3.3Het oordeel van de rechtbank
Op 27 november 2012 deed Bergs, teamleider bij het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) namens [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer], aangifte van vermoedelijke kindermishandeling/zware mishandeling. Hij deed aangifte omdat het AMK op 1 oktober 2012 een melding had ontvangen van kinderarts dr. J. Visser van het Atrium Medisch Centrum te Heerlen, inhoudende dat op 30 september 2012 de ouders van [slachtoffer] zich met hun zoontje [slachtoffer] bij de Nightcare (huisartsenpost) te Heerlen hadden gemeld. Het rechterarmpje van [slachtoffer] hing slap en het kind huilde veel. De huisarts heeft [slachtoffer] doorgestuurd naar de Spoedeisende Hulp (SEH) van het Atriumziekenhuis te Heerlen. Daar werd een schuine breuk in de bovenarm van het kind geconstateerd. De ouders hadden geen verklaring omtrent het ontstaan van de breuk. Zij dachten dat het kind het letsel had opgelopen doordat hij met zijn armpje was blijven hangen achter de spijlen van het ledikantje. Dr. Visser heeft gemeld dat het zeer onwaarschijnlijk is dat een kind van deze leeftijd bij zichzelf een dergelijke armbreuk kan toebrengen.
Gezien deze informatie ging het AMK ervan uit dat de breuk door geweld van buitenaf moet zijn ontstaan. Het letsel moet als verdacht van kindermishandeling worden beschouwd.
Bij binnenkomst van [slachtoffer] op 30 september 2012 in het Atrium Medisch Centrum Parkstad is op de opnamestatus vermeld dat er sprake is van een humerusfractuur rechts (
fractuur van het opperarmbeen).
Op 22 oktober 2012 heeft S.G.F. Robben, kinderradioloog, een brief gezonden aan
dr. J. Visser, kinderarts. In deze brief is vermeld dat op de foto’s d.d. 2 oktober 2012, inhoudende een skeletoverzicht van [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer], een complete schuine schachtfractuur zichtbaar is in het rechter opperarmbeen.
Robben concludeert dat een schachtfractuur op een leeftijd jonger dan 1 jaar altijd verdacht is voor ‘non-accidental injury’ en dat dit ook geldt voor een fractuur van het opperarmbeen. Een schuine fractuur wordt wel gezien bij buiging en compressie. Dat [slachtoffer] zijn arm zelf heeft gebroken, bijvoorbeeld door omrollen, is volgens Robben onwaarschijnlijk, gezien de leeftijd van het kind, het werkingsmechanisme en het type fractuur. Op genoemde foto’s zijn geen aanwijzingen voor een aangeboren botstofwisselingsziekte.
Voorts heeft Robben vermeld dat de fractuur ten tijde van de presentatie van [slachtoffer] bij de Nightcare waarschijnlijk vers was, hetgeen door Robben wordt afgeleid uit het feit dat twee dagen na het skeletoverzicht een controlefoto van het opperarmbeen is gemaakt, waarop nog geen callus zichtbaar was.
Uit DNA-onderzoek is gebleken dat het onwaarschijnlijk is dat het klinische beeld bij [slachtoffer] wordt veroorzaakt door een mutatie in het COL1A1 gen. Ook bij het COL1A2 gen werden geen afwijkingen aangetroffen. Osteogenesis imperfecta op grond van een afwijking in de collageen genen is dus onwaarschijnlijk.
F.J.A. Poettgens, forensisch geneeskundige, heeft de medische stukken betreffende [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer], bestudeerd. Ook heeft hij literatuur bestudeerd uit het boek “Forensische aspecten van fracturen op de kinderleeftijd” (2009) van Bilo en anderen. Daarin is op pagina 123 vermeld “Schachtfracturen bij niet lopende kinderen is zeer waarschijnlijk kindermishandeling”.
De verklaring die de ouders hebben gegeven over de ontstaanswijze van de bovenarmbreuk, zijnde dat [slachtoffer] mogelijk bij het bewegen in bed achter een spijl of iets anders is blijven haken met zijn rechterarm, is zeer onwaarschijnlijk gezien de zeer jeugdige leeftijd van het kind op het tijdstip van het voorval.
Poettgens concludeert dat er zeer sterke aanwijzingen zijn in de richting van kindermishandeling (Non Accidental Injury). Andere oorzaken voor het letsel, zoals botstofwisselingsstoornissen of botafwijkingen, zijn door de behandelend specialisten niet gevonden en dus uitgesloten.
Door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is onderzoek gedaan naar het letsel en de ontstaanswijzen ervan. Het radiologisch beeldmateriaal van 30 september 2012 is door het NFI herbeoordeeld. Op grond van de stukken in het dossier heeft dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG, geconstateerd dat op 30 september 2012 als letsel bij [slachtoffer] een recente, schuin verlopende botbreuk aan de rechterbovenarm is geconstateerd.
Een accidentele oorzaak is niet gemeld. Eigen motorische activiteit van het kind kan op basis van literatuurgegevens uitgesloten worden beschouwd als oorzaak voor het ontstaan van de breuk in de rechterbovenarm. Ook het blijven haken achter een bedspijl kan als oorzaak van de breuk als uitgesloten worden beschouwd.
Dr. Nijs heeft verder gerapporteerd dat het vermoedelijk een tamelijk recente breuk betrof ten tijde van de aanbieding van het kind bij de Nightcare, in de ordergrootte van uren, vanwege radiologisch zichtbare vochtophoping in de omgevende onderhuidse weke delen in combinatie met het door de ouders gemelde normale functioneren van het kind tot en met de ochtend van 30 september 2012, alsmede van het plots opvallend huilen korte tijd voordat de ouders met het kind naar het ziekenhuis zijn gegaan.
Een dergelijke botbreuk zal veelal restloos en volledig functioneel genezen binnen een termijn van vier tot zes weken.
[betrokkene], echtgenoot van verdachte, heeft verklaard dat hij [slachtoffer] op 30 september 2012 rond 08.00 uur de fles heeft gegeven. Daarna is hij terug naar bed gegaan en [slachtoffer] ook. [verdachte] lag nog in bed. Rond 11.30 uur is [betrokkene] opgestaan. In de tussentijd heeft hij [slachtoffer] niet meer gehoord. Hij is gaan werken tot ongeveer 17.00 uur. Hij is omstreeks 17.30 uur thuisgekomen. Verder heeft [betrokkene] verklaard dat [verdachte] en hij tussen 12.00 uur en 17.00 uur ongeveer vijf keer telefonisch contact hebben gehad. Het ging vooral over [slachtoffer] en dat hij om 16.00 uur de slaap niet kon vatten. [verdachte] is viermaal terug naar boven gegaan voordat [slachtoffer] sliep.
Nadat [betrokkene] thuis is gekomen heeft hij met [verdachte] op de bank gezeten en hebben zij een sigaret gerookt. Opeens hoorden zij een harde gil van [slachtoffer], zo hard als zij nog nooit hadden gehoord. [betrokkene] is naar boven gegaan en vond [slachtoffer] in bed, liggend op zijn rechterzij/rechterarm. Toen [betrokkene] hem op zijn buik wilde leggen, begon [slachtoffer] hard te huilen. Hij heeft [slachtoffer] opgepakt en zag dat het rechterarmpje naast zijn lichaam bungelde. Hij is met [slachtoffer] naar beneden gegaan, waar zij hem zijn jasje hebben aangedaan. Daarna zijn zij naar de Nightcare gereden. Daar is geconstateerd dat het armpje van [slachtoffer] was gebroken.
[verdachte] heeft gezegd dat zij het niet heeft gedaan. [slachtoffer] is in het ziekenhuis opgenomen. [betrokkene] en [verdachte] zijn om 00.30 uur naar huis gegaan en de volgende ochtend rond 11.00 uur waren zij weer in het ziekenhuis. Zij zijn niet eerder naar het ziekenhuis teruggekeerd omdat [verdachte] wilde uitslapen.
De middag van 30 september 2012 is er niemand anders in de woning geweest dan [slachtoffer] en [verdachte].
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij [slachtoffer] niet heeft mishandeld. Zij denkt dat hij het zelf heeft gedaan.
Omtrent de gebeurtenissen die op 30 september 2012 hebben plaatsgevonden, heeft zij verklaard dat zij [slachtoffer] omstreeks 16.30 uur naar bed heeft gebracht. Hij bleef huilen, zodat zij wel drie keer naar boven is moeten gaan. Zij denkt dat hij in totaal 30 à 40 minuten heeft gehuild. Toen [betrokkene] rond 17.30 uur van zijn werk thuiskwam, sliep [slachtoffer]. Verdachte en [betrokkene] zijn op de bank een sigaret gaan roken. Na tien minuten hoorden zij een heel harde, hoge schreeuw. De schreeuw was te horen via de babyfoon en via het plafond, zo hard was deze. [betrokkene] is naar boven gegaan. Hij kwam met [slachtoffer] naar beneden gestormd en zei dat het armpje van [slachtoffer] er slap bij hing. [slachtoffer] gebruikte het armpje ook niet meer. Verdachte heeft het armpje voorzichtig aangeraakt en toen zij bij zijn elleboogje kwam, begon [slachtoffer] het uit te schreeuwen van de pijn. Toen hebben zij de Nightcare gebeld. Bij onderzoek is gebleken dat het rechter bovenarmpje gebroken was. Dr. Visser vertelde de ouders dat zij de breuk moest melden bij het AMK, omdat zij geen verklaring voor het ontstaan ervan konden geven. [slachtoffer] moest in het ziekenhuis blijven. Verdachte en [betrokkene] zijn rond 23.00 uur naar huis gegaan. Toen zij de volgende morgen in het ziekenhuis aankwamen, was [slachtoffer] al twee tot drie uur wakker.
Verdachte heeft verklaard dat de schreeuw zo hard was dat zij denkt dat de breuk toen is ontstaan.
Tijdens het verhoor van verdachte geven verbalisanten aan dat de breuk ook eerder kan zijn ontstaan dan op het moment dat [slachtoffer] schreeuwde. Verdachte heeft daarop geantwoord dat zij het dan ook onbewust kan hebben gedaan.
Tijdens het vierde verhoor heeft verdachte bij de politie verklaard dat zij in de middag van 30 september 2012 geen bezoek heeft gehad.
Door de raadsman is aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat [slachtoffer] aan een botziekte lijdt, nu slechts onderzoek is gedaan naar twee genen die osteogenesis imperfecta kunnen veroorzaken, terwijl hiervoor ook nog een derde gen verantwoordelijk kan zijn en voorts andere botpathologie niet kan worden uitgesloten volgens het DNA-onderzoek.
De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het DNA-onderzoek genoegzaam is gebleken dat [slachtoffer] niet lijdend is aan een botziekte, gezien de conclusie zoals deze in dit rapport is vermeld.
Vervolgens heeft de raadsman aangevoerd dat het niet onmogelijk is dat het letsel van [slachtoffer] door hemzelf is toegebracht, zonder dat er sprake is geweest van geweld van buitenaf.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Door verdachte is verklaard dat zij van mening is dat [slachtoffer] mogelijk zichzelf het letsel heeft toegebracht doordat hij zich omdraaide en dat bij deze beweging zijn armpje bekneld is komen te zitten tussen de spijlen van het ledikantje.
Verder heeft zij ter terechtzitting verklaard dat de spijlen van het bedje ongeveer vijftien centimeter uit elkaar stonden. De spijlen van het ledikant van [slachtoffer] dat reeds in de familie was stonden verder uit elkaar dan de spijlen van de huidige, nieuwe ledikantjes.
Gezien deze afstand tussen de spijlen acht de rechtbank het onmogelijk dat een kind van nog geen vijf maanden met zijn armpje hiertussen zodanig bekneld kan raken, dat hij zijn opperarmbeen kan breken. Er is immers voldoende ruimte tussen de spijlen om het armpje, als een kind dat al tussen de spijlen door steekt, er zonder letsel weer tussenuit te halen. De rechtbank acht deze verklaring dus onaannemelijk.
Ook uit de hiervoren aangehaalde deskundigenrapporten, onder meer gebaseerd op literatuur, is gebleken dat een kind van deze jonge leeftijd zichzelf geen ernstig letsel als het onderhavige kan toebrengen. Het blijven haken achter een bedspijl kan volgens het NFI, als oorzaak van de breuk, als uitgesloten worden beschouwd.
Nu er geen aangeboren botafwijking als verklaring voor de botbreuken is geconstateerd, het letsel niet door [slachtoffer] zelf kan zijn veroorzaakt en het naar het oordeel van de rechtbank is uitgesloten dat de botbreuken het gevolg zijn van gebruikelijke verzorgingshandelingen, kan het niet anders dan dat de armbreuk aan [slachtoffer] is toegebracht door geweld van buitenaf. Het gevolg van dit geweld moet meteen na het toebrengen hiervan zichtbaar zijn geweest in de vorm van een slappe arm.
Voor het ontstaan van een armfractuur bij jonge kinderen is veel kracht nodig. Bij kinderen onder de leeftijd van twee jaar, die geen aangeboren botafwijking hebben, vindt men zelden een andere oorzaak dan kindermishandeling. Daar komt bij dat de ouders geen acceptabele verklaring voor de breuk hebben kunnen geven zoals een direct accidenteel trauma op de arm. Een complete schuine schachtbreuk is altijd verdacht voor ‘non-accidental injury’.
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is, door wie dit geweld dan op [slachtoffer] is toegepast.
Uit de stukken van het dossier is gebleken dat [slachtoffer] om 11.30 uur, toen de vader van [slachtoffer] het huis verliet, nog geen letsel aan zijn arm had. Verdachte is in de middag van 30 september 2012 alleen met [slachtoffer] in huis geweest. Toen de vader van [slachtoffer] thuis kwam en hij na een harde schreeuw van [slachtoffer] naar het kind ging kijken, had [slachtoffer] een slappe rechterarm en huilde hij hard wanneer de arm werd aangeraakt. Hij gebruikte zijn armpje niet meer. Uit het huilgedrag van [slachtoffer] kan worden afgeleid dat de fractuur al aanwezig was op het moment dat zijn vader naar boven ging.
Verdachte heeft verklaard dat zij die middag geen bezoek heeft gehad. Zij heeft [slachtoffer] rond half vijf naar bed gebracht en zij is ongeveer viermaal terug naar boven moeten gaan omdat hij bleef huilen.
Op basis van de röntgenfoto’s heeft dr. Robben geconstateerd dat de fractuur vers was, nu twee dagen na het skeletoverzicht een controlefoto van het opperarmbeen is gemaakt, waarop nog geen callus zichtbaar was. Verder was er vochtophoping waarneembaar.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de armfractuur van [slachtoffer] moet zijn ontstaan in de middag van 30 september tussen 11.30 uur en 17.30 uur.
Nu niet is gebleken dat die middag anderen dan verdachte in de woning zijn geweest, kan het niet anders dan dat verdachte het letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
Vervolgens heeft de raadsman aangevoerd dat er onvoldoende belastend bewijs is ten aanzien van de verdachte, nu zij geen opzet had op het mishandelen van haar zoontje [slachtoffer].
De rechtbank overweegt hiertoe:
Verdachte heeft ontkend aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel te hebben toegebracht. Gezien het feit dat volgens dr. Robben veel kracht nodig is om een opperarmbeenarmfractuur te veroorzaken, kan het niet anders dan dat verdachte haar zoontje met een dusdanige kracht heeft aangepakt, dat zij moet hebben geweten dat daardoor letsel bij hem zou kunnen ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans dat haar handelen zwaar lichamelijk letsel tot gevolg zou hebben, bewust heeft aanvaard. Zij acht bewezen dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het letsel het volgende.
Blijkens de letselrapportage zou er bij [slachtoffer] volledig en restloos herstel optreden binnen vier tot zes weken. Hoewel het letsel dat door verdachte aan [slachtoffer] is toegebracht niet valt onder de opsomming van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht, is de rechtbank toch van oordeel dat in de onderhavige zaak sprake is van zwaar lichamelijk letsel, door [slachtoffer] opgelopen door toedoen van zijn moeder. Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht ziet volgens de rechtbank op het toebrengen van letsel aan volwassen personen, bij wie letselherstel langere tijd in beslag neemt dan bij zeer jonge en daardoor zeer kwetsbare kinderen zoals de ten tijde van het voorval slechts ongeveer 4,5 maand oude, hulpeloze, [slachtoffer]. De rechtbank acht genoemd artikel dan ook niet van toepassing ten aanzien van jonge kinderen, bij wie een herstelperiode van vier tot zes weken als een lange termijn kan worden beschouwd.
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman.