ECLI:NL:RBLIM:2015:5891

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 juli 2015
Publicatiedatum
13 juli 2015
Zaaknummer
03/206631 / HA RK 15-119
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 1 juli 2015 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een advocaat, mr. P.M.J. Graus, tegen rechter mr. A.W.P. Letschert. Het verzoek tot wraking volgde na een zitting op 27 mei 2015, waar de advocaat van verzoekster de rechter had verzocht zich terug te trekken. De wrakingskamer heeft het verzoek behandeld op 10 juni 2015, maar de advocaat was niet aanwezig bij de hervatting van de behandeling. De wrakingskamer oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd maakten. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De advocaat had geen concrete feiten aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid konden onderbouwen. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat toekomstige verzoeken van de advocaat, zonder specifieke gronden, niet in behandeling zouden worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Datum uitspraak : 1 juli 2015
Zaaknummer : 03/206631 / HA RK 15-119
Beslissing van de meervoudige kamer, belast met de behandeling van wrakingszaken
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats], verzoekster,
advocaat mr. P.M.J. Graus, advocaat te Heerlen,
indiener van een verzoek dat strekt tot de wraking van :
mr. A.W.P. Letschert, rechter in deze rechtbank (hierna: de rechter).

1.Het verloop van de procedure

Op 27 mei 2015 is ter zitting van de bestuursrechter van deze rechtbank, locatie Roermond, de zaak van verzoekster versus de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (zaaknummer 13/3666) door de rechter behandeld en heeft de advocaat van verzoekster de wraking van de rechter verzocht.
De rechter heeft niet in het verzoek berust en een schriftelijke reactie ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de wrakingskamer op 10 juni 2015, waar de advocaat van verzoekster is verschenen.
Ter zitting heeft de advocaat van verzoekster verzocht om de behandeling van het wrakingsverzoek te verwijzen naar een andere rechtbank en om per cliënt een andere wrakingskamer de verzoeken te laten behandelen. Na beraad heeft de wrakingskamer die verzoeken afgewezen en de behandeling hervat. Hierna heeft de advocaat van verzoekster een verzoek tot wraking van de wrakingskamer gedaan, waarop de wrakingskamer de behandeling heeft onderbroken voor beraad. Na hervatting van de behandeling is de advocaat van verzoeker niet verschenen. De voorzitter heeft vervolgens als beslissing van de wrakingskamer meegedeeld dat het verzoek tot wraking van de wrakingskamer niet in behandeling wordt genomen wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid ervan. De wrakingskamer heeft de behandeling van het verzoek tot wraking van de rechter vervolgens voortgezet.

2.De beoordeling

De wrakingskamer beoordeelt of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij een verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 27 mei 2015 blijkt dat de advocaat van verzoekster de rechter, onder verwijzing naar de afwijzing van een aanhoudingsverzoek in een andere zaak eerder die dag, het in die zaak gedane wrakingsverzoek en de reactie daarop van de rechter inhoudende ‘Dat dacht ik al’, heeft verzocht zich in de zaak van verzoekster terug te trekken. Nadat de rechter te kennen heeft gegeven dat niet te doen heeft de advocaat van verzoekster de wraking van de rechter verzocht.
De wrakingskamer stelt vast dat de advocaat van verzoekster aan het wrakingsverzoek ten grondslag legt dat in het verleden incidenten in andere zaken hebben plaatsgevonden, dat als gevolg daarvan tussen hem en een aantal rechters van de rechtbank Limburg gebrouilleerde verhoudingen zijn ontstaan als gevolg waarvan er aan zijn zijde wantrouwen is ontstaan. Met dit niet, althans onvoldoende, onderbouwde betoog is echter niet concreet gemaakt welke feiten en/of omstandigheden zouden moeten leiden tot een objectiveerbare vrees voor vooringenomenheid bij de behandeling van de onderhavige zaak betreffende verzoekster door de rechter. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt niet van een vooringenomen houding van de rechter. De opmerking die de rechter eerder in een andere zaak heeft gemaakt, wijst er weliswaar op dat hij in die zaak de wraking heeft zien aankomen, maar leidt niet tot de conclusie dat de rechter geacht moet worden vooringenomen te zijn geweest bij de behandeling van de zaak van verzoekster.
De wrakingskamer overweegt voorts dat de beslissing van de rechter om zich al dan niet te verschonen een processuele beslissing is die in beginsel geen grond voor wraking oplevert. Dit is slechts anders als de beslissing zo twijfelachtig is dat deze een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat de rechter een vooringenomenheid koestert, althans dat de bestaande vrees bij verzoeker naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. Het door de advocaat van verzoekster aan zijn verzoek om verschoning ten grondslag gelegde wantrouwen vormt geen contra-indicatie voor de genomen processuele beslissing. Daarmee is naar het oordeel van de wrakingskamer geenszins gebleken dat de rechter door de beslissing zich in de zaak van verzoekster niet te verschonen, blijk heeft gegeven van vooringenomenheid jegens verzoekster, althans dat daarmee de bij verzoekster bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De wrakingskamer is van oordeel dat het gevoelen van verzoeksters advocaat als procesvertegenwoordiger te worden belemmerd en gecensureerd, met als beweerdelijk gevolg dat zijn cliënten geen eerlijk proces krijgen, niet is terug te voeren op gedragingen, uitlatingen dan wel andere feiten en omstandigheden die moeten worden toegerekend aan de rechter. Nu niet is gebleken van feiten of omstandigheden die zouden moeten leiden tot een objectiveerbare vrees voor vooringenomenheid bij de rechter bij de behandeling van de zaak van verzoekster, is de wrakingskamer van oordeel dat het verzoek tot wraking van de rechter dient te worden afgewezen.
Voor zover de advocaat van verzoekster telkenmale betoogt dat hij er met zijn voorgeschiedenis niet op kan vertrouwen dat de zaken van cliënten waarin hij als advocaat optreedt rechtvaardig worden behandeld, zonder dat hij feiten en omstandigheden aandraagt die specifiek de behandelend rechter(s) raken, is de wrakingskamer van oordeel dat hij misbruik maakt van de bevoegdheid tot wraking. Dat heeft tijdens de zitting van de wrakingskamer aanleiding gegeven tot afwijzing van het verzoek tot verwijzing en het niet in behandeling nemen van het verzoek tot wraking van de wrakingskamer, en dat geeft ook aanleiding te bepalen dat verdere wrakingsverzoeken van mr. Graus (namens zijn cliënten), waarbij hij geen gronden aandraagt die zien op gedragingen, uitlatingen dan wel andere feiten en omstandigheden die moeten worden toegerekend aan de behandelend rechter(s) niet in behandeling worden genomen.

3.De beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van mr. Graus (namens zijn cliënten) , zonder dat daarbij feiten en omstandigheden worden aangedragen die specifiek de behandelend rechter(s) raken inzake de cliënten van mr. Graus, niet in behandeling wordt genomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. J.M.P. Drijkoningen en mr. A.K. Kleine, leden, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2015.
Tegen de beslissing van de wrakingskamer staat geen rechtsmiddel open.