4.3Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 t/m 3
Deze feiten gaan over de verwijten dat verdachte, in vereniging met anderen, in de periode 1 augustus 2008 tot en met 16 april 2009 hennep heeft gekweekt in een pand aan de [adres 18] te [plaats 6] in Duitsland, in de periode 27 januari 2009 tot en met 6 februari 2009 hennep uit deze plantage Nederland heeft binnen gebracht en tevens in deze laatst genoemde periode deze ingevoerde hennep heeft verwerkt in een schuur aan de [adres 12] te [plaats 7].
Verdachte heeft er het zwijgen toe gedaan. Zijn raadsman heeft betoogd dat er geen bewijs is dat de hennep in genoemde periode van [plaats 6] naar [plaats 7] is gebracht en vervolgens aan de [adres 12] is verwerkt. Daarnaast is er geen bewijs dat, zo al komt vast te staan dat zulks wel is gebeurd, verdachte daarbij betrokken is. Meer subsidiair is aangevoerd dat, mocht er toch sprake zijn van enige betrokkenheid, er geen sprake is van medeplegen.
Hierna zal de rechtbank deze verwijten bespreken. Vanwege de nauwe samenhang zullen ze gezamenlijk worden besproken. Daarbij gaat de rechtbank ook in op de zaken van de medeverdachten die dezelfde feiten op hun dagvaarding hebben staan in verband met de onderlinge samenhang en het verwijt dat zij ook lid zouden zijn van een criminele organisatie.
De hennepplantage aan de [adres 18] te [plaats 6].
Met betrekking tot deze plantage stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 16 april 2009 voert de Duitse justitie een doorzoeking door op het adres [adres 18] te [plaats 6]. In de kelder van [adres 18] worden in twee ruimtes hennepplantages aangetroffen. In ruimte 1 staan 858 hennepplanten en in ruimte 2 903 hennepplanten. In de toegang tot de twee hennepplantages wordt een bewakingscamera gevonden die via GSM bewakingsbeelden kan verzenden. In ruimte 1 worden naast de 858 hennepplanten onder andere 62 kweeklampen, 5 luchtfilters, 11 ventilatoren en twee warmtestralers aangetroffen. In ruimte 2 worden naast de 903 hennepplanten onder andere 63 kweeklampen, 6 luchtfilters, 10 ventilatoren en twee warmtestralers aangetroffen.
De rechtbank stelt vast dat het dus gaat om een grote, professioneel ingerichte, plantage. Zowel wat betreft de wijze van inrichting, de omvang van de plantage (1761 planten) en de kosten die gemaakt moeten zijn voor de benodigde apparatuur en stekken ligt het niet voor de hand dat het een plantage van beginners betreft. Volgens de rechtbank vormt de inrichting en omvang van de plantage een sterke aanwijzing dat deze het werk is van een organisatie, die reeds ruime ervaring heeft opgedaan met het inrichten en exploiteren van plantages.
De huurder van [adres 18], [plaats 6], is [naam huurder]. Hij heeft een deel van de gehuurde ruimte in gebruik gegeven aan zijn zoon, [zoon huurder]. Deze zoon wordt door de Duitse justitie – en later in het kader van een rogatoire commissie – uitvoerig verhoord. Hij verklaart zakelijk weergegeven onder andere:
Tijdens een skivakantie is hij in contact gekomen met ene [naam 1], die bij hem informeerde naar het pand aan de [adres 18] te [plaats 6]. Volgens deze [naam 1] was het pand uitermate geschikt voor een hennepplantage;
Aansluitend is hij bezocht door twee mannen, waaronder ene [medeverdachte 7], die het pand hebben bekeken. Er werd afgesproken dat er een hennepplantage in zou komen;
Later is hij door [naam 1] en [medeverdachte 7] naar een afspraak gebracht met ene [medeverdachte 2]. Dit was langs een kanaal nabij Weert. Met [medeverdachte 2] heeft hij gesproken over de huurprijs. Hij zou bij de eerste oogst € 10.000,- krijgen en daarna bij iedere volgende oogst € 25.000,-;
[medeverdachte 7] heeft, met anderen, de spullen voor de opbouw van de plantage gebracht, organiseerde de opbouw, gaf aanwijzingen en werkte zelf ook mee;
Na de eerste oogst heeft hij de afgesproken € 10.000,- ontvangen van [medeverdachte 7];
Na de tweede oogst moest hij bij [naam 1] komen. Daar waren ook [medeverdachte 7] en [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] vertelde dat de oogst was tegengevallen en vroeg of hij genoegen wilde nemen met € 20.000,-. Daarmee heeft hij ingestemd en hij kreeg toen van [medeverdachte 2] meteen de € 20.000,- overhandigd.
Met getuige [zoon huurder] wordt een fotoconfrontatie gehouden. Hij herkent van foto’s de personen die hij heeft aangeduid als [medeverdachte 7] en [medeverdachte 2]. Bij [medeverdachte 7] gaat het om [medeverdachte 7] en bij [medeverdachte 2] om [medeverdachte 2].
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van [zoon huurder] niet geloofwaardig zijn. Daarbij is gewezen op het feit dat hij wisselend zou hebben verklaard.
De rechtbank stelt vast dat het op zich juist is dat [zoon huurder] soms details in zijn verklaringen veranderd. Echter, op hoofdlijnen verklaart hij consistent. Daar komt bij dat zijn verklaring zeer gedetailleerd is en op onderdelen geverifieerd kon worden.
In de eerste plaats is er natuurlijk de aangetroffen hennepplantage waarvan het – gelet op het professionele karakter – niet waarschijnlijk is dat [zoon huurder] die zelf (in zijn eentje) zou hebben aangelegd. Van enige affiniteit met de hennepteelt bij [zoon huurder] is immers niet gebleken.
Daarnaast heeft [zoon huurder] verklaard dat hij na de tweede oogst - die zoals hierna zal blijken voltooid werd op 6 juni 2009 - ’s avonds bij [naam 1] thuis moest komen en daar [medeverdachte 7] en [medeverdachte 2] heeft ontmoet. Er werd toen gesproken over de opbrengst en hij ontving toen
€ 20.000,- van [medeverdachte 2]. Uit de peilbakengegevens van de auto van [medeverdachte 2] blijkt dat die auto op 6 februari 2009 rond 22:08 uur geparkeerd stond nabij de woning van [naam 1]. Uit de zendmastgegevens van de telefoon van [medeverdachte 7] blijkt dat die rond 21:58 belt via een zendmast waaronder ook de woning van [naam 1] valt.Nu [medeverdachte 7] en [medeverdachte 2] geen andere verklaring geven voor de aanwezigheid van hun auto of telefoon op die plaats en op dat tijdstip gaat de rechtbank er van uit dat zij toen bij [naam 1] waren, waar het gesprek over het geld voor [zoon huurder] plaatsvond. Ook dit gedetailleerde deel van de verklaring van [zoon huurder] wordt dus ondersteund door ander bewijs.
Kortom, de rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [zoon huurder] en zij zal deze dan ook voor het bewijs gebruiken.
Transport van de hennep van de [adres 18] te [plaats 6] naar de [adres 12] te [plaats 7] en de verwerking daarvan in de periode 27 januari tot en met 6 februari 2009.
Deze dossiers bestaan uit de weergave van taps, peilbakengegevens, zendmastgegevens, observaties en de resultaten van een inkijkoperatie. Geen van de verdachten is daadwerkelijk hennep vervoerend en/of knippend aangetroffen en zij doen er allen het zwijgen toe. De rechtbank zal dus (in belangrijke mate) haar conclusies moeten trekken op basis van de hiervoor genoemde informatiebronnen, die naar hun aard vaak multi-interpretabel zijn. Dat maakt dat de rechtbank de nodige terughoudendheid zal betrachten met het verbinden van conclusies aan de aangevoerde informatie. Anderzijds is het natuurlijk ook zo dat verdachten geen enkele verklaring hebben willen geven, maar de aangedragen informatie soms wel van dien aard is dat deze om een verklaring vraagt. Ook dat speelt een rol bij de oordeelsvorming.
Hierna zal de rechtbank per verdachte een opsomming geven van de informatie die zij redengevend acht voor een bewezenverklaring.
[medeverdachte 2]:
08:57. De echtgenote van [medeverdachte 2] stuurt hem een sms. De telefoon van [medeverdachte 2] maakt gebruik van een zendmast aan de Oude Sint Joosterweg waaronder ook de [adres 12] te [plaats 7] valt;
09:31. Een persoon belt naar [medeverdachte 2]. De telefoon van [medeverdachte 2] maakt gebruik van dezelfde zendmast waaronder ook de [adres 12] te [plaats 7] valt. [medeverdachte 2] voert een gesprek met deze persoon en heeft zijn telefoon dus kennelijk zelf bij zich.
[verdachte]:
09:56. [verdachte] ontvangt een sms. De telefoon van [verdachte] maakt gebruik van een zendmast aan de Oude Sint Joosterweg waaronder ook de [adres 12] te [plaats 7] valt;
9:56 – 17:12. [verdachte] ontvangt meerdere sms’en. De telefoon van [verdachte] maakt gebruik van dezelfde zendmast waaronder ook de [adres 12] te [plaats 7] valt. [verdachte] antwoordt naar aanleiding van deze sms’en en heeft zijn telefoon dus kennelijk bij zich.
[medeverdachte 7]:
06:54 - 08:09. Volgens het peilbaken op de Mercedes Vito van [medeverdachte 7] staat deze geparkeerd nabij de [adres 18] te [plaats 6];
08:43 - 17:10. Volgens het peilbaken op de Mercedes Vito van [medeverdachte 7] staat deze geparkeerd bij het perceel [adres 12] te [plaats 7];
09:09. [medeverdachte 7] verstuurt een sms. Diens telefoon maakt gebruik van een zendmast aan de Oude Sint Joosterweg waaronder ook de [adres 12] te [plaats 7] valt;
10:12 – 17:13. [medeverdachte 7] ontvangt meerdere sms’en. De telefoon van [medeverdachte 7] maakt gebruik van dezelfde zendmast waaronder ook de [adres 12] te [plaats 7] valt. [medeverdachte 7] antwoordt naar aanleiding van deze sms’en en heeft zijn telefoon dus kennelijk bij zich.
6 februari 2009
[medeverdachte 2]:
08:57. Volgens het peilbaken op de auto van [medeverdachte 2] staat deze geparkeerd op de [adres 12] te [plaats 7];
10:12. Telefoongesprek tussen [medeverdachte 13] en [medeverdachte 2]. De telefoon van [medeverdachte 2] maakt gebruik van de zendmast op de Oude St. Joosterweg [plaats 7];
11:01. Een observatieteam ziet de auto van [medeverdachte 2] op de oprit van de [adres 12] te [plaats 7];
12:30. Een observatieteam ziet dat [medeverdachte 2] met zijn auto het terrein van de [adres 12] afrijdt;
13:50. Volgens het peilbaken op de auto van [medeverdachte 2] staat deze weer geparkeerd nabij de [adres 12] te [plaats 7]. De auto wordt ook gezien door een observatieteam;
17:27. Een observatieteam ziet dat er twee plastic zakken in de auto van [medeverdachte 2] worden gelegd. [medeverdachte 2] vertrek met zijn auto en een passagier;
22:08. Volgens het peilbaken op de auto van [medeverdachte 2] staat deze geparkeerd op de Willibrordusstraat te Echt.
[verdachte]:
08:14. [verdachte] gebruikt zijn GSM. De telefoon van [verdachte] maakt gebruik van de zendmast op het Maalbroek te Roermond;
11:44. [verdachte] wordt gebeld op zijn GSM. De telefoon van [verdachte] maakt gebruik van de zendmast op de Oude St. Joosterweg St Joost en hij neemt zelf deel aan het gesprek.
[medeverdachte 7]:
06:38 - 07:50. Volgens het peilbaken op de auto van [medeverdachte 7] staat hij geparkeerd nabij de [adres 18] in [plaats 6].
08:13. Volgens het peilbaken op de auto van [medeverdachte 7] is hij gestopt nabij het Maalbroek te Roermond;
08:52. Volgens het peilbaken op de auto van [medeverdachte 7] is hij gestopt bij de [adres 12] te [plaats 7];
10:12. [medeverdachte 7] telefoneert met zijn GSM. Zijn telefoon maakt gebruik van de zendmast op de Oude Sint Joosterweg te Sint Joost;
12:57. [medeverdachte 7] bericht zijn ex vriendin dat hij aan het werken is. Zijn telefoon gebruikt de zendmast op de Oude Sint Joosterweg te Sint Joost;
18:05. Een observatieteam ziet dat [medeverdachte 7] met zijn auto het terrein aan de [adres 12] verlaat. Hij zet twee dames af bij een auto in Sint Joost.
21:58. [medeverdachte 7] belt zijn vriendin. Zijn telefoon maakt gebruik van de zendmast op de Brugweg te Echt, nabij de Willibrordusstraat te Echt.
Om meer zicht te krijgen op wat zich afspeelt op de [adres 12] vindt een inkijkoperatie plaats in week 10 (2 t/m 8 maart) 2009. Onder een aangetroffen hooizolder bevindt zich een aparte ruimte van 4 bij 5 meter. Uit deze ruimte komt een flexibele buis die naar de hooizolder loopt. Aan deze flexibele buis is een groot filter bevestigd. De ruimte is voorzien van een koelkast, een magnetron en een gaskachel. Verder staan er stoelen en een tafel. Ook worden koffie- en thee benodigdheden gevonden.
In de ruimte vindt de politie verder een doos met plastic handschoenen en vijf grote stukadoorskuipen met daarin kleine resten van planten. Deze resten zien er uit als resten van hennepplanten en ruiken ook zo.
Conclusies met betrekking tot de feiten.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen, in samenhang bezien, komt de rechtbank tot navolgende vaststellingen.
Bij de oprichting en bedrijfsvoering van de hennepplantage aan de [adres 18] in [plaats 6] heeft [medeverdachte 2] een rol gespeeld. Zo heeft hij vóór het oprichten van de hennepplantage met de verhuurder onderhandeld over de huurprijs. Toen de tweede oogst tegenviel heeft hij op 6 februari 2009 bij [naam 1] thuis onderhandeld met [zoon huurder] over aanpassing van de huurprijs. Nadat er een akkoord bereikt was heeft hij ter plaatse het nader afgesproken bedrag ad € 20.000,- uitbetaald. Hiervoor, bij het bespreken van de geloofwaardigheid van de getuige [zoon huurder], heeft de rechtbank al aangegeven waarom zij deze gang van zaken als vaststaand aanneemt.
[medeverdachte 7] speelde een rol bij het inrichten van de hennepplantage. Met name heeft hij supervisie gehouden op het inrichten ervan, heeft hij voor de materialen gezorgd en werkte hij zelf ook mee bij het opbouwen ervan. Gelet op de omvang van de hennepplantage een aanzienlijke maar ook verantwoordelijke klus. Ook daarna is [medeverdachte 7] nog betrokken gebleven bij deze plantage. Zo is hij het die na de eerste oogst de eerste huurtermijn ad
€ 10.000,- aan [zoon huurder] heeft overhandigd. De rechtbank verwijst voor de rol van [medeverdachte 7] bij deze plantage wederom naar de verklaring van [zoon huurder].
Dat er in de periode van 27 januari tot en met 6 februari 2009 daadwerkelijk is geoogst door [medeverdachte 2] c.s. in de hennepplantage aan de [adres 18] te [plaats 6] staat voor de rechtbank eveneens vast. Immers, [zoon huurder] heeft op 6 februari 2009 € 20.000,- ontvangen van [medeverdachte 2] als betaling voor de tweede oogst. Had de oogst niet plaatsgevonden, dan zou [zoon huurder] ook niet betaald zijn geworden.
Daarnaast staat de auto van [medeverdachte 7] op 27 januari van 06:54 uur tot 08:09 uur bij de [adres 18] en wederom op 6 februari 2009 van 06:38 uur tot 07:50 uur. Wat de rede is voor zijn aanwezigheid bij het pand op twee verschillende dagen op een vroeg tijdstip, waarop het in deze tijd van het jaar nog (nagenoeg) donker is, steeds gedurende ruim één uur, heeft verdachte niet willen verklaren. In het licht van het feit dat er vlak voor en/of op 6 februari 2009 hennep geoogst is in het pand gaat de rechtbank er van uit dat [medeverdachte 7] op deze tijdstippen de hennepplanten heeft geoogst.
Geoogste hennep moet uiteraard verwerkt worden. Dat dat in de [adres 18] zelf zou zijn gebeurd is niet aannemelijk nu er in het geheel geen sporen zijn aangetroffen die op verwerking ter plaatse duiden. Daarom gaat de rechtbank er van uit dat [medeverdachte 7] de geoogste hennep in zijn auto heeft meegenomen.
Vast staat dat [medeverdachte 7] met zijn auto zowel op 27 januari als op 6 februari vanuit de [adres 18] rechtstreeks naar de [adres 12] te [plaats 7] is gereden. Op 27 januari wordt er onderweg in het geheel niet gestopt, op 6 februari slechts ongeveer 1 minuut op het Maalbroek in Roermond. Van een mogelijkheid om de hennep onderweg ergens uit te laden en te verbergen is dus niet gebleken. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de hennep meegenomen is naar de [adres 12].
Op 27 januari blijft [medeverdachte 7] vervolgens tot 17:10 uur aan de [adres 12] en op 6 februari 2009 tot 18:05. Wat hij daar gedaan heeft, heeft hij wederom niet willen verklaren. In een bericht aan zijn ex vriendin op 6 februari 2009 geeft hij echter aan dat hij aan het “werken” is.
Op 6 februari 2009 bevindt [medeverdachte 2] zich op meerdere momenten en gedurende langere tijd in de [adres 12]. Dit volgt met name uit de hiervoor aangehaalde observaties.
Op grond van telefooncontacten stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 2] zich op 27 januari 2009 in een gebied bevindt waarin ook de [adres 12] is gelegen. Hij wordt echter niet daadwerkelijk waargenomen bij de [adres 12]. Toch gaat de rechtbank ervan uit dat hij ook op de 27e januari in de [adres 12] was. Daar bevond zich op dat moment immers [medeverdachte 7] met de hennepoogst uit de Horstert, waarin [medeverdachte 2] belang had. Bovendien was hij op 6 februari, toen het tweede deel van de oogst binnenkwam, ook in de [adres 12]. Dan ligt het voor de hand dat hij daar op de 27e januari, bij de binnenkomst van het eerste deel van de oogst, ook is geweest en niet slechts “in de buurt”. Daarbij komt dat hij ook geen andersluidende verklaring heeft gegeven voor de plaats van zijn verblijf op de 27e januari.
Op 27 januari 2009 bevindt [verdachte] zich van 09:56 uur tot 17:12 uur in een gebied waarin ook de [adres 12] is gelegen. Op 6 februari 2009 blijkt uit een telefoongesprek om 11:44 uur dat hij zich weer in dat gebied bevindt. [verdachte] wordt echter beide keren niet waargenomen nabij de [adres 12].
Toch gaat de rechtbank er ook in zijn geval van uit dat hij op beide dagen in de [adres 12] aanwezig is geweest. Immers, zijn beide medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 7] bevonden zich daar ook en tevens de hennep, waarin ook hij belang had. Onder die omstandigheden kan de rechtbank zich niet voorstellen dat [verdachte] gedurende beide dagen wel in de buurt was maar niet in de loods zelf. Overigens heeft ook [verdachte] niet willen uitleggen wat hij dan anders gedurende twee dagen deed in de nabijheid van de [adres 12].
Met betrekking tot de vraag tenslotte wat [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 7] in de [adres 12] hebben uitgevoerd is met name ook de inkijkoperatie aan de [adres 12] van belang. Bij deze inkijkoperatie wordt een verwerkingslocatie voor hennep aangetroffen. Gelet op de aangetroffen luchtinstallatie en de kuipen met daarin hennepresten – de rechtbank twijfelt niet aan de constatering van de verbalisanten dat het om hennep ging gelet op de herkenbare geur en vorm van de plant – staat het voor de rechtbank vast dat het inderdaad om een verwerkingslocatie gaat.
De verdediging heeft er nog op gewezen dat de inkijkoperatie een maand na 6 februari 2009 heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is het echter heel onwaarschijnlijk dat andere personen binnen één maand na 6 februari 2009 hier een verwerkingslocatie zouden hebben ingericht, en al in gebruik zouden hebben genomen. Daar komt bij dat verdachten ook hier geen verklaring over hebben willen afleggen, bijvoorbeeld met betrekking tot de vraag wat zij dan anders twee hele dagen in een loods op de [adres 12] in [plaats 7] zouden hebben gedaan.
Tot welke juridische kwalificaties leiden voornoemde feitelijke vaststellingen.
In het arrest van de Hoge Raad van 2 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3474) zijn de vereisten voor het aannemen van medeplegen nog eens op een rij gezet, met name voor het geval er geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering maar de bijdrage door de verdachte is geleverd vóór of na het tenlastegelegde feit. Er moet sprake zijn van nauwe en bewuste samenwerking. De Hoge Raad benadrukt dat de intellectuele en/of materiele bijdrage van de persoon die de handeling niet zelf heeft verricht van voldoende gewicht moet zijn. Daarbij kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstipt. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Met in achtneming van dit toetsingskader komt de rechtbank tot navolgende vaststellingen.
De rechtbank kan niet vaststellen dat [verdachte] zelf in de [adres 18] werkzaamheden heeft verricht die bestaan uit het telen, bereiden, bewerken of verwerken van hennepplanten.
De mededelingen via sms van [verdachte] luidende: “D was uit en nu weer na twee weken gebrand te hebben” en “Nu ook spin t in d” bewijzen - als zij al betrekking hebben op de plantage in de [adres 18] - niet het telen, bereiden, bewerken of verwerken van hennepplanten door [verdachte]. Hij kan die feiten bijvoorbeeld ook weten van iemand anders, die daadwerkelijk in de hennepplantage werkzaam was. Bovendien beschouwt de rechtbank deze enkele mededelingen niet van een zodanig gewichtige betrokkenheid dat reeds daarom van medeplegen aan het telen sprake kan zijn.
Verder kan de rechtbank ook niet vaststellen dat [verdachte] zelf de hennep naar Nederland heeft gebracht. Van aanwezigheid in Duitsland, bij het inladen van de hennep, blijkt niet. Wellicht is hij op 6 februari 2009 rond 08:14 uur op het Maalbroek in Roermond in de auto van [medeverdachte 7] gestapt waarin zich op dat moment het tweede deel van de hennepoogst uit de [adres 18] bevond. Maar toen was die hennep Nederland al ingebracht en had de invoer dus al plaatsgevonden. Overigens acht de rechtbank het enkele meerijden in een auto waarin zich een hennepoogst bevind evenmin van voldoende gewicht om van medeplegen bij de invoer te kunnen spreken.
Bij de verwerking van de hennep in de [adres 12] is [verdachte] zowel op 27 januari als op 6 februari zelf aanwezig. Hoewel de rechtbank niet beschikt over direct bewijs met betrekking tot de vraag wat [verdachte] tijdens zijn verblijf aldaar heeft gedaan kan zij zich niet voorstellen dat hij daar niet heeft bijgedragen aan het verwerken van de hennep. Het ging immers om een aanzienlijke oogst (ongeveer 1761 planten) die verwerkt moest worden, terwijl er slechts enkele mensen in de loods aanwezig waren om die arbeid te verrichten. Dan ligt het dus voor de hand dat [verdachte] daarbij heeft meegeholpen.
Maar naar het oordeel van de rechtbank is de vraag of hij zelf feitelijk heeft geteeld, vervoerd of verwerkt niet van doorslaggevend belang. Zoals de rechtbank hierna bij het onderwerp “criminele organisatie” nader zal motiveren is [verdachte] de “financiële man”. Hij houdt bij wat de kosten per plantage zijn zoals bijvoorbeeld de huurkosten, kosten voor apparatuur, knippers et cetera. Ook houdt hij bij wat de plantages opleveren en is hij betrokken bij het tellen en verdelen van de opbrengsten.
Hoewel de rechtbank in het dossier geen rechtstreeks bewijs heeft aangetroffen dat [verdachte] dat voor de onderhavige plantage ook heeft gedaan heeft de rechtbank geen reden daar aan te twijfelen. De aanwijzingen waarop de rechtbank baseert dat [verdachte] de financiën regelde dateren immers uit dezelfde periode of vlak daarna.
Bij een hennepplantage van deze omvang met ook nog eens een aparte verwerkingslocatie is het van groot belang dat de kosten goed worden beheerd, dat iedereen die meewerkt zijn geld krijgt en dat de opbrengsten goed in kaart zijn gebracht. Gebeurt dat niet, dan komt niemand bijvoorbeeld de planten watergeven en/of knippen of wordt de elektriciteit niet hersteld als die uitvalt. En de opbrengst wordt uiteindelijk niet goed verdeeld omdat het zicht op de uitgaven verloren is gegaan. Daarom heeft [verdachte] – los van de vraag of hij zelf heeft geteeld en/of vervoerd en/of bewerkt – al een zodanig gewichtige intellectuele bijdrage geleverd aan het telen, vervoeren en verwerken van de hennep dat de rechtbank hem beschouwt als medepleger van de drie besproken feiten.
Evenzeer is de rechtbank ervan overtuigd dat een en ander is gedaan in de uitoefening van een beroep of bedrijf, gelet op de omvang van de plantage, de professionele inrichting ervan en de apart gelegen en goed geoutilleerde verwerkingslocatie. Dit is duidelijk niet het werk geweest van personen die “het er bij deden” maar van professionals.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 3 aan verdachte verweten feiten.
Feit 4
Feiten en omstandigheden
Op 19 januari 2010 zijn door de politie in de woning van de verdachte aan de [adres 19] te [woonplaats], twee zakjes wit poeder aangetroffen en in beslag genomen. Eén zakje (JS23-8-2116) werd aangetroffen in een keukenlade en het andere zakje (JD23-8-2127) in de richel van een keukenlade.Na weging bleek het gewicht van het eerste zakje nihil te zijn en dat van het tweede zakje 8 gram.Van het tweede zakje is een monster genomen, dat voorzien is van SIN-nummer AABR3357NL. Dit monster is nader onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Uit dat onderzoek blijkt het monster cocaïne te bevatten.Verdachte heeft ter zake geen verklaring afgelegd.
De verweren van de raadsman
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat het gewicht van het eerste zakje bij weging door de verbalisant nihil was, terwijl het NFI heeft geconcludeerd dat het zakje 1,05 gram woog. Gelet op de onjuiste conclusie van de politie ten aanzien van het eerste zakje, kan niet worden uitgegaan van de conclusie ten aanzien van het tweede zakje, namelijk dat dit 8 gram bevatte. Het NFI heeft over het gewicht van het tweede zakje geen uitspraken gedaan. Verdachte dient in de ogen van de raadsman dan ook te worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen weet had van de aanwezigheid van de cocaïne in zijn woning. Daarbij is van belang dat het zakje cocaïne vakkundig uit het zicht verstopt was. Verdachte vermoedt dat één van zijn gezinsleden deze geheime verstopplek heeft gebruikt om de cocaïne te verbergen. Verdachte dient naar het oordeel van de raadsman dan ook te worden vrijgesproken van de misdrijfvariant.
De beoordeling
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen bewezen dat verdachte opzettelijk 8 gram cocaïne aanwezig heeft gehad in zijn woning.
Met betrekking tot het gewicht van de zakjes overweegt de rechtbank dat het inderdaad vreemd is dat het NFI ten aanzien van het eerste zakje tot een gewicht van 1,05 gram komt, terwijl de verbalisant een nihil gewicht constateert. Dit maakt echter niet dat de rechtbank ook moet twijfelen aan de constatering dat er twee zakjes met daarin cocaïne zijn aangetroffen. Voor wat betreft het totale gewicht zal de rechtbank in het voordeel van de verdachte echter wel uitgaan van de bevindingen van de verbalisant en het gewicht van eerste zakje niet meenemen.
Ten aanzien van de wetenschap en opzet van verdachte op het aanwezig hebben van de cocaïne overweegt de rechtbank als volgt. De cocaïne is aangetroffen in zijn woning in de richel van een keukenla. Op dezelfde plaats waar de cocaïne is gevonden zijn een groot geldbedrag, paspoorten en USB-sticks aangetroffen. Alles wijst er derhalve op dat verdachte hier zijn eigen spullen verstopte, althans hij in ieder geval wetenschap had welke spullen zich daar bevonden. Daarmee heeft hij de cocaïne opzettelijk aanwezig gehad.
Feiten 5 en 6
Onder feit 5 wordt verdachte verweten dat hij, al dan niet in vereniging, de SNS-Bank heeft opgelicht door:
- in de aanvraag voor een hypothecaire geldlening als reden van aankoop van de woning aan het [adres 7] te [plaats 3] “primaire woning” te vermelden en/of
- een voor akkoord getekende offerte over te leggen waarin was opgenomen dat de betreffende woning bestemd was voor eigen gebruik,
waardoor de SNS-Bank werd bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van € 126.500,-.
Onder feit 6 wordt hem vervolgens verweten dat hij zich, al dan niet in vereniging, schuldig heeft gemaakt aan het (laten) opmaken van een valse authentieke akte (te weten een hypotheekakte).
Feiten en omstandigheden
Verdachte heeft in juli 2007 een Aanvraag Hypothecaire geldlening opgesteld ten behoeve van het aanvragen van een hypothecaire geldlening voor de woning aan het [adres 7] te [plaats 3]. In die aanvraag heeft hij vermeld dat de reden van aankoop primaire woning is. Op 25 juli 2007 heeft verdachte de offerte voor de geldlening ondertekend, waarin eveneens vermeld is dat de woning voor eigen gebruik bestemd is. Uit het dossier komt verder naar voren dat de woning pas in 2009 is afgebouwd en met ingang van 15 november 2009 is verhuurd.
Beoordeling
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde oplichting moet de rechtbank kunnen vaststellen dat verdachte ten tijde van het opstellen van de aanvraag en het ondertekenen van de offerte wist dat hij niet zelf in de woning [adres 7] te [plaats 3] zou gaan wonen. Daarvoor is echter geen bewijs voorhanden. Uit het dossier blijkt zelfs dat verdachte vanaf de koop bijna een jaar ingeschreven heeft gestaan op het onderhavige adres, hetgeen juist een aanwijzing is dat verdachte er wel zelf woonde, of in ieder geval van plan was er te gaan wonen. Uit het dossier blijkt wel dat de woning aan iemand anders is verhuurd, maar dat was pas in 2009, dus zo’n twee jaar later. Met andere woorden: nergens blijkt uit dat de woning ten tijde van de hypotheekaanvraag en offerte was verhuurd of verdachte voornemens was dat te gaan doen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 5 tenlastegelegde feit.
Het onder feit 6 tenlastegelegde is aldus verfeitelijkt dat verdachte in een hypotheekakte valselijk heeft laten opnemen dat de woning diende voor zelfbewoning. Zoals hierboven reeds is vermeld acht de rechtbank niet bewezen dat de mededeling dat de woning voor eigen gebruik was onjuist/vals was. Nu verdachte geen andere feitelijke handelingen worden verweten zal de rechtbank verdachte ook vrijspreken van het onder feit 6 tenlastegelegde feit.
Feit 8
Op 13 april 2010 deed [aangever], namens Edinet Regio Eindhoven B.V., aangifte ter
zake diefstal van stroom. Uit de daartoe opgemaakte schriftelijke aangifte blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 14] de afneemster van elektriciteit is, welke wordt geleverd ten behoeve van het adres [adres 20] te [plaats 8]. Op 13 april 2010 is door de monteurs van Edinet Regio Eindhoven B.V. de elektriciteitsmeter in bovengenoemd perceel gecontroleerd. Bij deze inspectie bleek dat de zegels van de aansluitkast waren verwijderd en de ijkzegels van de meter waren vervangen door valse zegels. Tevens werden beschadigingen aan het telwerk geconstateerd, welke veroorzaakt waren door het terugzetten ervan. Hierdoor werd de verbruikte hoeveelheid elektriciteit niet meer goed op de meter geregistreerd. Na berekening bleek dat er 6.279 kWh te weinig was geregistreerd.
[medeverdachte 14] heeft verklaard dat het pand [adres 20] te [plaats 8] gedeeltelijk haar eigendom is en dat zij hier ook woonachtig is.De woning is tevens deels eigendom van haar ex-partner, verdachte. Verdachte heeft ter zake geen verklaring afgelegd.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of bewezen kan worden dat er geknoeid is met de meter in de tenlastegelegde periode, of Edinet hierdoor is opgelicht en of verdachte hiervoor in strafrechtelijke zin verantwoordelijk is. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat dit alles inderdaad wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Zij overweegt hiertoe als volgt.
In het kader van een grootschalig onderzoek tegen verdachte is gedurende enige tijd gebruik gemaakt van een telefoontap. Hieruit is naar voren gekomen dat er in de periode tussen 12 februari 2009 en 19 februari 2009 frequent sms-verkeer plaats vond tussen een gsm in gebruik bij verdachte en een gsm met telefoonnummer [telefoonnummer]. [medeverdachte 14] heeft aangegeven dat zij het was die via dit gsm-nummer contact had met verdachte.Uit dit telefoonverkeer is het volgende naar voren gekomen.
Op 12 februari 2009 te 13.39 uur wordt door [medeverdachte 14] een sms-bericht verstuurd naar verdachte, met hierin de mededeling dat er een brief van EON is gekomen, waaruit blijkt dat er een betalingsachterstand is van € 3.090,65.
Op 18 februari 2009 stuurt verdachte om 13.52 uur een sms-bericht naar [medeverdachte 14] waarin hij zegt dat de fout afgelopen jaar is gemaakt, omdat er toen 13000 is verbruikt en daarvoor maar 3000. Ook zegt hij dat hij die man langs stuurt en dat zij moet zeggen dat ze een fout heeft gemaakt.. Om 17.36 uur laat verdachte weten dat de man morgen naar [medeverdachte 14] toe komt. Op de vraag van [medeverdachte 14] of er iemand van EON komt, antwoordt verdachte om 17.57 uur dat dat niet het geval is, maar dat die oude man komt die toen ook altijd kwam. Om 18.02 uur laat verdachte nog weten dat die man alles goed zet, zodat ze niet hoeven te betalen. Op 19 februari 2009 om 21.05 uur stuurt [medeverdachte 14] een sms-bericht naar verdachte met de inhoud: “net geweest”, waarop verdachte om 21.06 uur reageert door te zeggen dat [medeverdachte 14] dat morgen door moet bellen en moet zeggen dat ze zich vergist heeft.
Uit bovenstaand sms-verkeer in onderling verband en samenhang bezien met de aangifte van Edinet Regio Eindhoven B.V. kan naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie worden getrokken dan dat [medeverdachte 14] onverwacht een hoge rekening van Edinet heeft ontvangen, welke zij niet wilde betalen. Zij heeft toen contact gezocht met verdachte. Hij heeft er vervolgens voor gezorgd dat op 19 februari 2009 een man naar de woning van [medeverdachte 14] is gegaan, die aan de elektriciteitsmeter heeft gewerkt. Deze werkzaamheden hadden tot doel de inschuld van Edinet te niet te doen en moeten derhalve hebben bestaan uit het terugdraaien van de meter. Dit alles is voldoende om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 14] en de man die de meter heeft teruggedraaid.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 8 aan verdachte verweten feit.
Feit 9
Onder feit 9 is aan verdachte verweten dat hij zich in de periode van 18 mei 2004 tot en met 19 januari 2010 – al dan niet tezamen en in vereniging met anderen – schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De opsteller van de tenlastelegging heeft in zes gedachtestreepjes verfeitelijkt op welke wijze verdachte dit zou hebben gedaan. Het strafbare feit dat onder het tweede gedachtestreepje wordt genoemd heeft de rechtbank afgesplitst. Dit blijft derhalve buiten de onderhavige beoordeling.
Een vermoeden van witwassen:
De rechtbank stelt allereerst vast dat er sprake is van ten laste van verdachte uitgesproken bewezenverklaringen ter zake van het telen, invoeren, bewerken en verwerken van een grote hoeveelheid hennep (de feiten 1, 2 en 3), alsmede ter zake van lidmaatschap van een criminele organisatie die het oogmerk had het verhandelen/verkopen van hennep (zie hierna feit 10).
De rechtbank stelt vervolgens vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat het telen, invoeren, bewerken, verwerken en verkopen van hennep veel crimineel geld oplevert. Een plantage van meer dan 1700 planten, zoals in Duitsland is aangetroffen (zie feiten 1 t/m 3), brengt volgens de ervaringsregels van BOOM meer dan € 150.000,- op. Hoeveel geld verdachte precies aan deze bewezenverklaarde feiten heeft overgehouden, is echter niet bekend geworden.
De rechtbank stelt tevens vast dat uit het ingestelde Strafrecht Financieel Onderzoek (SFO) blijkt dat verdachte in de periode van 1 januari 2003 tot en met 19 januari 2010 weliswaar de beschikking had over een legaal contant bedrag van € 132.138,53 (ongeveer € 20.000,- per jaar), maar dat zijn contante uitgaven in die periode meer dan één miljoen euro bedroegen.Met andere woorden: hij gaf veel meer contant geld uit dan er legaal binnen kwam. De rechtbank merkt hierbij op dat bewezenverklaarde feiten 1, 2, 3 en 4 deze uitgaven bij lange na niet kunnen verklaren.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat er voldoende aanleiding is voor het vermoeden dat de vermogensbestanddelen van verdachte deels - onmiddellijk of middellijk - afkomstig zijn uit eigen misdrijf en deels –onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf. De rechtbank is tevens van oordeel dat verdachte daarnaast over legale inkomsten beschikte.
Beoordeling:
De rechtbank zal hieronder per verfeitelijkte handeling een overzicht geven van de feiten en omstandigheden die zich hierover in het dossier bevinden. Zo nodig zal de rechtbank enige tussenconclusies formuleren. Daarna zal de rechtbank aangeven of de betreffende feiten/omstandigheden van dien aard zijn dat gesproken kan worden van witwassen. Hierbij zal tevens worden ingegaan op eventuele specifieke standpunten van de officier van justitie en de verdediging indien dit aan de orde is.
Het eerste, derde en vierde gedachtestreepje:
1.
€ 34.107,50 voor verbouwing/inrichting [adres 7] te [plaats 3]
3) € 449.610,00
€ 449.610,00 voor aankoop/bouw/inrichting van een woning te [plaats 4]
3) € 449.610,00
Aankoop van een deel van het complex [adres 4] te [plaats 2]
Bij deze handelingen gaat het volgens het dossier om contante investeringen in onroerend goed. Het onroerend goed in Nederland zou eerst zijn aangekocht middels legaal geld. Voor de verbouwing en inrichting zou vervolgens grotendeels met contant geld zijn betaald. Ook de investeringen in het onroerend goed in Thailand zouden via contant geld zijn geschied met als doel witwassen, aldus de officier van justitie.
De rechtbank stelt voorop dat de handelingen zoals hierboven beschreven passen in de klassieke witwastypologieën. Door panden met legaal geld aan te kopen wordt een mogelijkheid gecreëerd om vervolgens van misdrijf afkomstig geld te investeren in een verbouwing van deze panden. Door te investeren in onroerend goed in het buitenland wordt de investering onttrokken aan het directe zicht van de Nederlandse overheid.
Ad 1) [adres 7] te [plaats 3]
Overzicht feiten en omstandigheden
Uit het dossier blijkt dat het betreffende pand in [plaats 3] in juni 2007 in ruwbouw-staat door verdachte is gekocht voor € 120.000,00.Het pand is vervolgens afgebouwd. De daadwerkelijke afbouwkosten zijn niet meer te achterhalen. Blijkens een taxatie van de Belastingdienst zou het pand daarna echter € 167.085,00 waard zijn.Dit duidt volgens de verbalisanten op verbouwingskosten ten bedrage van € 47.085,00. Aangezien er één legale betaling van € 892,50 is achterhaald moet er voor de verbouwing dus nog illegaal een bedrag van € 34.107,50 zijn betaald, aldus de verbalisanten.
Is hier sprake van witwassen?
De rechtbank overweegt dat niet vast staat hoeveel contant geld verdachte nu daadwerkelijk in de verbouwing/inrichting van het pand heeft geïnvesteerd. Dit zou € 34.107,50 kunnen zijn, maar het zou ook best een stuk minder kunnen zijn. Verdachte heeft immers connecties in de bouwwereld (via medeverdachte [medeverdachte 2]) en het is niet onaannemelijk dat hij via [medeverdachte 2] alles goedkoper heeft kunnen uitvoeren. Maar zelfs al zou de verbouwing verdachte aanzienlijk minder hebben gekost - bijvoorbeeld maar de helft – dan nog is dit een contante uitgave die verdachte gelet op zijn inkomen niet heeft kunnen bekostigen.
Nu verdachte bovendien geen verklaring voor de bekostiging van deze verbouwing/inrichting heeft willen geven acht de rechtbank het onderhavige feit wettig en overtuigend bewezen.
Gevoerd verweer
De rechtbank is bij haar motivering al ingegaan op hetgeen door de raadsman ten aanzien van dit feit als verweer is aangevoerd. Het standpunt van de raadsman behoefd derhalve geen verdere bespreking.
Overzicht feiten en omstandigheden
Uit het dossier blijkt dat tijdens een doorzoeking in de woning van medeverdachte [medeverdachte 8] diverse documenten zijn aangetroffen die in verband gebracht kunnen worden met de woning/het bouwkavel nr. 28 van een bouwproject genaamd [naam 2] in [plaats 4].In deze stukken wordt onder andere gesproken over gesproken over “payment of mr [medeverdachte 2], Land nr. 28, house type Pha Wara”en facturen voor “extra work as for mr [medeverdachte 2]” en een totaalbedrag.Er zijn ook facturen op naam van “[medeverdachte 8]” en/of “[medeverdachte 8]” en bestelorders, met verwijzing naar “28 [naam 2]”, waaronder een eindfactuur van 6.110.676,- Bath (p. 7597).Er is tevens een handgeschreven notitie aangetroffen, met de letters M, T en P, met achter iedere letter een aantal (al dan niet opgetelde) bedragen.
Tijdens een doorzoeking in de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] zijn ook spullen in beslag genomen die in verband gebracht kunnen worden met de woning in Thailand. Zo is er een CD aangetroffen, met hierop foto’s van de betreffende (in aanbouw zijnde) woning en bouwtekeningen hiervan.Ook bij verdachte [verdachte] zijn foto’s en kaartjes van de woning aangetroffen.
In het dossier bevinden zich voorts diverse tap- en OVC-gesprekken waarin wordt gesproken over een huis in Thailand, onder andere:
- Tap d.d. 17 december 2008, waarin nn-vrouw aan [medeverdachte 13] (de echtgenote van [medeverdachte 2]) vraagt hoe het met het huis in Thailand ging. [medeverdachte 13] antwoord dat [verdachte] er zaterdag heen gaat. Om de werkzaamheden te controleren voor hen beiden. Zelf zouden ze niet gaan.
- Tap d.d. 20 december 2008 waarin [medeverdachte 13] zegt dat ze niet naar Thailand op vakantie gaan, omdat het huis in Thailand nog niet klaar is. In het voorjaar wel. Dan zou het huis klaar zijn en hadden ze alleen nog de onkosten voor de reis.
- OVC d.d. 20 oktober 2009: [medeverdachte 8] zit met nn in een keet. NN vraagt of het huis daar nu klaar is. [medeverdachte 8] antwoordt dat ze er met de kerst in kunnen.
De verbalisanten hebben een berekening gemaakt van de totale uitgaven die uit de aangetroffen stukken blijken. Opgeteld komt dit neer op THB (Thaise Bath) 26.051.164,00. De verbalisanten relateren voorts dat het handgeschreven briefje een overzicht is waarop de uitgaven staan die [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 8] samen ten behoeve van de woning in [plaats 4] hebben gedaan en hoe deze uitgaven onder hun drieën verdeeld moeten worden. Het resultaat hiervan is volgens de verbalisanten dat alle drie de betrokken € 146.150,00 per persoon hebben betaald voor het huis en daarnaast € 3.370,00 per persoon voor de inrichting. In totaal derhalve € 149.870,00 per persoon. Voor alle drie samen komt dit dan neer op € 449.610,00. Zijnde het in de tenlastelegging genoemde bedrag.
Tussenconclusie
Gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 8] betrokken zijn (geweest) bij de bouw van een woning in Thailand en dat het gaat om een woning waar zij – zodra die klaar zou zijn – de beschikking over zouden hebben in die zin dat zij dan hier hun vakanties konden doorbrengen zonder dat zij nog verdere kosten voor de woning/het verblijf in Thailand hoefden te maken.
De rechtbank is van oordeel dat de schriftelijke stukken die bij [medeverdachte 8] zijn aangetroffen zien op betalingen die door
T[medeverdachte 2],
M[verdachte] en
P[medeverdachte 8] zijn gedaan ten behoeve van de betreffende woning in Thailand. Dit baseert de rechtbank tevens op de uitleg/berekening die de verbalisanten geven over het handgeschreven briefje dat bij [medeverdachte 8] is aangetroffen, met hierop de letters
M, T en P, zijnde de beginletters van de voornamen van de drie verdachten. Alhoewel het hier gaat om bevindingen die de verbalisanten niet uit eigen wetenschap hebben acht de rechtbank de conclusies van de verbalisant dusdanig onderbouwd dat er geen andere uitleg voor het briefje mogelijk is.
Is hier sprake van witwassen?
Gelet op de hoogte van het door verdachte contant uitgegeven geldbedrag en het feit dat verdachte geen enkele aannemelijke verklaring heeft willen geven voor deze uitgaven, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat dit geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is van enig misdrijf dan wel van een van de door verdachte zelf gepleegde misdrijven. Zoals hierboven reeds vermeld had verdachte een legaal inkomen van € 20.000, - per jaar. Hiervan heeft verdachte de investering van ongeveer € 150.000,00, echter niet kunnen betalen.
Dit brengt de rechtbank bij de vraag of sprake is van medeplegen. De rechtbank is van oordeel dat er voor wat dit onderdeel betreft sprake is van medeplegen met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 8]. De rechtbank heeft hierboven al vastgesteld dat [medeverdachte 2] zich samen met verdachte bezig hield met de handel in hennep. [medeverdachte 8] wist, zo volgt uit het OVC-gesprek, van de hoed en de rand.Het geld dat door [medeverdachte 2], verdachte en [medeverdachte 8] in het project Thailand is gestopt, is telkens cash betaald, hetgeen ongebruikelijk is voor dergelijke grote geldsommen, zeker als dat cash geld meegenomen moet worden naar het buitenland. Alles tegen elkaar afwegend komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat deze drie verdachten tezamen en in vereniging hebben witgewassen.
Gevoerde verweren:
Door de raadsman zijn een aantal verweren opgeworpen, te weten:
a. Schending van artikel 5 en 6 EVRM
Om te beginnen heeft de raadsman aangevoerd dat het openbaar ministerie ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat sprake zou zijn van schending van artikel 5 en 6 van het EVRM. Bij het verhoor van de getuige [getuige 8] zou artikel 5 EVRM zijn geschonden, omdat hij op Schiphol door de politie is verhoord direct na een slopende vliegreis uit Thailand, terwijl hij doodmoe en ziek was. Bovendien zou het openbaar ministerie bij het verhoor van [getuige 8] doelbewust gebruik hebben gemaakt van foute informatie en heeft het openbaar ministerie nagelaten de rechtbank uit eigener beweging te informeren over deze foute informatie. Hierdoor zou sprake zijn van schending van artikel 6 EVRM.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Conform vaste jurisprudentie van het Europese Hof is alleen sprake van schending van artikel 5 EVRM indien de slechte verhoorsituatie een ‘minimum level of severity” heeft (zie b.v. ECtHR, 25 maart 1993, Costello Roberts v UK, no. 13134/87. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen de raadsman heeft gesteld onvoldoende is om te kunnen aannemen dat dat hier sprake is van een dergelijke “minimum level”.
De rechtbank is tevens van oordeel dat er onvoldoende blijkt dat het openbaar ministerie bewust zou hebben geprobeerd de getuige [getuige 8] en/of de rechtbank te misleiden. Uit het dossier blijkt wel dat de verhorende verbalisanten [getuige 8] hebben geconfronteerd met informatie die inhoudelijk niet juist was en dat [getuige 8] naar aanleiding hiervan een belastende verklaringen heeft afgelegd. De getuige Eekhof heeft echter verklaard dat het ging om informatie die hij uit het Thais heeft vertaald en dat er bij deze vertaling door hem per ongeluk een fout is gemaakt. De rechtbank heeft geen reden aan deze verklaring te twijfelen. Dat deze informatie over een fout niet direct aan het onderhavige dossier is toegevoegd komt, aldus het openbaar ministerie, omdat [getuige 8] aanvankelijk als verdachte was gehoord maar dat de voorgenomen strafzaak tegen hem werd geseponeerd. Daarmee was deze kwestie niet meer van belang, zo leek het. De rechtbank heeft evenmin reden aan deze verklaring te twijfelen.
De verklaringen van de getuigen [getuige 8] en [getuige 10]
De raadsman heeft betoogd dat deze verklaringen onrechtmatig zijn verkregen en derhalve niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Nu de rechtbank deze verklaringen niet voor het bewijs heeft gebruikt behoeft dit verweer geen verdere bespreking.
Er is onvoldoende bewijs in het dossier dat verdachte de (mede)eigenaar is van het betreffende onroerend goed in Thailand, aldus de raadsman.
Ook dit verweer wordt verworpen. De rechtbank stelt vast dat in het dossier inderdaad geen bewijs voorhanden is dat verdachte de juridische (mede)eigenaar van de woning is. Uit het dossier blijkt dat het voor buitenlanders vanwege Thaise regelgeving overigens ook onmogelijk is om onroerend goed op eigen naam in eigendom te verkrijgen. Dit laat echter onverlet dat in het dossier (zoals hierboven uiteengezet) wel voldoende bewijs voorhanden is dat verdachte crimineel geld in de betreffende woning heeft geïnvesteerd en dat hij zich hierdoor schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De vraag wie er juridisch eigenaar van de woning is, is daarbij niet relevant.
Ad 4: De [adres 4] te [plaats 2]
- Het perceel [adres 4] te [plaats 2] is in 2004 gekocht door [medeverdachte 2] en diens echtgenote [medeverdachte 13].
- In 2009 heeft [medeverdachte 2] het pand gesplitst (in drie appartementen, een commerciële ruimte en een parkeerplaat). In de loop van 2009 heeft [medeverdachte 2] vervolgens 1/3 deel verkocht aan medeverdachte [medeverdachte 8], 13 aan zijn drie dochters en 1/3 aan medeverdachte [medeverdachte 3].
- Op 11 december 2009 heeft [medeverdachte 3] zijn 1/3 deel doorverkocht aan verdachte. Daarbij is afgesproken dat verdachte € 2.500,00 direct moet betalen. Het restant van de koopprijs (zijnde € 60.000,00) dient hij te voldoen in maandelijkse termijnen van
€ 280,00.
Tussenconclusie
Uit het bovenstaande blijkt dat verdachte inderdaad op 11 december 2009 1/3 deel van het complex [adres 4] te [plaats 2] heeft verkregen, zoals hem in de tenlastelegging wordt verweten. De koopprijs hiervan bedroeg € 62.000,00. Een klein deel hiervan heeft hij contant voldaan. Het overige via een afbetalingsregeling met de verkoper [medeverdachte 3].
Is hier sprake van witwassen?
Zoals hierboven vastgesteld heeft verdachte een gemiddeld jaarinkomen van ongeveer
€ 20.000,00. Dat is onvoldoende om een appartement van € 62.500,00 contant te kunnen betalen. Blijkens het dossier heeft verdachte voor het appartement echter slechts € 2.500,00 contant hoeven te betalen. De rest van het verschuldigde bedrag is via een lening van de verkoper gegaan. Wat men daarvan ook moge denken, daarmee staat niet vast dat verdachte dit geld direct heeft moeten betalen. Een vraag is nog hoe de aflossing van de lening aan de verkoper dan is verlopen maar daar is geen onderzoek meer naar gedaan, althans dat blijkt niet uit het dossier.
De rechtbank kan derhalve niet vaststellen dat verdachte in eens een zodanig geldbedrag heeft moeten neerleggen dat het wel van misdrijf afkomstig moet zijn. Het ten laste gelegde witwassen, al dan niet tezamen en in vereniging met anderen, acht de rechtbank dan ook niet wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Gevoerde verweren
Gelet op het bovenstaande behoeven de door de raadsman gevoerde verweren geen verdere bespreking.
Het vijfde gedachtestreepje:
5) voorhanden hebben van een contant bedrag van € 57.660,00
Feiten en omstandigheden
Bij de doorzoeking in de woning van [verdachte] op 19 januari 2010 is achter de lade van het keukenblok een contant bedrag van € 57.660,00 aangetroffen.Verdachte is niet over dit feit gehoord, omdat hij in een eerder verhoor bij de politie had aangegeven niet(s) meer te zullen verklaren.
Tussenconclusie
De rechtbank overweegt dat het voorhanden hebben van een dergelijk groot bedrag aan contant geld, in combinatie met het beperkte inkomen van verdachte en zijn betrokkenheid bij de hennepteelt zonder meer een vermoeden van witwassen rechtvaardigt. Dit is slechts anders indien verdachte een verklaring voor het geld kan geven die niet hoogst onaannemelijk is. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de rechtbank er, mede gelet op de (ontbrekende) verklaring van verdachte, vanuit gaat dat het aangetroffen geldbedrag niet onmiddellijk afkomstig is uit eigen misdrijf (de feiten 1 t/m 3) van verdachte. De vraag of het geld werd verhuld is daarom niet aan de orde.
Is hier sprake van witwassen?
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte namens zijn cliënt verklaard dat het geld niet van verdachte was, maar van [medeverdachte 12] [verdachte] had het geld ontvangen van (een) klant(en) voor een bestelling. Die bestelling was vervolgens niet doorgegaan. Het geld had dus eigenlijk terug gemoeten naar [medeverdachte 12] / de betreffende klant(en). De namen van deze klant(en) wilde de verdachte niet noemen.
De verklaring die namens verdachte voor het geld is gegeven is erg vaag. Er zijn geen details gegeven over hoeveel klanten het ging, om welke bestelling en wanneer deze bestelling(en) zijn gedaan. Omdat verdachte de namen van de betreffende klanten niet noemt is zijn verklaring ook niet verifieerbaar. Gelet op dit alles acht de rechtbank de verklaring hoogst onaannemelijk en kan deze onvoldoende tegenwicht bieden voor de verdenking van witwassen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat dit geld bedrag middellijk of onmiddellijk afkomstig is van enig misdrijf.
Gevoerde verweren
De door de raadsman gevoerde verweren zijn in de motivering van de rechtbank reeds meegenomen en behoeven derhalve geen verdere bespreking.
Het zesde gedachtestreepje
5)
Witwassen van € 17.920,00 door (door)verkoop [adres 21] [plaats 9]
Feiten en omstandigheden
Uit het dossier blijkt dat ene [naam 3] voornemens was de woning gelegen aan de [adres 21] te [plaats 9] te verkopen aan ene [naam 4] voor € 125.000,00. Net voordat de koop plaats vindt krijgt [naam 4] van makelaar [medeverdachte 4] te horen dat de verkoop nu via hem gaat en dat de woning € 135.000,00 moet kosten. [naam 4] is het hier niet mee eens, maar gaat toch akkoord en koopt de woning voor € 135.000,00.
Uit gegevens van het Kadaster blijkt dat de woning niet rechtstreeks van [naam 3] naar [naam 4] is overgegaan. [naam 3] heeft de woning namelijk eerst op 19 maart 2004 verkocht aan [verdachte] – voor € 125.000,00. Drie dagen later (op 22 maart 2004) heeft [verdachte] de woning vervolgens weer doorverkocht aan [naam 4] voor € 135.000,00. [verdachte] maakte hierbij dus een winst van € 10.000,00. Tevens heeft hij (vanwege de snelle doorverkoop) een bedrag van € 7.920,00 aan overdrachtsbelasting terug gekregen. De notaris heeft beide bedragen (samen € 17.920,00) overgemaakt op de bankrekening van verdachte.
Is hier sprake van witwassen?
De rechtbank overweegt dat ook de bovenstaande constructie op het eerste gezicht lijkt te passen in de klassieke witwastypologieën. Door een “onder-onsje” bij de verkoop van een woning wordt een prijsstijging – en daarmee winst - voorgewend die vervolgens als rechtvaardiging van inkomen en/of vermogen kan worden gebruikt. In de onderhavige zaak ontbreekt echter bewijs voor het benodigde “onder-onsje”. Uit de stukken volgt dat verdachte een woning heeft gekocht voor € 125.000,00 - deze vervolgens weer heeft verkocht voor € 135.000,00 – en dat de koper deze hogere prijs ook daadwerkelijk heeft betaald. Het moge geen alledaagse gang van zaken zijn, bewijs dat het zo niet daadwerkelijk is gebeurd ontbreekt.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank niet bewezen dat hier sprake is van witwassen en zal zij verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Gevoerde verweren
De door de raadsman gevoerde verweren zijn in de motivering van de rechtbank reeds meegenomen en behoeven derhalve geen verdere bespreking.
Gewoontewitwassen?
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich in een periode van drie jaar in drie specifieke gevallen schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Alhoewel het hier om een langere periode en om meerdere witwasgedragingen gaat acht de rechtbank dit niet voldoende om van gewoontewitwassen te kunnen te spreken, nu het op de keper beschouwd om drie individuele incidenten gaat. Dat is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om van een “gewoonte” te kunnen spreken.
Feit 10
Criteria voor het bestaan van een criminele organisatie
Volgens de officier van justitie is verdachte lid van een criminele organisatie die zich zou bezighouden met de beroepsmatige teelt van hennep, het binnen Nederland brengen van hennep en het bewerken en verkopen van hennep. Daarnaast zou de organisatie zich bezighouden met witwassen en het plegen van valsheid in geschrifte.
Om te kunnen spreken van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht zijn een aantal aspecten van belang.
Vereist is dat er sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband tussen twee of meer personen. Dat samenwerkingsverband moet over een zekere duurzaamheid beschikken.
Het oogmerk van de criminele organisatie dient gericht te zijn op het plegen van misdrijven. Een betrokkene moet weten, in de zin van onvoorwaardelijke opzet, dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft maar hij hoeft niet enige vorm van opzet te hebben gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven.
Voor deelname aan de criminele organisatie is niet vereist dat een betrokkene deelneemt aan de misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht. Evenmin is vereist dat een betrokkene samenwerkt of bekend is met alle personen die deel uitmaken van de criminele organisatie. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van een misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten en – dus – het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. Daarbij moet worden opgemerkt dat niet iedere bijdrage kan leiden tot het oordeel dat iemand deel uitmaakt van de organisatie. De bijdrage moet een zekere duur en intensiteit hebben.
De vragen die de rechtbank dus moet beantwoorden zijn:
Is er spraken van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband?
Ziet dit samenwerkingsverband op het plegen van misdrijven, en zo ja welke?
Is verdachte daar lid van?
De rechtbank zal hierna op genoemde vragen ingaan.
Is er spraken van een gestructureerd duurzaam samenwerkingsverband?
Op grond van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen staat vast dat [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 7] in ieder geval betrokken zijn geweest bij het telen van hennep in de [adres 18] te [plaats 6], het binnen Nederland brengen daarvan en het verwerken aan de [adres 12] te [plaats 7].
De manier waarop dat is gebeurd getuigd van een gestructureerd samenwerkingsverband. De rechtbank wijst in de eerste plaats op de manier waarop de huurovereenkomst voor de plantage tot stand gekomen is, de omvang en uitrusting van de hennepplantage en het feit dat deze door meerdere mensen is opgebouwd. Daarnaast is er de apart gelegen, goed verscholen en compleet ingerichte verwerkingslocatie waar op het afgesproken moment meerdere personen samen komen om de hennep te verwerken. Daarbij valt op dat een drooglocatie voor het drogen van de hennep niet gevonden is. Deze locatie moet zich dus elders bevonden hebben. Een en ander getuigt van een doordachte aanpak met een zo groot mogelijke spreiding van risico bij eventuele ontdekking. Zonder gestructureerde samenwerking tussen meerdere personen is dit niet te organiseren. Ook valt nog op dat de verschillende personen verschillende rollen vervullen, wat ook een kenmerk is van een samenwerkingsverband.
Duurzaam is het samenwerkingsverband ook. Zelfs als het alleen betrekking zou hebben gehad op de plantage aan de [adres 18] te [plaats 6] - en de rechtbank heeft geen reden de duur daartoe te beperken - is er al sprake van een periode van 1 augustus 2008 tot 16 april 2009, een aanzienlijke duur dus.
Ziet dit samenwerkingsverband op het plegen van misdrijven, en zo ja welke?
Hennepteelt
Hiervoor heeft de rechtbank al vastgesteld dat de organisatie ziet op het telen, binnen Nederland brengen en verwerken van hennep. Nog niet is vastgesteld dat de hennep ook wordt verkocht, zoals de officier van justitie in zijn tenlastelegging bij het oogmerk van de criminele organisatie stelt.
Dat de organisatie de hennep heeft verkocht staat voor de rechtbank vast, dat is immers het doel van het telen ervan. Maar er is meer dan die logische conclusie.
Allereerst wijst de rechtbank naar het feit dat [zoon huurder] huur betaald kreeg. Bij de eerste oogst
€ 10.000,- en bij de tweede € 20.000,-. Het ligt voor de hand dat dit geld uit de verkoop van hennep afkomstig was.
Vervolgens wijst de rechtbank naar de op 18 april 2009 gemaakte beelden bij [medeverdachte 2] thuis, waarop te zien is dat hij en [verdachte] in de keuken aan de keukentafel gedurende 60 minuten contant geld aan het tellen zijn.Naar het oordeel van de rechtbank handelt het hier om de opbrengst van de verkoop van hennep.
Ook is er een OVC gesprek van 1 augustus 2009 waarin [medeverdachte 2] tegen ene [naam 5] zegt: “[naam 5], ik ben nu 4 maanden doe ik niks, dat ik je zweer hoeveel geld ik heb laten weggaan ….. [naam 5], ik heb ook goede jaren gehad”.
In datzelfde gesprek gaat het ook over de opbrengst van twee hokken, het ene heeft 19,7 kilo opgebracht en het andere 30,2 kilo. [medeverdachte 2] wil € 9.000 betalen aan [naam 5] als diens aandeel in de opbrengst.
Verder is van belang een OVC gesprek op 9 september 2009 tussen [medeverdachte 2] en [verdachte]. [verdachte] heeft het daarin onder andere over een partij die nog ligt te drogen en over een opbrengst van € 32.984. Verder geeft hij aan wie er allemaal geld moeten krijgen en hoeveel.
Enerzijds blijkt uit deze gesprekken dat de reikwijdte van de organisatie veel verder ging dan enkel de hennepplantage in [plaats 6], anderzijds blijkt daaruit dat de hennep te gelde werd gemaakt.
Witwassen
Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat er sprake is van witwassen door de leden van de criminele organisatie. De rechtbank deelt echter niet de opvatting van de officier van justitie, dat de criminele organisatie ook het oogmerk van witwassen had.
De criminele organisatie hield zich bezig met de verwerving van inkomsten door middel van de hennepteelt. In het dossier bevinden zich vele aanwijzingen dat er naast de hennepplantage in [plaats 6] nog een groot aantal andere plantages zijn geweest (zie bijvoorbeeld de camerabeelden en OVC gesprekken hiervoor) waarbij de criminele organisatie was betrokken. Dat is echter niet het geval bij witwassen wat al een aanwijzing is voor het feit dat de criminele organisatie zich daarmee niet bezighield. Natuurlijk hebben individuele leden van de criminele organisatie zich aan witwassen schuldig gemaakt, maar dat is volgens de rechtbank een gevolg van hun individuele beslissingen met betrekking tot hun criminele geld. Daar stond de criminele organisatie buiten.
Ook het feit dat enkele keren leden van de criminele organisatie samen hebben witgewassen maakt dat naar het oordeel van de rechtbank nog geen activiteit van de criminele organisatie. Net zo min als iedere bijdrage van een persoon aan een criminele organisatie hem tot lid van die organisatie maakt, maakt een gezamenlijk ondernomen activiteit door twee of meer leden van een criminele organisatie dat tot een oogmerk van die organisatie. Daarvoor is toch eerst een zekere intensiteit nodig. Die enkele keren waarbij gezamenlijk werd witgewassen zijn zo beperkt gebleven in aantal dat hieruit geen oogmerk van de criminele organisatie kan worden afgeleid.
Valsheid in geschrifte.
Voor dit misdrijf geldt het zelfde als voor het witwassen. [medeverdachte 2] heeft valsheid in geschrifte gepleegd (de verklaring over de muur), maar daarmee is dit criminele feit nog geen oogmerk van de criminele organisatie geworden. Bewijs dat de valsheid in geschrifte heeft plaatsgevonden binnen het verband van de criminele organisatie heeft de rechtbank niet gevonden.
De leden van de criminele organisatie
Bij vonnissen van deze rechtbank van heden zijn [medeverdachte 13], [medeverdachte 5], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 9], [medeverdachte 10], [medeverdachte 11], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 12] vanwege de omstandigheden die in die vonnissen zijn genoemd vrijgesproken van het hen verweten lidmaatschap van de criminele organisatie. Volgens de rechtbank maken [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 7] wel deel uit van de criminele organisatie. De rechtbank motiveert dat als volgt.
[medeverdachte 2].
[medeverdachte 2] sluit de huurovereenkomst met betrekking tot de [adres 18] te [plaats 6] en spreekt later over een aanpassing van de huurprijs. Hij heeft voldoende contanten bij zich om de nader afgesproken huurprijs meteen te betalen. Ook in de verwerkingslocatie is hij aanwezig op de twee dagen dat de oogst uit de [adres 18] daar wordt verwerkt, samen met onder andere [verdachte] en [medeverdachte 7]. Uit de beelden van de bewakingscamera in de woning van [medeverdachte 2] volgt dat veel contant geld bij hem thuis binnenkomt en daar wordt geteld, samen met [verdachte]. Hij spreekt over de grote bedragen die hij heeft moeten laten schieten (
zie hiervoor. OVC 1 augustus 2009) de opbrengst van twee hokken en hij beslist over het aandeel van een ander in de opbrengst van een plantage (
zie hiervoor. Datzelfde OVC gesprek).
Tenslotte is er nog een OVC gesprek op 30 september 2009waarin [medeverdachte 2] een onbekend gebleven man vraagt of “hij het ook goed doet drogen” en “dat hij goed moet drogen”.
Uit de witwas zaken “Thailand” en “[adres 4]” blijkt dat [medeverdachte 2] over aanzienlijke geldbedragen kan beschikken die de rechtbank op geen enkele wijze kan verklaren uit legale inkomsten. [medeverdachte 2] ontvangt dus substantiële geldbedragen voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de criminele organisatie.
In onderlinge samenhang bezien staat hiermee vast dat [medeverdachte 2] deel uitmaakt van de criminele organisatie. Zijn rol is bovendien die van leider van de organisatie. Hij neemt leidinggevende beslissingen op een niveau dat de rechtbank niet bij de andere leden van de criminele organisatie ziet. Bovendien wijst zijn aandeel in de opbrengst, afgeleid uit de bewezen witwasdossiers, ook op een hooggeplaatste rol binnen de organisatie.
[verdachte].
[verdachte] is minder zichtbaar geworden in het alles omvattende onderzoek dan de andere twee leden van de criminele organisatie. Toch is de rechtbank ervan overtuigd dat ook hij er deel van uitmaakt.
Zo is hij samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 7] in de verwerkingslocatie aan de [adres 12] op de twee dagen dat daar de oogst uit de [adres 18] wordt verwerkt.
Maar de rechtbank gaat er van uit dat [verdachte] voornamelijk met de boekhouding van de criminele organisatie bezig is. Samen met [medeverdachte 2] telt hij bijvoorbeeld geld in de keuken bij [medeverdachte 2] thuis. Maar er zijn ook meerdere OVC gesprekken waaruit de rechtbank afleidt dat [verdachte] zich met de administratie van de hennepplantages bemoeit. Bijvoorbeeld:
OVC 28 augustus 2009
NN man: Ik had gedacht hem iedere keer rond de vijftien, zestien duizend te geven.
[verdachte]: Ja ja.
NN man: kijk deze oogst is gewoon zo …..
[verdachte]: Ik had wel verwacht dat de tweede oogst beter was als dat nou eruit is gekomen..
[verdachte]: Tel dit was van de eerste dag, tweede dag was .. even kijken .. wat had ik nu weer opgeschreven. De eerste dag is 5. De eerste keer is 25 1, 2, 3. Toen was het 46 plus 6, 3, 8. Dat was 16, 800. Toen was het nog eens 19 …..
OVC 9 september 2009
[verdachte]: zeg maar dat is dan iets minder als dat laatste verhaal. Dat is het verhaal wat ligt te drogen. Dan zou het een totaalbedrag van € 32.984.
NN man: ja
[verdachte]: Dit had hij betaald.. ja ik had het opgeschreven, bleek dat hij een ander bedrag had als mij. En ik had voor het knippen minder aangehouden. Ik dacht dat het knippen minder…
NN man: wat was dat 1800 honderd
[verdachte]: 1800 .. (onverstaanbaar) …
[verdachte]: In principe totaal € 23.865 aan kosten geweest. En als ik die daar vanaf tel van die € 32.948 blijven € 43.000 kosten blijven € 39.080 over. Jij hebt € 17.500 voor die jongen …. Zou € 21.850, 580 overblijven plus € 10.790 ….. Jij hebt € 21.500 gehad al.
(Gesprek zet zich langs deze lijn nog enige tijd voort)
OVC 24 september 2009
[verdachte]: Twee maanden niet en dan weer twee weken werken heb je geld.
[verdachte]: Het is niet …. werk maar je moet er wel bijblijven … alles kan er mis gaan. Dan is er iets met de stroom, dan is er iets met dat. Staat de wiet weer laag en dan weer een inval.
Door per plantage de kosten en opbrengsten bij te houden levert hij een wezenlijke bijdrage aan de criminele organisatie. Per saldo draait het - zoals bij ieder criminele organisatie - immers enkel en alleen om de financiële opbrengst. Dat die bijdrage ook als zodanig wordt gewaardeerd door de criminele organisatie leidt de rechtbank af uit de omvang van de opbrengst die [verdachte] voor zijn werkzaamheden krijgt. Uit de witwasdossiers waarbij de rechtbank hem betrokken acht blijkt dat hij zeer aanzienlijke geldbedragen heeft uitgegeven en dus moet hebben ontvangen wat enkel valt te rijmen met een belangrijke functie binnen de criminele organisatie.
[medeverdachte 7].
[medeverdachte 7] is van de leden van de criminele organisatie het meest zichtbaar geworden in het alles omvattende onderzoek.
Hij bouwt de plantage aan de [adres 18] op, betaalt een keer de huur aan de verhuurder, oogst de hennepplanten en brengt deze naar Nederland, is betrokken bij de verwerking van de geoogste planten in de [adres 12] en vergezeld de leider van de criminele organisatie als die met de verhuurder opnieuw gaat praten over de hoogte van de huur. Daarmee staat wel vast dat hij een belangrijke rol speelt binnen de criminele organisatie en ook veel vertrouwen van de top van de organisatie geniet.
Op voornoemde gronden acht de rechtbank [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 7] schuldig aan het lidmaatschap van een criminele organisatie.