ECLI:NL:RBLIM:2015:5886

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 juli 2015
Publicatiedatum
13 juli 2015
Zaaknummer
03/206104 / HA RK 15-107
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke zaken

Op 1 juli 2015 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een advocaat, mr. P.M.J. Graus, tegen rechter mr. N.J.J. Derks - Voncken. De wraking vond plaats in het kader van vier bestuursrechtelijke zaken die op 12 mei 2015 door de rechter werden behandeld. De advocaat verzocht om wraking omdat hij meende dat de rechter niet objectief kon oordelen, mede door eerdere incidenten in andere zaken. De wrakingskamer heeft de verzoeken beoordeeld aan de hand van subjectieve en objectieve criteria voor rechterlijke partijdigheid. De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid konden onderbouwen. De advocaat had niet voldoende onderbouwd dat de rechter vooringenomen was, en de wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af. Tevens werd bepaald dat toekomstige wrakingsverzoeken van de advocaat, zonder concrete gronden, niet meer in behandeling zouden worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Datum uitspraak : 1 juli 2015
Zaaknummer : 03/206104 / HA RK 15-107
Beslissing van de meervoudige kamer, belast met de behandeling van wrakingszaken
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], verzoeker,
advocaat mr. P.M.J. Graus, advocaat te Heerlen,
indiener van een verzoek dat strekt tot de wraking van :
mr. N.J.J. Derks - Voncken, rechter in deze rechtbank (hierna; de rechter).

1.Het verloop van de procedure

Op 12 mei 2015 zijn ter zitting van de bestuursrechter van deze rechtbank, locatie Roermond, de zaken van verzoeker versus de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (zaaknummers 14/2484, 14/3592, 14/3593 en 14/3594) door de rechter behandeld. Ter zitting heeft de advocaat van verzoeker de wraking van de rechter verzocht in de zaak met zaaknummer 14/2484 en vervolgens ook in de overige drie zaken van verzoeker.
De rechter heeft niet in de wrakingsverzoeken berust en in alle zaken een schriftelijke reactie ingediend.
De verzoeken zijn behandeld ter zitting van de wrakingskamer op 10 juni 2015, waar de advocaat van verzoeker is verschenen.
Ter zitting heeft de advocaat van verzoeker verzocht om de behandeling van de wrakingsverzoeken te verwijzen naar een andere rechtbank. Na beraad heeft de wrakingskamer dit verzoek afgewezen en de behandeling hervat. Hierna heeft de advocaat van verzoeker een verzoek tot wraking van de wrakingskamer gedaan, waarop de wrakingskamer de behandeling heeft onderbroken voor beraad. Na hervatting van de behandeling is de advocaat van verzoeker niet verschenen. De voorzitter heeft vervolgens als beslissing van de wrakingskamer medegedeeld dat de verzoeken tot wraking van de wrakingskamer niet in behandeling worden genomen wegens de kennelijke niet-ontvankelijkheid ervan. De wrakingskamer heeft de behandeling van de verzoeken tot wraking van de rechter vervolgens voortgezet.

2.De beoordeling van de wrakingsverzoeken

De wrakingskamer beoordeelt of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij een verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 12 mei 2015 blijkt dat de advocaat van verzoeker daar naar voren heeft gebracht dat verzoeker in de zaak met zaaknummer 14/2484 niet wil dat de rechtbank Limburg zijn zaak behandelt vanwege issues met de advocaat van verzoeker als gevolg waarvan de rechtbank Limburg niet meer objectief is in zaken waarin hij als advocaat optreedt. Daarbij heeft de advocaat van verzoeker met zijn vinger gewezen naar de rechter en heeft de rechter verzocht dat niet te doen. Daarop heeft de advocaat van verzoeker aangegeven dat hij de rechter wraakt, op de grond dat hij gecensureerd wordt in de handbeweging, inhoudende dat hij zijn vinger opsteekt. Daarmee is volgens de advocaat van verzoeker de vooringenomenheid bevestigd.
Met betrekking tot de drie andere zaken van verzoeker blijkt uit het proces-verbaal dat
de advocaat van verzoeker heeft aangegeven dat hij iedere zaak apart behandeld wil zien, door steeds een andere rechter, en dat hij persisteert bij zijn verzoek dat hij inhoudelijke behandeling wenst door een andere rechtbank die neutraal is. De rechter heeft afwijzend beslist op de verzoeken om verwijzing naar andere rechters dan wel om verwijzing naar een andere rechtbank. Daarop heeft de advocaat van verzoeker de wraking van de rechter verzocht, op de grond dat de rechter niet in staat is om zaken te behandelen waarin hij advocaat is.
De wrakingskamer stelt vast dat de advocaat van verzoeker aan de wrakingsverzoeken ten grondslag legt dat in het verleden incidenten in andere zaken hebben plaatsgevonden, dat als gevolg daarvan tussen hem en een aantal rechters van de rechtbank Limburg gebrouilleerde verhoudingen zijn ontstaan als gevolg waarvan er aan zijn zijde wantrouwen is ontstaan. Met dit niet, althans onvoldoende, onderbouwde betoog is echter niet concreet gemaakt welke feiten en/of omstandigheden zouden moeten leiden tot een objectiveerbare vrees voor vooringenomenheid bij de behandeling van de onderhavige zaken betreffende verzoeker door de rechter. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt naar het oordeel van de wrakingskamer niet van een vooringenomen houding van de rechter. De correctie door de rechter, die ter zitting de regie heeft, van de vingerwijzing door de advocaat van verzoeker kan ook niet als zodanig worden aangemerkt. Voor zover in andere zaken, waarbij de advocaat van verzoeker als advocaat of in privé betrokken is geweest, al incidenten hebben plaatsgevonden dan heeft de advocaat van verzoeker nagelaten te onderbouwen dat en, zo ja, op welke wijze deze leiden tot de aanname dat als gevolg daarvan de rechter van wie de wraking is verzocht in subjectieve of objectieve zin vooringenomen zou zijn.
De wrakingskamer overweegt voorts dat de beslissing van de rechter om al dan niet zaken te verwijzen processuele beslissingen zijn die in beginsel geen grond voor wraking opleveren. Dit is slechts anders als de beslissing zo twijfelachtig is dat deze een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat de rechter een vooringenomenheid koestert, althans dat de bestaande vrees bij verzoeker naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. Het door de advocaat van verzoeker aan zijn verzoeken om verwijzing ten grondslag gelegde wantrouwen vormt geen contra-indicatie voor de genomen processuele beslissingen. Daarmee is naar het oordeel van de wrakingskamer geenszins gebleken dat de rechter door de beslissing de zaken van verzoeker niet te verwijzen, blijk heeft gegeven van vooringenomenheid jegens verzoeker, althans dat daarmee de bij verzoeker bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De wrakingskamer is van oordeel dat het gevoelen van verzoekers advocaat als procesvertegenwoordiger te worden belemmerd en gecensureerd, met als beweerdelijk gevolg dat zijn cliënten geen eerlijk proces krijgen, niet is terug te voeren op gedragingen, uitlatingen dan wel andere feiten en omstandigheden die moeten worden toegerekend aan de rechter. Nu niet is gebleken van feiten of omstandigheden die zouden moeten leiden tot een objectiveerbare vrees voor vooringenomenheid bij de rechter bij de behandeling van de zaken van verzoeker, is de wrakingskamer van oordeel dat de verzoeken tot wraking van de rechter dienen te worden afgewezen.
Voor zover de advocaat van verzoeker telkenmale betoogt dat hij er met zijn voorgeschiedenis niet op kan vertrouwen dat de zaken van zijn cliënten waarin hij als advocaat optreedt rechtvaardig worden behandeld, zonder dat hij feiten en omstandigheden aandraagt die specifiek de behandelend rechter(s) raken, is de wrakingskamer van oordeel dat hij misbruik maakt van de bevoegdheid tot wraking. Dat heeft tijdens de zitting van de wrakingskamer aanleiding gegeven tot afwijzing van de verzoeken tot verwijzing en het niet in behandeling nemen van het verzoek tot wraking van de wrakingskamer, en dat geeft ook aanleiding te bepalen dat verdere wrakingsverzoeken van mr. Graus (namens zijn cliënten), waarbij hij geen gronden aandraagt die zien op gedragingen, uitlatingen dan wel andere feiten en omstandigheden die moeten worden toegerekend aan de behandelend rechter(s) niet meer in behandeling worden genomen.

3.De beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van mr. Graus (namens zijn cliënten), zonder dat daarbij feiten en omstandigheden worden aangedragen die specifiek de behandelend rechter(s) raken inzake de cliënten van mr. Graus, niet in behandeling wordt genomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. J.M.P. Drijkoningen en mr. A.K. Kleine, leden, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2015.
Tegen de beslissing van de wrakingskamer staat geen rechtsmiddel open.