ECLI:NL:RBLIM:2015:5965

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 juli 2015
Publicatiedatum
15 juli 2015
Zaaknummer
C-03-206764 - KG ZA 15-268
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wedertewerkstelling en contact- en toegangsverbod binnen een maatschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, heeft eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een vordering ingesteld tegen meerdere gedaagden, waaronder een holding en een accountantskantoor. De vordering betreft een contact- en toegangsverbod dat aan eiseres was opgelegd door de gedaagden, wat leidde tot een non-actiefstelling van eiseres. De voorzieningenrechter heeft op 10 juli 2015 uitspraak gedaan in kort geding. De rechter heeft geoordeeld dat de vordering tot wedertewerkstelling van eiseres toewijsbaar is, omdat het contact- en toegangsverbod als een onevenredige maatregel wordt beschouwd. De rechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de gedragingen van eiseres een dringende reden voor het verbod rechtvaardigen. Eiseres heeft recht op toegang tot de bedrijfslocaties en systemen van de maatschap, en het verbod is onterecht opgelegd. De rechter heeft gedaagden bevolen om eiseres binnen 24 uur na betekening van het vonnis in staat te stellen haar werkzaamheden te hervatten, met een dwangsom voor elke dag dat zij in gebreke blijven. Daarnaast zijn gedaagden veroordeeld tot betaling van de maandelijkse ondernemersbeloning aan eiseres en tot het verlenen van toegang tot haar zakelijke e-mail en boekhouding. De vorderingen tot betaling van specifieke bedragen en tot dooronderhandelen zijn afgewezen, omdat eiseres geen spoedeisend belang bij deze vorderingen heeft aangetoond. Gedaagden zijn in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/206764 / KG ZA 15-268
Vonnis in kort geding van 10 juli 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te Voerendaal,
eiseres,
advocaat mr. D.A.J. Roomberg,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] HOLDING B.V.,
gevestigd te Herten,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ACCOUNTANTSKANTOOR [gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te Voerendaal,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3] B.V.,
gevestigd te Bunde,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 4] B.V.,
gevestigd te Heythuysen,
gedaagden,
advocaat mr. T.G.M. [Z].
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde sub 1] c.s. (gedaagden gezamenlijk) [gedaagde sub 1] (gedaagde sub 1), het kantoor (gedaagde sub 2), [gedaagde sub 3] (gedaagde sub 3) en [gedaagde sub 4] (gedaagde sub 4) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiseres]
  • de pleitnota van [gedaagden gezamenlijk]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] was (onder andere met [gedaagde sub 3]) medeaandeelhouder van Accountantskantoor [gedaagde sub 2] BV (het kantoor). Bij schriftelijke overeenkomst van 26 november 2010 zijn de aandelen van dat kantoor verkocht aan [X] Beheer BV en [Y] Beheer BV. Beide laatstgenoemde vennootschappen maken onderdeel uit van de [Z] Groep.
2.2.
Bij side-letter van 26 november 2010 is overeengekomen dat [gedaagden gezamenlijk] (bestuurd door [X] BV en [Y] BV), het kantoor (inmiddels eveneens bestuurd door en behorend tot de [Z] Groep), [eiseres], [gedaagde sub 3], [A] Holding BV (inmiddels uitgetreden als maat) en [gedaagde sub 4] in maatschapsverband een accountantsbedrijf zouden gaan voeren. Daartoe is op 26 november 2010/21 december 2010 een maatschapsovereenkomst tot stand gekomen.
2.3.
In artikel IV van de maatschapsovereenkomst is bepaald dat het kantoor het door haar tot 1 januari 2011 voor eigen rekening geëxploiteerde accountantskantoor inbrengt en dat alle overige maten, met uitzondering van [gedaagde sub 1], hun volle arbeid en vlijt inbrengen.
2.4.
In artikel X is bepaald dat het kantoor 95% van de winsten alsmede de verliezen geniet of draagt en de overige maten 1%. Verder is bepaald dat de maten [eiseres], [gedaagde sub 3], [A] en [gedaagde sub 4] onder meer een (percentage van de) ondernemersbeloning van € 90.000,= per jaar ontvangen (thans: € 93.000,=) , gebaseerd op een aantal van 2.300 geregistreerde arbeidsuren per kalenderjaar.
2.5.
Tussen met name [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] enerzijds en [eiseres] (in de persoon van [B], die feitelijk de werkzaamheden in de maatschap uitvoert) anderzijds zijn problemen ontstaan die ertoe geleid hebben dat door de maten aan [eiseres] per e-mail van 30 oktober 2014 een absoluut en onvoorwaardelijk contact- en toegangsverbod is opgelegd: aan [eiseres] is per die datum de toegang tot zijn werkplek, de (computer)systemen, de boekhouding en het contact met zijn medewerkers op het kantoor te Ubachsberg ontzegd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. inzake de vordering tot wedertewerkstelling c.a.:
1. gedaagden zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk te bevelen dat zij eiseres (in de persoon van de heer [B]) binnen 24 uur na betekening van het te dezen te wijzen vonnis in staat zullen stellen haar werkzaamheden als accountant binnen de maatschap [gedaagde sub 2] Accountants en Belastingadviseurs te kantoor Ubachsberg/Voerendaal te hervatten, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 voor elke dag of een deel van een dag dat gedaagden vanaf 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis hiermee in gebreke blijven althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te vermenen en te bepalen bedrag, voor iedere dag of gedeelte van een dag dat gedaagden in gebreke blijven aan de veroordeling te voldoen;
2. gedaagden zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis voormelde werkhervatting door eiseres binnen de organisatie schriftelijk (per e-mail) aan alle medewerkers van de maatschap bekend te maken, zulks onder vermelding dat de op non-actiefstelling op last van de voorzieningenrechter te Roermond per direct wordt herroepen, zulks op verbeurte van een eenmalige dwangsom van € 2.500,00 voor het geval dat gedaagden het hiervoor genoemde bevel niet binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis opvolgen, te vermeerderen met een dwangsom van € 1.000,00 per dag of een deel van een dag dat gedaagden nalaten het genoemde bevel op te volgen, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te vermenen en te bepalen bedrag, voor iedere dag of gedeelte van een dag dat gedaagden in gebreke blijven aan de veroordeling te voldoen;
3. gedaagden, ieder hoofdelijk, des de een betaald hebbende de anderen zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling aan eiseres van het met eiseres overeengekomen bedrag inhoudende de maandelijkse ondernemersbeloning/het winstaandeel ter hoogte van € 6.677,- vanaf de maand mei 2015, te vermeerderen met alle emolumenten (waaronder gebruikelijke onkostenvergoedingen en scholingskosten) en telkens uiterlijk te voldoen op de laatste dag van iedere maand tot de dag dat de maatschap met eiseres rechtsgeldig geëindigd zal zijn;
4. gedaagden zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk te bevelen dat zij eiseres binnen 24 uur na de betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis in staat stellen en blijven stellen om toegang te verkrijgen tot haar zakelijke e-mailaccount van de maatschap, het computernetwerk van de maatschap, het boekhoudprogramma en de boekhouding (waaronder meest recente jaarrekening) van de maatschap, alsmede haar toegang te verschaffen en te blijven verschaffen tot alle kantoorfaciliteiten van de maatschap zowel digitaal als analoog ter volledige vervulling van haar functie als accountant en kantoorleider van kantoor van de maatschap te Ubachsberg/Voerendaal, zulks op verbeurte van een eenmalige dwangsom van € 2.500,00 voor het geval dat gedaagden het hiervoor genoemde bevel niet binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis opvolgen, te vermeerderen met een dwangsom van € 1.000,00 per dag of een deel van een dag dat gedaagden nalaten het genoemde bevel op te volgen, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te vermenen en te bepalen bedrag, voor iedere dag of gedeelte van een dag dat gedaagden in gebreke blijven aan de veroordeling te voldoen;
II. inzake de vordering tot dooronderhandelen:
1. gedaagden zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis voortvarend door te onderhandelen met eiseres om een overeenkomst van opdracht met eiseres overeen te komen, zulks naar het model van de in juni 2014 door de maatschap met [A] Holding BV gesloten opdrachtovereenkomst, en van welke overeenkomst van opdracht tenminste onderdeel is dat eiseres tot ten minste 31 december 2017 vanuit de kantoorruimte van de maatschap te Ubachsberg/Voerendaal en met gebruikmaking van de aldaar aanwezige voorzieningen zelfstandig betaalde diensten mag verrichten voor ten minste de in het lichaam van deze dagvaarding genoemde relaties, kortweg aangeduid als [C] Advocaten ([C]), [D] Adviesgroep en de persoonlijke- en familierelaties van [eiseres] (weergegeven in productie 96), en dat gedaagden tevens worden veroordeeld om die onderhandelingen niet voortijdig zonder rechtens acceptabele reden af te breken waardoor geen overeenkomst wordt gesloten, zulks op straffe van een dwangsom van € 100.000,00 voor het ten onrechte afbreken van die onderhandelingen en een dwangsom van € 7.500,00 voor iedere twee dagen die de maatschap tijdens die onderhandelingen neemt om niet voortvarend door te onderhandelen, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te vermenen en te bepalen bedrag, voor iedere dag of gedeelte van een dag dat gedaagden in gebreke blijven aan de veroordeling te voldoen;
III. inzake de geldvorderingen:
1. gedaagden, ieder hoofdelijk, des de een betaald hebbende de anderen zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling aan eiseres, binnen twee dagen na de betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, de bedragen in hoofdsom van € 1.829,00 en van € 8.310,72 te vermeerderen met:
a. de gemaakte en aldus verschuldigde buitengerechtelijke incassokosten ad € 875,- en
b. de over € 1.829,00 verschuldigde wettelijke handelsrente dan wel wettelijke rente
i. vanaf de datum van eerste aanmaning (12 december 2014) tot aan de dag der algehele voldoening, dan wel subsidiair
ii. vanaf de dag van dagvaarding tot op het moment van algehele voldoening;
c. de over € 8.310,72 verschuldigde wettelijke handelsrente dan wel wettelijke rente
iii. vanaf de data van verzuim tot aan de dag der algehele voldoening, dan wel subsidiair
iv. vanaf de dag van dagvaarding tot op het moment van algehele voldoening;
2. gedaagden, ieder hoofdelijk, des de een betaald hebbende de anderen zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling aan eiseres binnen twee dagen na de betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis een voorschot op de door eiseres geleden schade ter hoogte van € 20.510,05 (inzake de kosten juridische bijstand) en € 25.000,- (inzake de schending van eer en goede naam);
IV. kosten van het geding:
gedaagden, ieder hoofdelijk, des de een betaald hebbende de anderen zijn bevrijd, te veroordelen in de kosten van het geding alsmede in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf twee weken nadat het veroordelende vonnis is gewezen tot de dag der algehele voldoening.
3.2.
[gedaagden gezamenlijk] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagden gezamenlijk] heeft aangevoerd dat de zaak niet geschikt is om in kort geding te worden beslist. De feiten en vragen die voorliggen zijn volgens [gedaagden gezamenlijk] te complex voor behandeling in kort geding. Daarvoor is volgens [gedaagden gezamenlijk] een bodemprocedure, waarin alle feiten en omstandigheden aan de hand van de beschikbare bewijsmiddelen worden gewogen, de aangewezen weg. De gevraagde voorzieningen moeten daarom volgens [gedaagden gezamenlijk] worden geweigerd.
4.2.
Dit standpunt van [gedaagden gezamenlijk] wordt verworpen. Als in een kort geding-procedure, vooruitlopend op een aanhangig te maken bodemprocedure, (onder meer) wedertewerkstelling wordt gevorderd op grond van een beweerdelijk onrechtmatige non-actiefstelling, dient de voorzieningenrechter met inachtneming van de wederzijdse belangen de redelijkheid van die maatregel te toetsen waarbij een prognose omtrent de uitkomst van het geschil in de bodemprocedure een relevante rol speelt. Dit kort geding beperkt zich tot een voorlopig oordeel over de vraag of [gedaagden gezamenlijk] gerechtigd was tot het instellen van een contact- en toegangsverbod en daarmee het met onmiddellijke ingang op non-actief stellen van [eiseres]. Anders dan [gedaagden gezamenlijk] meent is daarvoor geen uitgebreide bewijslevering nodig.
4.3.
Aan de orde is vooreerst de vordering tot wedertewerkstelling. Deze vordering ligt naar het oordeel van de voorzieningenrechter in beginsel voor toewijzing gereed. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
4.4.
Als grondslag voor het contact- en toegangsverbod en daarmee de op non-actiefstelling is - kort gezegd - door [gedaagden gezamenlijk] aangevoerd dat [eiseres] (in de persoon van [B]) een zodanige sfeer op de werkvloer (heeft) veroorzaakt, dat zijn terugkeer naar de vestiging Ubachsberg onwenselijk is. Daarnaast is aangevoerd dat [eiseres] zich niet conformeerde aan het maatschapsbeleid. [gedaagden gezamenlijk] hebben verder aangevoerd dat [eiseres] zich heeft gedragen alsof het kantoor ondanks de verkoop van de aandelen aan de [Z] Groep haar mede-eigendom is gebleven.
4.5.
Anders dan [gedaagden gezamenlijk] is de voorzieningenrechter van oordeel dat het feit, dat [eiseres] de door haar gehouden aandelen in het kantoor heeft verkocht aan de [Z] Groep, weinig relevant is voor het onderhavige geschil. Dit geschil ziet op de positie van [eiseres] als maat, haar relatie met de andere maten (waaronder [gedaagde sub 1], het kantoor en [gedaagde sub 3]) en het voeren van de onderneming (het accountantskantoor) door die maatschap. Als maat heeft [eiseres] er belang bij dat de maatschap zo goed mogelijk functioneert, nu het voortbestaan van de door de maatschap gedreven onderneming daar immers mede van afhankelijk is en als zodanig is de bemoeienis van [eiseres] met het beleid en het reilen en zeilen van de onderneming gegrond en gerechtvaardigd.
4.6.
De maatschapsovereenkomst is niet opgezegd en is dus blijven voortbestaan. [eiseres] kan, als maat, in beginsel dan ook rechten ontlenen aan die overeenkomst, waaronder het recht op toegang tot de bedrijfslocaties van de maatschap, alsmede toegang tot de computersystemen en het boekhoudprogramma. Die rechten zijn haar door het contact- en toegangsverbod ontnomen.
4.7.
Daarmee komt de voorzieningenrechter toe aan de vraag naar de rechtmatigheid van dat verbod, dat feitelijk beschouwd kan worden als een op non-actiefstelling.
4.8.
Een per direct geldend contact- en toegangsverbod van [eiseres] zonder voorafgaande waarschuwing gedurende de ziekte van [B] en het na diens ziekte onverkort handhaven daarvan, dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands als een onevenredige maatregel te worden aangemerkt, nu onvoldoende is gebleken van gedragingen van [eiseres] die een zodanig dringende reden voor [gedaagden gezamenlijk] opleverden dat onmiddellijk ingrijpen door [gedaagden gezamenlijk] middels het verbod en het handhaven daarvan noodzakelijk was. Mede gelet op het diffamerende karakter van de maatregel heeft [gedaagden gezamenlijk] zich, door zo te handelen, de gerechtvaardigde belangen van [eiseres] in deze onvoldoende aangetrokken. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het navolgende.
4.9.
Dat er door toedoen van - uitsluitend - [eiseres] zodanig veel onrust in de organisatie zou zijn ontstaan is naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk geworden. Door [eiseres] zijn de feiten en de chronologische gebeurtenissen uitgebreid uiteengezet om zodoende inzicht te geven in de grondslag en de redenen van haar handelen tot aan de ziekteperiode van [B]. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [gedaagden gezamenlijk] deze feiten en gebeurtenissen onvoldoende gemotiveerd weerlegd.
4.10.
Uit het door [gedaagden gezamenlijk] gestelde (punt 94 en 97 van de conclusie van antwoord) volgt bovendien dat de onrust met name is ontstaan toen [B] gedurende zijn ziekteperiode niet bereikbaar was/wilde zijn voor overleg, vervolgens op het allerlaatste moment kwam met allerlei opmerkingen en vervolgens weer moeilijk dan wel niet bereikbaar was. [B] is echter weer 100% arbeidsgeschikt verklaard. Gesteld noch gebleken is dat vorenbedoelde reden voor het contact- en toegangsverbod zich ook thans nog voordoet dan wel dat er redenen zijn op grond waarvan het verbod ondanks het herstel van [B] zou moeten worden gehandhaafd.
4.11.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is evenmin aannemelijk geworden dat [eiseres] het beleid van de maatschap op zodanige wijze naast zich neer heeft gelegd of zelfs heeft tegengewerkt en gefrustreerd dat haar onmiddellijke en onvoorwaardelijke non-actiefstelling noodzakelijk was. Uit het feitenrelaas van partijen volgt dat er tussen partijen met name discussie bestond over de aan de klanten van de maatschap in rekening te brengen kosten. Hoewel vaststaat dat [eiseres] zich niet aan het tussen de maten overeengekomen tarief heeft gehouden, kan dat naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter de non-actiefstelling niet rechtvaardigen, nu door beide partijen is betoogd en uit de stukken blijkt dat er sprake was van een proef en dat het de maten in beginsel vrij stond om aan klanten desgewenst een ander tarief in rekening te brengen. De stelling van [gedaagden gezamenlijk] dat [eiseres] niet alleen het nieuwe tarief niet heeft toegepast, maar daarnaast in haar facturen standaard een percentage van 10% korting verleende is door [eiseres] betwist en vindt geen steun in de overgelegde producties.
4.12.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan de stelling van [gedaagden gezamenlijk] dat [eiseres] geen belang zou hebben bij een wedertewerkstelling omdat sprake is van een vaste ondernemersbeloning van (thans) € 93.000,=. Vast staat echter dat die vaste beloning is gebaseerd op een aantal van 2300 geregistreerde arbeidsuren. Door het contact- en toegangsverbod is [eiseres] echter niet in de gelegenheid arbeid te verrichten, terwijl door [gedaagden gezamenlijk] niet is gesteld noch is gebleken dat de vaste ondernemersbeloning ook wordt betaald indien een maat in het geheel geen arbeidsuren heeft geregistreerd en kan registreren; uit het feit dat [eiseres], naast wedertewerkstelling, (door)betaling van de ondernemersbeloning heeft gevorderd lijkt te volgen dat er van betaling zonder daar tegenoverstaande arbeidsuren geen sprake is.
4.13.
De voorzieningenrechter gaat ook voorbij aan de stelling van [gedaagden gezamenlijk] dat wedertewerkstelling - mede gelet op alle consequenties van dien - weinig zinvol is omdat de tewerkstelling ten hoogste zal kunnen gelden voor de periode tot 31 december 2015, zijnde de datum waarop de maatschapsovereenkomst voor [eiseres] eindigt. Daarmee miskent [gedaagden gezamenlijk] naar het oordeel van de voorzieningenrechter het belang van [B], als feitelijk uitvoerder van de maatschapsovereenkomst, om zijn werkzame periode op een passende wijze af te sluiten. Bovendien is door [gedaagden gezamenlijk] niet - gemotiveerd - aangevoerd wat de nadelige consequenties voor de maatschap en/of de onderneming zijn wanneer het verbod voor [eiseres] wordt opgeheven.
4.14.
Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het door [eiseres] sub I.1. gevorderde voor toewijzing vatbaar is. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en aan een maximum worden verbonden.
4.15.
Gelet op het te geven bevel tot werkhervatting acht de voorzieningenrechter ook de daarmee nauw samenhangende vorderingen sub I.3. ((door)betaling van de ondernemersbeloning) en sub I.4. (het verlenen van toegang tot - kort gezegd - de kantoorsystemen en -faciliteiten van de maatschap) voor toewijzing vatbaar. Ook wat deze vorderingen betreft zullen de dwangsommen worden gematigd en aan een maximum worden verbonden.
4.16.
Sub I.2. is door [eiseres] - kort gezegd - gevorderd dat [gedaagden gezamenlijk] de het bevel van de rechter tot werkhervatting schriftelijk (per e-mail) bekend dient te maken binnen de organisatie. Ook deze vordering ligt - gelet op de nauwe samenhang met het sub I.1. gevorderde - in beginsel voor toewijzing gereed. Nu evenwel is gesteld noch gebleken op grond waarvan de vermelding “dat de op non-actiefstelling op last van de Voorzieningenrechter te Roermond per direct wordt herroepen” in die e-mail dient te worden opgenomen, een dergelijke vermelding naar het oordeel van de voorzieningenrechter bovendien geen toegevoegde waarde heeft en de verhoudingen binnen de organisatie niet ten goede zal komen, zal dit deel van de vordering worden afgewezen.
4.17.
[eiseres] heeft sub II.1. gevorderd dat [gedaagden gezamenlijk] dient door te onderhandelen over een overeenkomst die ertoe strekt dat [eiseres] - kort gezegd - van 1 januari 2016 tot en met tenminste 31 december 2017 diensten mag blijven verrichten voor met name genoemde relaties. Ook deze vordering ligt niet voor toewijzing gereed. Een vordering tot door-onderhandelen is in beginsel slechts voor toewijzing vatbaar indien er een aanvang was gemaakt met die onderhandelingen of indien er een verplichting bestaat om een aanvang te maken met onderhandelingen. Die situaties doen zich in het onderhavige geval niet voor. In de koopovereenkomst inzake de aandelen van het kantoor is weliswaar opgenomen dat [A] Holding BV en [eiseres] zich bereid tonen ook na de uittreding uit de (toen nog op te richten) maatschap op ad hoc basis werkzaamheden voor de maatschap te blijven verrichten, zulks tegen later te bepalen condities en voorwaarden, maar uit die bepaling volgt geen verplichting voor de maatschap voor (het maken van een aanvang met onderhandelingen voor) een dergelijke overeenkomst met [eiseres]. Dat met de inmiddels uit de maatschap getreden maat [A] Holding BV een overeenkomst is gesloten tot het verrichten van werkzaamheden voor de maatschap brengt niet zonder meer een verplichting voor de maatschap/de maten met zich mee om ook met [eiseres] te onderhandelen over een dergelijke overeenkomst.
4.18.
Door [eiseres] is sub III betaling gevorderd van een bedrag van € 1.829,=, zijnde haar winstaandeel over de periode 20 augustus 2014 tot en met 31 december 2014, een bedrag van € 8.310,=, zijnde de arbeidsongeschiktheidsuitkering over de maanden april en mei 2015, en van een bedrag van € 875,=, zijnde de buitengerechtelijke incassokosten, alsmede de rente over de genoemde bedragen. Reeds omdat is gesteld noch gebleken dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij deze vorderingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze vorderingen afgewezen dienen te worden.
4.19.
[gedaagden gezamenlijk] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 77,84
- griffierecht 613,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.506,84

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
beveelt gedaagden zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk dat zij eiseres (in de persoon van de heer [B]) binnen 24 uur na betekening van dit vonnis in staat zullen stellen haar werkzaamheden als accountant binnen de maatschap [gedaagde sub 2] Accountants en Belastingadviseurs te kantoor Ubachsberg/Voerendaal te hervatten, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= voor iedere dag of gedeelte daarvan dat gedaagden vanaf 24 uur na betekening van dit vonnis hiermee in gebreke blijven,
5.2.
veroordeelt gedaagden zowel gezamenlijk als afzonderlijk om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis voormelde werkhervatting door eiseres binnen de organisatie schriftelijk (per e-mail) aan alle medewerkers van de maatschap bekend te maken, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= voor iedere dag of gedeelte daarvan dat gedaagden vanaf 24 uur na betekening van dit vonnis hiermee in gebreke blijven,
5.3.
veroordeelt gedaagden, ieder hoofdelijk, des de een betaald hebbende de anderen zijn bevrijd, tot betaling aan eiseres van het met eiseres overeengekomen bedrag inhoudende de maandelijkse ondernemersbeloning/het winstaandeel ter hoogte van € 6.677,- vanaf de maand mei 2015, te vermeerderen met alle emolumenten (waaronder gebruikelijke onkostenvergoedingen en scholingskosten) en telkens uiterlijk te voldoen op de laatste dag van iedere maand tot de dag dat de maatschap met eiseres rechtsgeldig geëindigd zal zijn,
5.4.
beveelt gedaagden zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk dat zij eiseres binnen 24 uur na de betekening van dit vonnis in staat stellen en blijven stellen om toegang te verkrijgen tot haar zakelijke e-mailaccount van de maatschap, het computernetwerk van de maatschap, het boekhoudprogramma en de boekhouding (waaronder meest recente jaarrekening) van de maatschap, alsmede haar toegang te verschaffen en te blijven verschaffen tot alle kantoorfaciliteiten van de maatschap zowel digitaal als analoog ter volledige vervulling van haar functie als accountant en kantoorleider van het kantoor van de maatschap te Ubachsberg/Voerendaal, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= voor iedere dag of gedeelte daarvan dat gedaagden vanaf 24 uur na betekening van dit vonnis hiermee in gebreke blijven,
5.5.
bepaalt, dat boven een totaalbedrag van € 100.000,= geen dwangsommen meer zullen worden verbeurd,
5.6.
veroordeelt [gedaagden gezamenlijk] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.506,84, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2015. [1]

Voetnoten

1.type: MvA