3.3Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2
Onder feit 1 wordt verdachte verweten dat hij een taxatierapport betreffende het pand aan het [adres 5] te [plaats 3] valselijk heeft opgemaakt door daarin niet op te nemen dat het pand bestemd was voor de verhuur en door enkel waarden vrij van verhuur te vermelden. Onder feit 2 wordt hem vervolgens verweten dat hij door dit valse taxatierapport op te maken ook medeplichtig is geweest aan het opmaken van een valse authentieke akte (te weten een hypotheekakte).
Feiten en omstandigheden
Als taxateur heeft verdachte twee keer een taxatierapport voor het perceel [adres 5] opgemaakt. Voor dit perceel is daarna een hypothecaire geldlening aangevraagd door medeverdachte [medeverdachte 5]. Aangezien enkel het tweede rapport is gebruikt bij deze aanvraag, behoeft het eerste rapport hier geen bespreking meer.
In het tweede taxatierapport, gedateerd 11 juli 2007, heeft verdachte de betreffende woning getaxeerd op € 125.000,- vrij van huur. Verder staat vermeld dat de woning in afbouw is en dat de geschatte afbouwkosten € 35.000,- bedragen. Tevens is vermeld dat de woning voor eigen gebruik is en zijn alleen waarden vermeld die vrij van huur zijn.
Op 24 oktober 2007 heeft [medeverdachte 5] de woning aan het [adres 5] te [plaats 3] gekocht voor € 120.000,-. Door de SNS-Bank is aan haar een hypothecaire geldlening verstrekt van € 100.000,-. Namens deze bank is op 12 april 2010 aangifte gedaan van valsheid in geschrifte tegen onder andere verdachte, omdat die in het taxatierapport valselijk zou hebben vermeld dat het pand voor eigen gebruik zou zijn en enkel waarden vrij van huur heeft vermeld, terwijl het pand werd verhuurd.
Zowel [medeverdachte 5] als haar vader hebben verklaard dat het ten tijde van de aankoop van de woning de bedoeling was dat [medeverdachte 5] in het pand zou gaan wonen met haar toenmalige vriend.
Beoordeling
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van valsheid in geschrifte moet de rechtbank kunnen vaststellen dat verdachte ten tijde van het opmaken van het taxatierapport wist dat het pand verhuurd zou gaan worden.
Uit de verklaringen van zowel [medeverdachte 5] als haar vader, dat [medeverdachte 5] in het betreffende pand zou gaan samenwonen met haar toenmalige vriend, kan de rechtbank dat niet opmaken. Het feit dat
uit het dossier blijkt dat het pand pas in 2009 is verhuurd draagt evenmin bij aan een bewezenverklaring.
De verklaring die verdachte in maart 2010 – bijna drie jaar na het opstellen van het taxatierapport – heeft afgelegd, inhoudende dat hij denkt dat de woning als belegging is aangekocht, kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet tot een bewezenverklaring leiden. Uit die verklaring blijkt immers niet dat verdachte er in 2007 wetenschap van had
dat de woning niet voor eigen gebruik door [medeverdachte 5] was bedoeld. Het is enkel een redenering die verdachte drie jaar na dato en zoveel taxaties later opzet. Daarmee is de inhoud van die verklaring met teveel twijfels omgeven.
Alles afwegende is er derhalve onvoldoende bewijs dat verdachte ten tijde van het opstellen van het taxatierapport wist dat de woning niet voor eigen gebruik bedoeld was en verhuurd zou worden. Daarmee kan niet worden gesteld dat verdachte valsheid in geschrifte heeft gepleegd en zal de rechtbank hem van het onder 1 tenlastegelegde feit vrijspreken.
Nu er in dit geval geen sprake is van een door verdachte valselijk opgemaakt taxatierapport, kan de rechtbank evenmin vaststellen dat hij medeplichtig is geweest aan het opmaken van de betreffende valse authentieke akte. Zij zal hem dan ook vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde feit.
Feiten 3 en 4
Onder feit 3 wordt verdachte verweten dat hij een taxatierapport betreffende het pand aan het [adres 7] te [plaats 3] valselijk heeft opgemaakt door niet daarin op te nemen dat het pand bestemd was voor de verhuur, door enkel waarden vrij van verhuur te vermelden en door in strijd met de waarheid op te nemen dat de woning gereed is voor bewoning.
Onder feit 4 wordt hem vervolgens verweten dat hij medeplichtig is geweest aan het opmaken van een valse authentieke akte (te weten een hypotheekakte).
Feiten en omstandigheden
Verdachte heeft op 28 maart 2007 te Grevenbicht een taxatierapport opgesteld ten behoeve van het aanvragen van een hypothecaire geldlening voor de woning aan het [adres 7] te [plaats 3]. In dat rapport wordt onder andere vermeld dat deze woning voorzien is van een geheel betegelde badkamer met ligbad, douche en toilet en een keuken voorzien van alle comfort.Tevens zijn alle in het rapport genoemde waardes vrij van huur.
Door de verkopers van de woning, [getuige 6]en [getuige 7], is verklaard dat de woning
in juni 2007 aan medeverdachte [medeverdachte 6] is verkocht in ruwbouwstaat. Er zat geen keuken
in en geen andere afwerkingsproducten. Je kon er ook niet douchen.
Uit het dossier komt verder naar voren dat de woning aan het [adres 7] pas in 2009 is afgebouwd. Zo is er een factuur van een keuken d.d. 18 februari 2009en van hardstenen trapelementen d.d. 27 maart 2009.
Beoordeling
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte door in het taxatierapport van 28 maart 2007 te vermelden dat de woning voorzien was van een geheel betegelde badkamer met ligbad, douche en toilet en een keuken voorzien van alle comfort, terwijl hij wist dat het rapport bedoeld was om als echt en onvervalst te worden gebruikt. Uit de verklaring van de verkopers van de woning blijkt immers dat de woning in juni 2007 in ruwbouwstaat is opgeleverd. Daarbij komt dat blijkens stukken in het dossier de woning pas in 2009 is afgebouwd. Dit onderdeel van het onder feit 3 ten laste gelegde acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ook valsheid in geschrifte heeft gepleegd door in het taxatierapport niet te vermelden dat de woning bestemd was voor verhuur/gebruik door derden, maar juist enkel waarden vrij van huur te vermelden.
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging moet de rechtbank kunnen vaststellen dat verdachte ten tijde van het opmaken van het taxatierapport wist dat het pand verhuurd zou gaan worden. Daarvoor is echter geen bewijs. Uit het dossier blijkt dat de koper ([medeverdachte 6]) vanaf de koop bijna een jaar ingeschreven heeft gestaan op het onderhavige adres, hetgeen juist duidt op de bedoeling van eigen bewoning. Uit het dossier blijkt dat de woning op een gegeven moment is verhuurd, maar pas in 2009. Met andere woorden: nergens uit blijkt dat de woning ten tijde van de taxatie was verhuurd of dat dat de bedoeling was. De verklaring die verdachte in maart 2010 – bijna drie jaar na het opstellen van het taxatierapport – heeft afgelegd, inhoudende dat hij denkt dat de woning als belegging is aangekocht, maakt dat niet anders. Uit die verklaring blijkt immers niet dat verdachte er wetenschap van had dat de woning niet voor eigen gebruik door [medeverdachte 6] was bedoeld. Het is enkel een redenering die verdachte drie jaar na dato en zoveel taxaties later opzet.
De rechtbank zal verdachte dan ook partieel vrijspreken van deze onderdelen van de tenlastelegging.
De medeplichtigheid die verdachte onder feit 4 wordt verweten is aldus verfeitelijkt dat verdachte behulpzaam is geweest bij het (laten) opstellen van een hypotheekakte door in
het voor die akte benodigde taxatierapport niet te vermelden dat de woning bestemd was voor verhuur/gebruik door derden, maar juist enkel waarden vrij van huur te vermelden.
Zoals hierboven reeds vermeld acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte deze handelingen heeft verricht. Nu hem in deze tenlastelegging geen andere feitelijke handelingen worden verweten – en dus ook niet hetgeen de rechtbank hierboven wel bewezen heeft geacht - kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de verfeitelijking komen. Daarmee vervalt de mogelijkheid voor de rechtbank om vast te
stellen dat verdachte medeplichtig is geweest aan het opmaken van een valse authentieke akte. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 4 tenlastegelegde feit.
Feit 5
Onder 5 wordt verdachte verweten dat hij een taxatierapport betreffende het pand aan de [adres 3] (maar feitelijk [adres 2]) te [plaats 1] valselijk heeft opgemaakt door daarin aan te geven dat het pand niet bewoond werd door derden en onbewoond zou worden opgeleverd, door aan te geven dat hij het perceel op 20 december 2007 heeft opgenomen en getaxeerd en door de indruk te wekken dat het perceel niet verhuurd was of zou worden en bestemd was voor eigen bewoning.
Feiten en omstandigheden
Verdachte heeft op 20 december 2007 een taxatierapport opgesteld betreffende een appartement aan de [adres 3] in opdracht van [medeverdachte 1]. Daarin vermeldt hij als datum opname en inspectie 20 december 2007.Tevens worden waarden vrij van huur vermeld en is opgenomen dat het object nog wordt opgeleverd en niet door derden wordt bewoond.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet in de woning is geweest voor de taxatie omdat hij het gebouw kende van eerdere opnames.
Beoordeling
Ook hier is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende uit het dossier naar voren komt dat verdachte de wetenschap had dat de woning aan de [adres 2] zou worden verhuurd of zelfs al verhuurd was op het moment dat hij de taxatie opmaakte. De rechtbank kan derhalve niet vaststellen dat verdachte betreffende de eigen bewoning willens en wetens onjuiste informatie in het taxatierapport heeft vermeld. Zij zal verdachte dan ook van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Dat verdachte niet in het appartement is gaan kijken, maar in het rapport wel heeft vermeld dat hij dat op 20 december 2007 heeft gedaan, is echter evident onjuist en levert derhalve valsheid in geschrifte op. Dat onderdeel van de tenlastelegging acht de rechtbank daarom wel wettig en overtuigend bewezen.
Feit 6
Volgens de officier van justitie is [verdachte] lid van een criminele organisatie die zich zou bezighouden met de beroepsmatige teelt van hennep, het binnen Nederland brengen van hennep en het bewerken en verkopen van hennep. Daarnaast zou de organisatie zich bezighouden met witwassen en het plegen van valsheid in geschrifte.
Om te kunnen spreken van lidmaatschap van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht zijn een aantal aspecten van belang. Het moet gaan om een:
- gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband;
- gericht op het plegen van misdrijven;
- waaraan [verdachte] willens en wetens een bijdrage levert.
Uit het oogpunt van efficiency zal de rechtbank de aspecten één en twee in het midden laten en direct ingaan op het derde aspect. Immers, indien er sprake zou zijn van een criminele organisatie, welke bijdrage heeft verdachte daar dan aan geleverd? Bij de beantwoording van die vraag moet de rechtbank in achtnemen dat niet iedere bijdrage aan een criminele organisatie maakt dat iemand daarvan lid is. Die bijdrage moet een zekere duur en intensiteit hebben.
In het dossier kan de rechtbank echter geen bewijs vinden voor enige bijdrage van [verdachte] die van voldoende duur en intensiteit is. Wat de rechtbank vast kan stellen is dat [verdachte] in de tenlastegelegde periode twee keer valsheid in geschrifte heeft gepleegd, door taxatierapporten valselijk op te stellen ter verkrijging van een hypothecaire geldlening door [medeverdachte 1] (de dochter van [medeverdachte 2]) en [medeverdachte 6]. Maar dat is naar het oordeel van de rechtbank niet een bijdrage van dien aard dat men daardoor al geacht kan worden lid van de criminele organisatie te zijn. Kortom, [verdachte] dient van dit feit te worden vrijgesproken.