Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Datum uitspraak : 2 juli 2015
Zaaknummer : 03/206630 / HA RK 15-118
Beslissing van de meervoudige kamer, belast met de behandeling van wrakingszaken
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats], verzoekster,
advocaat mr. P.M.J. Graus, advocaat te Heerlen,
indiener van een verzoek dat strekt tot de wraking van :
mr. A.W.P. Letschert, rechter in deze rechtbank (hierna: de rechter).
1.Het verloop van de procedure
Op 27 mei 2015 is ter zitting van de bestuursrechter van deze rechtbank, locatie Roermond, de zaken van verzoeker versus het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen (zaaknummer 14/3698) door de rechter behandeld en heeft de advocaat van verzoeker de wraking verzocht van de rechter.
De rechter heeft niet in het verzoek berust en een schriftelijke reactie ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de wrakingskamer op 10 juni 2015, waar de advocaat van verzoeker is verschenen.
Ter zitting heeft de advocaat van verzoeker verzocht om de behandeling van het wrakingsverzoek te verwijzen naar een andere rechtbank en om per cliënt een andere wrakingskamer de verzoeken te laten behandelen. Na beraad heeft de wrakingskamer die verzoeken afgewezen en de behandeling hervat. Hierna heeft de advocaat van verzoeker een verzoek tot wraking van de wrakingskamer gedaan, waarop de wrakingskamer de behandeling heeft onderbroken voor beraad. Na hervatting van de behandeling is de advocaat van verzoeker niet verschenen. De voorzitter heeft vervolgens als beslissing van de wrakingskamer meegedeeld dat het verzoek tot wraking van de wrakingskamer niet in behandeling wordt genomen wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid ervan. De wrakingskamer heeft de behandeling van het verzoek tot wraking van de rechter vervolgens voortgezet.
2.De beoordeling
De wrakingskamer beoordeelt of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij een verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 27 mei 2015 blijkt dat de advocaat van verzoeker de rechter heeft verzocht de zaak van verzoeker aan te houden nu verzoeker wegens ziekte niet is kunnen verschijnen. De rechter heeft dat verzoek afgewezen op grond van de overweging dat aanwezigheid van verzoeker niet noodzakelijk is. De advocaat van verzoeker heeft daarop de wraking van de rechter verzocht op de gronden dat de rechter met de afwijzing van het aanhoudingsverzoek het aanwezigheidsrecht van verzoeker heeft geschonden en dat de rechter er blijk van heeft gegeven de zaak slecht te hebben voorbereid.
De wrakingskamer stelt vast dat de advocaat van verzoeker aan het wrakingsverzoek ten grondslag legt dat in het verleden incidenten in andere zaken hebben plaatsgevonden, dat als gevolg daarvan tussen hem en een aantal rechters van de rechtbank Limburg gebrouilleerde verhoudingen zijn ontstaan als gevolg waarvan er aan zijn zijde wantrouwen is ontstaan. Met dit niet, althans onvoldoende, onderbouwde betoog is echter niet concreet gemaakt welke feiten en/of omstandigheden zouden moeten leiden tot een objectiveerbare vrees voor vooringenomenheid bij de behandeling van de onderhavige zaak betreffende verzoeker door de rechter. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt niet van een vooringenomen houding van de rechter.
De wrakingskamer overweegt voorts dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek een processuele beslissing is die in beginsel geen grond voor wraking oplevert. Dit is slechts anders als de beslissing zo twijfelachtig is dat deze een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat de rechter een vooringenomenheid koestert, althans dat de bestaande vrees bij verzoeker naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
De rechter heeft de onderhavige procesbeslissing gemotiveerd en daarbij aangegeven dat de zaak gaat over de (formele) vraag of de gronden zijn ingediend. De wrakingskamer kan en mag niet treden in de vraag of de gewraakte procesbeslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering juist is.
De advocaat van verzoeker beziet kennelijk elke procesbeslissing met wantrouwen, welk wantrouwen is ingegeven door ervaringen in het verleden in andere zaken. De wrakingskamer acht de beslissing van de rechter om het aanhoudingsverzoek af te wijzen niet van dien aard dat daaruit blijkt van een aanwijzing, laat staan een zwaarwegende aanwijzing, dat bij de beslissing van de rechter om het aanhoudingsverzoek af te wijzen, sprake is van partijdigheid of dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Het aanwezigheidsrecht van verzoeker is niet een zodanig absoluut recht dat daarvoor alles moet wijken, en kennelijk heeft de rechter in het onderhavige geval voorrang gegeven aan de proceseconomie. Niet is gebleken dat de rechter niet goed was voorbereid en overigens is dit geen grond voor wraking.
De wrakingskamer is van oordeel dat het gevoelen van verzoekers advocaat als procesvertegenwoordiger te worden belemmerd en gecensureerd, met als beweerdelijk gevolg dat zijn cliënten geen eerlijk proces krijgen, niet is terug te voeren op gedragingen, uitlatingen dan wel andere feiten en omstandigheden die moeten worden toegerekend aan de rechter. Nu niet is gebleken van feiten of omstandigheden die zouden moeten leiden tot een objectiveerbare vrees voor vooringenomenheid bij de rechter bij de behandeling van de zaak van verzoeker, is de wrakingskamer van oordeel dat het verzoek tot wraking van de rechter dient te worden afgewezen.
Voor zover de advocaat van verzoeker telkenmale betoogt dat hij er met zijn voorgeschiedenis niet op kan vertrouwen dat de zaken van zijn cliënten waarin hij als advocaat optreedt rechtvaardig worden behandeld, zonder dat hij feiten en omstandigheden aandraagt die specifiek de behandelend rechter(s) raken, is de wrakingskamer van oordeel dat hij misbruik maakt van de bevoegdheid tot wraking. Dat heeft tijdens de zitting van de wrakingskamer aanleiding gegeven tot afwijzing van het verzoek tot verwijzing en het niet in behandeling nemen van het verzoek tot wraking van de wrakingskamer, en dat geeft ook aanleiding te bepalen dat verdere wrakingsverzoeken van mr. Graus (namens zijn cliënten), waarbij hij geen gronden aandraagt die zien op gedragingen, uitlatingen dan wel andere feiten en omstandigheden die moeten worden toegerekend aan de behandelend rechter(s) niet in behandeling worden genomen.
3.De beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van mr. Graus (namens zijn cliënten) , zonder dat daarbij feiten en omstandigheden worden aangedragen die specifiek de behandelend rechter(s) raken inzake de cliënten van mr. Graus, niet in behandeling wordt genomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. J.M.P. Drijkoningen en mr. A.K. Kleine, leden, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2015.
Tegen de beslissing van de wrakingskamer staat geen rechtsmiddel open.