ECLI:NL:RBLIM:2015:5935

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 juli 2015
Publicatiedatum
14 juli 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2313u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de pro rata factor bij IVA-uitkering in het kader van internationale sociale zekerheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 15 juli 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die in het verleden zowel in Nederland als in Duitsland heeft gewerkt, had een wijzigingsaanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) op 23 december 2013. De rechtbank moest beoordelen of de pro rata factor, die door verweerder was toegepast bij de berekening van de IVA-uitkering, terecht was. De eiser ontving op dat moment een Nederlandse WW-uitkering en een ZW-uitkering, terwijl zijn dienstverband in Duitsland was beëindigd. De rechtbank oordeelde dat er bij de wijzigingsaanvraag sprake was van een andere situatie dan bij de eerdere WIA-aanvraag, en dat de pro rata factor niet van toepassing was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en oordeelde dat de eiser recht had op een volledige IVA-uitkering zonder toepassing van de pro rata factor. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 14/2313

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2015 in de zaak tussen

[naam] , te Kerkrade, eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Heerlen), verweerder
(gemachtigde: A.M.C. Crombach).

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) met ingang van
6 januari 2014 toegekend.
Bij besluit van 19 juni 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2014.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Partijen hebben vervolgens nog schriftelijke inlichtingen en uiteenzettingen gegeven.
Partijen hebben toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op 7 juni 1953, heeft in het verleden zowel in Nederland als in Duitsland werkzaamheden verricht. Sinds 1968 heeft eiser onafgebroken in Duitsland gewerkt en is aldaar op 1 april 2009 arbeidsongeschikt geworden.
2. Eisers aanvraag van 1 juni 2011 om toekenning van een Deutsche Rente (arbeidsongeschiktheidsuitkering) is door de Deutsche Rentenversicherung op
4 januari 2012 afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de medische voorwaarden voor deze uitkering.
3. Per 1 april 2011 is aan eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend welke hij tot en met 31 mei 2014 ontvangen. Vanaf 9 januari 2012 (nieuwe ziekmelding) tot en met 4 januari 2014 heeft eiser voorts een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Bij besluit van 17 januari 2012 heeft verweerder eiser met terugwerkende kracht met ingang van 30 maart 2011 (104 weken ná 1 april 2009) met toepassing van de zogeheten pro rata factor een uitkering op grond van de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) toegekend. Deze (lagere) uitkering is met de WW- en ZW-uitkering verrekend.
4. Bij besluit van 19 februari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 6 januari 2014 een uitkering op grond van de inkomensvoorziening volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) toegekend.
5. Eisers aanvraag van 23 december 2013 om een Deutsche Rente is door de Deutsche Rentenversiecherung op 6 maart 2014 (wederom) afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de medische voorwaarden voor deze uitkering.
6. Eiser heeft tegen het besluit van 19 februari 2014 bezwaar gemaakt en daarbij aangevoerd dat verweerder onterecht de zogeheten pro rata-factor (0,1729) toepast, omdat eiser arbeidsongeschikt is geworden, terwijl hij een WW-uitkering ontving en daarom laatstelijk verzekerd was in Nederland. Gelet hierop betoogt eiser heeft hij recht op een volledige IVA-uitkering.
7. Bij het besluit van 19 juni 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en daartoe het volgende aangevoerd. Eiser heeft sinds 1968 afwisselend in Nederland en in Duitsland gewerkt. Sinds februari 1996 heeft eiser onafgebroken in Duitsland gewerkt en is hier arbeidsongeschikt geworden. Bij het vaststellen van de hoogte van de te betalen WIA-uitkering, die eiser na een wachttijd van 104 weken bij besluit van 17 januari 2012 met ingang van 30 maart 2011 is toegekend, is rekening gehouden met het feit dat eiser zowel in Nederland als in Duitsland verzekerde jaren heeft. Gelet hierop dient toepassing te worden gegeven aan de internationale bepalingen in de EG-Verordening nr. 883/2004, de Verordening betreffende de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels (de Verordening). In de artikelen 44, 46, 52 en 56 van die Verordening is onder andere bepaald op welke wijze een Nederlandse arbeidsongeschiktheidsuitkering zoals de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) vastgesteld dient te worden. Uit die artikelen volgt dat een verhoudingscijfer ‘pro rata’ berekend dient te worden, die de verhouding tussen het aantal in Nederland en in Duitsland gewerkte jaren weergeeft. Het pro-rata verhoudingscijfer is voor de door eiser vanaf 30 maart 2011 ontvangen WIA-uitkering vastgesteld op 6,828 : 39,495 = 0,1729 (In Nederland 6,828 jaren verzekerd, in Duitsland 32,667 jaren verzekerd, totaal 39,495 jaren verzekerd). Dit verhoudingscijfer blijft gehandhaafd, omdat zowel de WGA-, als de IVA-uitkering WIA-uitkeringen zijn. Aangezien eiser arbeidsongeschikt werd vanuit een dienstbetrekking in Duitsland (laatst buitenlands verzekerde) kan bij het toekennen van een Nederlandse arbeidsongeschiktheidsverzekering uitsluitend het Nederlandse deel van het totale aantal jaren meegenomen en uitbetaald worden, conform bovengenoemde pro-rata. Dat aan eiser (nog) geen Deutsche Rente is toegekend, kan er niet toe leiden dat geen toepassing wordt gegeven aan het in de Verordening voorgeschreven pro-rata systeem. De IVA-uitkering bedraagt dan ook: 75% x € 2.861,87 (WIA-maandloon) x 0,1729 = € 343,61 bruto per maand inclusief vakantietoeslag, zijnde € 371,11 bruto per maand exclusief vakantietoeslag.
8. Eiser heeft zich met dit besluit niet kunnen verenigen en heeft daartoe in beroep aangevoerd dat hij in beginsel ook in aanmerking komt voor een Deutsche Rente, maar door de lange wachttijd van deze uitkering in acute financiële problemen is gekomen. Aangezien eiser op de eerste ziektedag, de eerste dag van de wachttijd, woonachtig was in Nederland had verweerder hem een volledige IVA-uitkering moeten toekennen onder aftrek van de Deutsche Rente na toekenning hiervan. Voorts betoogt eiser dat hij, als post-actieve bij zijn uitval op 9 januari 2012, niet langer onder de Vo 883/2004 valt en dat daarom ten onrechte een pro rata IVA-uitkering is toegekend per 6 januari 2014. Eiser is op 1 april 2009 arbeidsongeschikt geworden in Duitsland en heeft voor de duur van 77 weken Verletztengeld ontvangen. In deze periode is het dienstverband tussen eiser en diens Duitse werkgever ontbonden. Aansluitend op het Verletztengeld is eiser een Duitse WW-uitkering toegekend, welke afliep op 1 april 2011. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar artikel 11, derde lid, aanhef en onder f, van de Vo 883/2004 en naar de beleidsregel van verweerder met kenmerk SB2263. Volgens deze beleidsregel is op personen die hun werkzaamheden hebben gestaakt, de wetgeving van het woonland van toepassing.
9. Toepasselijke regelgeving.
Artikel 11 van de Vo 883/2004
Algemene regels
1. Degenen op wie deze verordening van toepassing is, zijn slechts aan de wetgeving van één
lidstaat onderworpen. Welke die wetgeving is, wordt overeenkomstig deze titel vastgesteld
2. Voor de toepassing van deze titel worden de personen die een uitkering ontvangen omdat of als gevolg van het feit dat zij een werkzaamheid uitvoeren in loondienst of een werkzaamheid anders dan in loondienst, beschouwd als personen die die werkzaamheid verrichten. Deze regel geldt niet voor uitkeringen bij invaliditeit, ouderdom of aan nabestaanden, prestaties in verband met arbeidsongevallen en beroepsziekten, of prestaties bij ziekte voor behandeling voor onbepaalde tijd.
3. Behoudens de artikelen 12 tot en met 16:
a. a) geldt voor degene die werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht in een lidstaat,
de wetgeving van die lidstaat;
b) geldt voor ambtenaren de wetgeving van de lidstaat waaronder de dienst waarbij zij
werkzaam zijn, ressorteert;
c) geldt voor degene die een werkloosheidsuitkering ontvangt overeenkomstig artikel 65
volgens de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats, de wetgeving van die lidstaat;
d) geldt voor degene die wordt opgeroepen of opnieuw wordt opgeroepen voor militaire
dienst of vervangende burgerdienst in een lidstaat, de wetgeving van die lidstaat;
e) geldt voor eenieder op wie de bepalingen van de onderdelen a) tot en met d) niet van
toepassing zijn, de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats, onverminderd andere
bepalingen van deze verordening die hem prestaties garanderen krachtens de wetgeving
van een of meer andere lidstaten.
10. De rechtbank overweegt als volgt.
11. Centraal in dit geding staat de vraag of verweerder bij de berekening van de in geding zijnde IVA-uitkering, net zoals bij de berekening van de eerder toegekende WGA-uitkering, de pro rata factor mocht toepassen. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe dat er bij eisers wijzigingsaanvraag van 23 december 2013 sprake is van een andere situatie als indertijd bij de beoordeling van de eerste WIA-aanvraag. Zo was verweerder bij de eerste aanvraag gehouden rekening te houden met de pro rata factor, omdat eiser zijn laatste werkzaamheden in Duitsland had verricht, daar dus laatstelijk verzekerd was en daar ook arbeidsongeschikt was geworden. Ten tijde van de wijzigingsaanvraag op 23 december 2013 was eisers dienstverband in Duitsland echter beëindigd en ontving hij een Nederlandse WW-uitkering en een ZW-uitkering, waarmee de pro rata WGA-uitkering weliswaar werd verrekend. Van een doorlopende WIA-uitkering zoals door verweerder betoogd was daarom geen sprake. De stelling van verweerder dat de WW-uitkering door verweerder louter uit coulance is toegekend, maakt dat – wat daar verder van zij- niet anders. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om de bepalingen van artikel de Vo 883/2004 te nadele van eiser uit te leggen. Zij houdt het er daarom voor dat eiser in dit verband gelet op het voorgaande valt aan te merken als een niet-actieve in de zin van die verordening en voorts dat artikel 11, derde lid, aanhef en onder e, van toepassing was op de wijzigingsaanvraag van 23 december 2013, zodat dus het recht van het woonland diende te worden toegepast. De conclusie is derhalve dat verweerder niet gerechtigd was in dit geval de pro rata factor toe te passen.
12. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.217,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van schriftelijke inlichtingen na de zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in eisers proceskosten tot een bedrag van€ 1.217,50
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.M.T. Wijnands, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2015.
w.g. I.M.T. Wijnands,
griffier
w.g. T. M. Schelfhout,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 15 juli 2015

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.