit dat de criminele organisatie zich daarmee niet bezighield. Natuurlijk hebben individuele leden van de criminele organisatie zich aan witwassen schuldig gemaakt maar dat is volgens de rechtbank een gevolg van hun individuele beslissingen met betrekking tot hun criminele geld. Daar stond de criminele organisatie buiten.
Ook het feit dat enkele keren leden van de criminele organisatie samen hebben witgewassen maakt dat naar het oordeel van de rechtbank nog geen activiteit van de criminele organisatie. Net zo min als iedere bijdrage van een persoon aan een criminele organisatie hem tot lid van die organisatie maakt, maakt een gezamenlijk ondernomen activiteit door twee of meer leden van een criminele organisatie die activiteit nog niet tot een oogmerk van die organisatie. Daarvoor is toch eerst een zekere intensiteit nodig. Die enkele keren waarbij gezamenlijk werd witgewassen zijn zo beperkt gebleven in aantal dat hieruit geen oogmerk van de criminele organisatie kan worden afgeleid.
Valsheid in geschrifte.
Voor dit misdrijf geldt het zelfde als voor het witwassen. [verdachte] heeft valsheid in geschrifte gepleegd (de verklaring over het instorten van de muur) maar daarmee is dit criminele feit nog geen oogmerk van de criminele organisatie geworden. Bewijs dat de valsheid in geschrifte heeft plaatsgevonden binnen het verband van de criminele organisatie heeft de rechtbank niet gevonden.
De leden van de criminele organisatie
Bij vonnissen van deze rechtbank van heden zijn [medeverdachte 13], [medeverdachte 5], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 9], [medeverdachte 10], [medeverdachte 11], [medeverdachte 12] en [medeverdachte 8] vanwege de omstandigheden die in die vonnissen zijn genoemd vrijgesproken van het hen verweten lidmaatschap van de criminele organisatie. Volgens de rechtbank maken [verdachte], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] wel deel uit van de criminele organisatie. De rechtbank motiveert dat als volgt.
[verdachte].
[verdachte] sluit de huurovereenkomst met betrekking tot de [adres 18] te [plaats 6] en spreekt later over een aanpassing van de huurprijs. Hij heeft voldoende contanten bij zich om de nader afgesproken huurprijs meteen te betalen. Ook in de verwerkingslocatie is hij aanwezig op de twee dagen dat de oogst uit de [adres 18] daar wordt verwerkt, samen met onder andere [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7]. Uit de beelden van de bewakingscamera in de woning van [verdachte] volgt dat veel contant geld bij hem thuis binnenkomt en daar door hem wordt geteld, samen met [medeverdachte 6]. Hij spreekt over de grote bedragen die hij heeft moeten laten schieten (
zie hiervoor. OVC 1 augustus 2009) de opbrengst van twee hokken en hij beslist over het aandeel van een ander in de opbrengst van een plantage (
zie hiervoor. Datzelfde OVC gesprek).
Uit de witwas zaken “Thailand” en “[adres 4]” blijkt dat [verdachte] over aanzienlijke geldbedragen kan beschikken die de rechtbank op geen enkele wijze kan verklaren uit legale inkomsten. [verdachte] ontvangt dus substantiële geldbedragen voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de criminele organisatie.
Tenslotte is er nog een OVC gesprek op 30 september 2009waarin [verdachte] een onbekend gebleven man vraagt of “hij het ook goed doet drogen” en “dat hij goed moet drogen”.
In onderlinge samenhang bezien staat hiermee vast dat [verdachte] deel uitmaakt van de criminele organisatie. Zijn rol is bovendien die van leider van de organisatie. Hij neemt leidinggevende beslissingen op een niveau dat de rechtbank niet bij de andere leden van de criminele organisatie ziet. Bovendien wijst zijn aandeel in de opbrengst, afgeleid uit de bewezen witwasdossiers, ook op een hooggeplaatste rol binnen de organisatie.
[medeverdachte 6]
is minder zichtbaar geworden in het alles omvattende onderzoek dan de andere twee leden van de criminele organisatie. Toch is de rechtbank ervan overtuigd dat ook hij er deel van uitmaakt.
Zo is hij samen met [verdachte] en [medeverdachte 7] in de verwerkingslocatie aan de [adres 12] op de twee dagen dat daar de oogst uit de [adres 18] wordt verwerkt.
Maar de rechtbank gaat er van uit dat [medeverdachte 6] voornamelijk met de boekhouding van de criminele organisatie bezig is. Samen met [verdachte] telt hij bijvoorbeeld geld in de keuken bij [verdachte] thuis. Maar er zijn ook meerdere OVC gesprekken waaruit de rechtbank afleidt dat [medeverdachte 6] zich met de administratie van de hennepplantages bemoeit. Bijvoorbeeld:
OVC 28 augustus 2009
NN man: Ik had gedacht hem iedere keer rond de vijftien, zestien duizend te geven.
[medeverdachte 6]: Ja ja.
NN man: kijk deze oogst is gewoon zo …..
[medeverdachte 6]: Ik had wel verwacht dat de tweede oogst beter was als dat nou eruit is gekomen..
[medeverdachte 6]: Tel dit was van de eerste dag, tweede dag was .. even kijken .. wat had ik nu weer opgeschreven. De eerste dag is 5. De eerste keer is 25 1, 2, 3. Toen was het 46 plus 6, 3, 8. Dat was 16, 800. Toen was het nog eens 19 …..
OVC 9 september 2009
[medeverdachte 6]: zeg maar dat is dan iets minder als dat laatste verhaal. Dat is het verhaal wat ligt te drogen. Dan zou het een totaalbedrag van € 32.984.
NN man: ja
[medeverdachte 6]: Dit had hij betaald.. ja ik had het opgeschreven, bleek dat hij een ander bedrag had als mij. En ik had voor het knippen minder aangehouden. Ik dacht dat het knippen minder…
NN man: wat was dat 1800 honderd
[medeverdachte 6]: 1800 .. (onverstaanbaar) …
[medeverdachte 6]: In principe totaal € 23.865 aan kosten geweest. En als ik die daar vanaf tel van die € 32.948 blijven € 43.000 kosten blijven € 39.080 over. Jij hebt € 17.500 voor die jongen …. Zou € 21.850, 580 overblijven plus € 10.790 ….. Jij hebt € 21.500 gehad al.
(Gesprek zet zich langs deze lijn nog enige tijd voort)
OVC 24 september 2009
[medeverdachte 6]: Twee maanden niet en dan weer twee weken werken heb je geld.
[medeverdachte 6]: Het is niet …. werk maar je moet er wel bijblijven … alles kan er mis gaan. Dan is er iets met de stroom, dan is er iets met dat. Staat de wiet weer laag en dan weer een inval.
Door per plantage de kosten en opbrengsten bij te houden levert hij een wezenlijke bijdrage aan de criminele organisatie. Per saldo draait het - zoals bij ieder criminele organisatie - immers enkel en alleen om de financiële opbrengst. Dat die bijdrage ook als zodanig wordt gewaardeerd door de criminele organisatie leidt de rechtbank af uit de omvang van de opbrengst die [medeverdachte 6] voor zijn werkzaamheden krijgt. Uit de witwasdossiers waarbij de rechtbank hem betrokken acht blijkt dat hij zeer aanzienlijke geldbedragen heeft uitgegeven en dus moet hebben ontvangen, wat enkel valt te rijmen met een belangrijke functie binnen de criminele organisatie.
[medeverdachte 7]
is van de leden van de criminele organisatie het meest zichtbaar geworden in het alles omvattende onderzoek.
Hij bouwt de plantage aan de [adres 18] op, betaalt een keer de huur aan de verhuurder, oogst de hennepplanten en brengt deze naar Nederland, is betrokken bij de verwerking van de geoogste planten in de [adres 12] en vergezeld de leider van de criminele organisatie als die met de verhuurder opnieuw gaat praten over de hoogte van de huur. Daarmee staat wel vast dat hij een belangrijke rol speelt binnen de criminele organisatie en ook veel vertrouwen van de top van de organisatie geniet.
Op voornoemde gronden acht de rechtbank [verdachte], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] schuldig aan het lidmaatschap van een criminele organisatie.