In deze zaak, die op 26 januari 2015 door de Rechtbank Limburg te Maastricht is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een verhuurster en een huurster. De verhuurster vordert de ontruiming van de woning die de huurster sinds 1 juli 2014 huurt, alsook betaling van achterstallige huur en een waarborgsom. De huurprijs bedraagt € 675,00 per maand. De procedure is gestart met een dagvaarding op 13 januari 2015, gevolgd door een conclusie van antwoord en aanvullende stukken van de verhuurster. Tijdens de comparitie op 26 januari 2015 is het vonnis bepaald.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang voor de verhuurster. Hoewel de huurster niet persoonlijk kan worden verweten dat zij zich niet aan de afspraken heeft gehouden, is er voldoende reden om aan te nemen dat in een eventuele bodemprocedure de huurovereenkomst zal worden beëindigd. Daarom is het gerechtvaardigd om vooruit te lopen op deze uitkomst door een onmiddellijke voorziening te treffen.
Partijen hebben ter zitting een regeling getroffen waarbij de huurster zich verplicht om het gehuurde uiterlijk op 1 juli 2015 te ontruimen, onder voorwaarden die zijn vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting. De voorzieningenrechter heeft besloten conform deze regeling. Daarnaast heeft de verhuurster geen belang gesteld bij een dwangsom, waardoor deze vordering is afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.