3.3Het oordeel van de rechtbank
Bij de stukken bevindt zich een akte van geldleningvan 16 oktober 2008 waarin staat dat medeverdachte [medeverdachte 7] € 30.000,- zou lenen aan de verdachte, diens vader en zichzelf als startkapitaal voor het opzetten van een bedrijf, genaamd [naam bedrijf] B.V.
Op de akte staat met een handgeschreven aantekeningen dat medeverdachte [medeverdachte 7] van
dit bedrag € 11.500,- daadwerkelijk heeft betaald.
Bij de stukken bevindt zich tevens een arbeidsovereenkomstvoor bepaalde tijd tussen [naam bedrijf] B.V. en medeverdachte [medeverdachte 7]. Hierin staat dat [medeverdachte 7] per
1 november 2008 in dienst is getreden en dat de arbeidsovereenkomst wordt aangegaan
voor de duur van zes maanden en zal eindigen op 1 juni 2009.
In de woning van medeverdachte [medeverdachte 7] zijn salarisstroken aangetroffen van [naam bedrijf] B.V. op naam van [medeverdachte 7] over de periode november 2008 tot en met augustus 2009. Tevens werd er een jaaropgaaf over 2008 aangetroffen.In het kantoor van [naam bedrijf] B.V. in Vlodrop werden twee salarisstroken op naam van [medeverdachte 7] aangetroffen met betrekking tot de maanden september en november 2009.
Uit de door de Belastingdienst verstrekte informatie blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 7]
in respectievelijk 2008 en 2009 van [naam bedrijf] B.V. een bruto loon van
€ 2.906,- (met loonheffing € 392,-) en € 14.643,- (met loonheffing € 2.425,-) zou hebben ontvangen. Dit komt overeen met hetgeen staat vermeldt op de salarisstroken.
Uit de bij medeverdachte [medeverdachte 7] en [naam bedrijf] B.V. aangetroffen bankafschriftenblijkt dat medeverdachte [medeverdachte 7] van [naam bedrijf] B.V. slechts vijf keer een salaris heeft overgemaakt gekregen, te weten: het salaris van november
2008, het salaris van maart 2009, het salaris van april 2009, een restant salaris in mei 2009 en het salaris van mei 2009. De bedragen die zijn overgemaakt, komen niet overeen met de op de salarisstroken genoemde bedragen.
Medeverdachte [medeverdachte 7] heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen. Bij de rechter-commissaris zijn er getuigen gehoord die hebben verklaard dat zij contact hebben gehad met [medeverdachte 7] in verband met een samenwerking met [naam bedrijf] B.V.
Verdachte heeft verklaard dat hij [naam bedrijf] B.V. heeft overgenomen voor
één euro en dat [naam bedrijf] B.V. onvoldoende financiële middelen had om
te kunnen blijven voortbestaan. Medeverdachte [medeverdachte 7] heeft daarom contant geld ingelegd
en dat geld is door de verdachte op de bankrekening van [naam bedrijf] B.V. gestort. Het geld van [medeverdachte 7] is gebruikt om salarissen te betalen. [medeverdachte 7], de vader van verdachte en de vrouw van verdachte hebben op de loonlijst gestaan. Zijn vrouw heeft drie maanden op de loonlijst gestaan. Verdachtes vader heeft vrijwel niets uitbetaald gekregen. [medeverdachte 7] heeft bij benadering vier of vijf keer salaris uitbetaald gekregen. [medeverdachte 7] heeft zo’n zes maanden op de loonlijst gestaan en is er toen vanaf gehaald, omdat er geen geld was.
Verdachte heeft tevens verklaard dat [medeverdachte 7] zijn eigen contant ingelegde geld als salaris per bank uitbetaald heeft gekregen. Verdachte schat dat [medeverdachte 7] 30% van diens ingelegde geld heeft teruggekregen. [medeverdachte 7] zou de acquisitie voor het bedrijf doen, maar hij had hier geen ervaring mee en zijn inspanningen hebben niets opgeleverd. Verdachte heeft tenslotte nog verklaard dat hij het achteraf bekeken wel raar vindt dat iemand zijn eigen geld inlegt om salaris uitbetaald te kunnen krijgen maar hij heeft destijds alleen aan de continuïteit van [naam bedrijf] B.V. gedacht.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank het navolgende vast.
Medeverdachte [medeverdachte 7] heeft € 11.500,- aan verdachte, diens vader en zichzelf uitgeleend. Dat geld is contant betaald door [medeverdachte 7] en door de verdachte op de bankrekening van [naam bedrijf] gestort. Medeverdachte [medeverdachte 7] heeft aansluitend een tijdelijk arbeidscontract voor zes maanden gesloten met [naam bedrijf]. Ervaring met het uitzendwerk had [medeverdachte 7] echter niet. Van het geleende geld zijn salarissen betaald, in ieder geval aan [medeverdachte 7]. [naam bedrijf] bleef noodlijdend en er was al snel geen geld meer om salarissen van te betalen. De verdachte heeft ondanks het feit dat het dienstverband was aangegaan voor zes maanden en er geen salaris meer werd uitbetaald toch twaalf salarisstroken opgemaakt ten behoeve van medeverdachte [medeverdachte 7] en deze opgenomen in de boekhouding. Over deze twaalf maanden is het bedrijf dus de loonheffing verschuldigd geworden aan de belastingdienst. [medeverdachte 7] heeft het salaris dat op deze loonstroken is vermeld bij lange na niet ontvangen, maar niet blijkt dat [medeverdachte 7] een serieuze inspanning heeft geleverd het alsnog op te vorderen bij verdachte of [naam bedrijf].
Dit leidt tot de navolgende conclusies.
Valsheid in geschrifte
Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, kan de rechtbank niet bedenken waarom een noodlijdend bedrijf, dat een contract heeft afgesloten met een werknemer voor de duur van zes maanden, na het verstrijken van die termijn van zes maanden, doorgaat met het opmaken van loonstroken terwijl die werknemer geen resultaat oplevert en kennelijk ook geen arbeid verricht. Dat er geen arbeid is verricht weet die werknemer zelf kennelijk ook want hij heeft nooit een loonvordering ingediend voor het ontbrekende salaris. De enige verklaring die de rechtbank hierbij kan bedenken is dat het gaat om een schijnconstructie en dat van een echt dienstverband geen sprake is geweest.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 ten laste gelegde valsheid in geschrifte. Verdachte heeft immers salarisstroken opgemaakt, dan wel laten opmaken,
terwijl hij wist (in de zin van voorwaardelijk opzet) dat deze vals waren, wetende dat medeverdachte [medeverdachte 7] deze salarisstroken als echt en onvervalst zou kunnen gebruiken.
Witwassen
Verdachte heeft de contante betaling door [medeverdachte 7] gepresenteerd als een financiële deelname aan de onderneming [naam bedrijf]. Op zich zou dat kunnen. Maar dan komt de vraag op waarom verdachte loonstroken gaat vervalsen en voor het bedrijf verplichtingen tegenover de belastingdienst gaat creëren die feitelijk gezien onnodig zijn. De rechtbank kan zich hierbij geen legaal voordeel voor verdachte voorstellen. Een toelichting van verdachte, welke een begrijpelijke verklaring zou kunnen geven, ontbreekt.
Wel is de constructie begrijpelijk als [medeverdachte 7] geld wil witwassen door het te doen voorkomen dat hij inkomen uit arbeid geniet. Dat geld legt hij zelf (contant) in en daarna krijgt hij het, na aftrek van de vereiste heffingen, wit uitbetaald. Dat verklaart ook waarom verdachte is doorgegaan met het opmaken van loonstroken nadat de duur van het arbeidscontract was verlopen en waarom [medeverdachte 7] zelf nooit zijn salaris is komen opeisen bij verdachte. Het ging hem immers enkel om de salarisstroken om zo een legale inkomstenbron te kunnen voorwenden. Het spreekt voor zich dat [medeverdachte 7] in deze constructie een behoorlijke veer moet laten. Er worden immers belastingen en premies over “het loon” ingehouden dus alleen al om die reden krijgt hij aanmerkelijk minder terug dan hij zelf heeft ingelegd. Voor [medeverdachte 7] wordt dat echter goedgemaakt door het feit dat het geld daarna wit is.
Voor verdachte moet het duidelijk zijn dat een persoon die zo een verliesgevende constructie wil aangaan dat niet doet met legaal geld. Waarom immers vrijwillig dat verlies nemen? Voor de rechtbank is het dan ook duidelijk dat verdachte zich gerealiseerd heeft dat het geld dat werd ingelegd niet legaal was, maar middellijk of onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan witwassen.
De rechtbank komt, gelet op het vorenstaande, tot de conclusie dat ook het onder feit 1 primair ten laste gelegde witwassen wettig en overtuigend kan worden bewezen.