3.3Het oordeel van de rechtbank
Algemene overwegingen over de betrouwbaarheid van de verklaringen van Bronckers
[medeverdachte 1] heeft een groot aantal verklaringen over zijn betrokkenheid bij de tenlastegelegde feiten afgelegd. De verklaringen van [medeverdachte 1] liggen in lijn met aangiftes die zijn gedaan (waarbij in enkele gevallen bij een verklaring van [medeverdachte 1] daarna pas de aangifte gezocht werd) en zijn voor het overige op onderdelen verifieerbaar met telefooncontacten en locatiegegevens van telefoon(s). Voorts komen de verklaringen van verschillende medeverdachten die bij de uitvoering met [medeverdachte 1] zijn betrokken, op wezenlijke onderdelen overeen met die van [medeverdachte 1]. Waar de verklaringen over hetgeen ieder van hen bij de uitvoering van de brandstichtingen of diefstallen exact heeft gedaan, niet overeenkomen, gaat het om ondergeschikte punten en is het, gelet op de voor het overige blijkende nauwe en bewuste samenwerking tussen de plegers, voor het bewijs van medeplegen niet van belang wie welke handeling heeft gepleegd. Tenslotte wordt de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] ondersteund doordat hetgeen hij tegenover de politie verklaart, hij kennelijk (op onderdelen) veel eerder al (toen hij nog niet als verdachte bekend stond) tegen zijn toenmalige partner [naam] had verteld.
De rechtbank acht derhalve de verklaringen van [medeverdachte 1] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Algemene overweging over de medeverdachte [medeverdachte 2].
In zijn verklaringen spreekt [medeverdachte 1] zowel over [medeverdachte 2] als over [medeverdachte 2]. Uit de samenhang van de verklaringen van [medeverdachte 1] en de verklaringen van [medeverdachte 2] leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] daarmee steeds dezelfde persoon heeft bedoeld. Uit onderzoek door de politiemensen en de verklaring van [medeverdachte 2] is gebleken dat de juiste naam van [medeverdachte 2] luidt: [medeverdachte 2] en de roepnaam [medeverdachte 2]. Waar in de verklaringen van [medeverdachte 1] is vermeld heeft de rechtbank deze verbeterd gelezen als [medeverdachte 1].
Parketnummer 04/800051-12 onder 1
Op 27 januari 2012 omstreeks 02.22 uur kwam er bij de meldkamer van de politie regio Limburg-Noord een melding binnen van een autobrand op [adres] te Weert. Toen politiemensen ter plaatse kwamen zagen zij dat de volgende personenauto’s in brand stonden en/of schade hadden opgelopen:
-een Kia Picanto, kenteken [kenteken], die was uitgebrand:
-een Peugeot 207, kenteken [kenteken], die was uitgebrand;
-een Citroën C4, kenteken [kenteken], die brandschade had;
-een Toyota Corolla, kenteken [kenteken], die brandschade had.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft op 27 januari 2012 verklaard dat zij de personenauto, merk Kia, type Picanto, met het kenteken [kenteken], die eigendom is van haar en haar man, op 26 januari 2012 tussen 18.30 uur en 18.45 uur geparkeerd heeft in een parkeervak aan [adres] te Weert. Op 27 januari 2012 omstreeks 08.15 uur zag zij dat haar auto niet meer op de parkeerplaats stond. Op de plek waar zij haar auto had geparkeerd zag zij twee zwarte plekken.
Aangever [slachtoffer 2] heeft op 27 januari 2012 verklaard dat hij de eigenaar is van een personenauto, Peugeot 207, kenteken [naam]. Op 26 januari 2012 rond 22.00 uur heeft hij de auto geparkeerd in een parkeervak tegenover het perceel [adres] te Weert. Op 27 januari 2012, omstreeks 11.00 uur zag zij dat haar auto was verdwenen.
Aangever [slachtoffer 3] heeft op 28 januari 2012 verklaard dat hij de eigenaar is van de personenauto, merk Toyota, kenteken [naam]. Op 26 januari 2012, omstreeks 17.00 uur had hij de auto geparkeerd in een parkeervak aan [adres] te Weert. Op 27 januari 2012, omstreeks 02.15 uur werd er op de ramen van zijn woning geklopt door zijn schoonzus, die hem zei dat er brand was. Hij is naar zijn auto gegaan en heeft de autosleutel van zijn auto afgegeven aan een politieagent die zijn auto verplaatst heeft. De auto is beschadigd.
Aangever [slachtoffer 4] heeft op 28 januari 2012 verklaard dat hij zijn personenauto, merk Citroën C4, kenteken [kenteken], op 26 januari 2012 omstreeks 18.00 uur had geparkeerd op de parkeerplaats tegenover perceel [adres] te Weert. Rond 02.30 uur op 27 januari 2012 werd er aangebeld en zag hij dat twee auto’s uitgebrand waren. Hij zag dat zijn auto beschadigd was. De auto is zijn eigendom.
[medeverdachte 2] heeft op 29 augustus 2012 verklaard dat hij [medeverdachte 1] anderhalf jaar geleden heeft leren kennen. Op een gegeven moment vroeg [medeverdachte 1] hem of hij geld wilde verdienen en mee wilde gaan om een feestje te bouwen, want zo noemde hij dat. [medeverdachte 1] bedoelde daarmee op pad gaan. [medeverdachte 1] vroeg hem of hij meer mensen wist omdat het dan sneller en gemakkelijker ging. [medeverdachte 2] heeft [naam] gevraagd. [naam] is met zijn auto vooruit gereden en [medeverdachte 2] is bij [medeverdachte 1] in de auto meegereden. [medeverdachte 1] wist van tevoren waar hij naartoe moest gaan. Op een gegeven moment zag [medeverdachte 2] het bordje Weert. Zij zijn die avond naar een woonwijk in Weert gereden. [naam] stond ergens te wachten op een parkeerplaats naast de autosnelweg en is achter hen aangereden. Zijn ergens gestopt en uitgestapt. Daar is besproken wat er gedaan moest worden. [medeverdachte 1] zei tegen [naam] dat hij om de hoek benzine over een auto moest gooien. Hij moest er benzine over gooien en aansteken. De benzine had [medeverdachte 1] bij zich. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben om de hoek, vlak bij de auto, gewacht tot [naam] terug kwam. [naam] is in zijn auto gestapt en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn in de auto van [medeverdachte 1] gestapt en weggereden. [medeverdachte 2] heeft later van [medeverdachte 1] 200 euro gekregen. Hiervan heeft hij [naam] 50 euro gegeven. Hij heeft het in opdracht van [medeverdachte 1] gedaan en [medeverdachte 1] heeft het in opdracht van iemand uit Weert gedaan.
[medeverdachte 1] heeft op 11 september 2012 verklaard dat zijn moeder op 13 januari 2012 overleden is. Hij meent dat zij op 17 januari 2012 gecremeerd is. Een persoon van wie hij de naam niet wilde noemen was samen met zijn vader op de crematie van zijn moeder. Op de crematie werd gevraagd of [medeverdachte 1] aan het eind van de week een kopje koffie kwam drinken. Ze hadden niet gezegd wat zij bedoelden maar hij wist toen al hoe laat het was. hij is toen met [naam] een kopje koffie gaan drinken bij die persoon thuis. Die persoon die hem op de crematie had aangesproken heeft tegen hem gezegd dat hij de dag daarna terug moest komen. De dag erna is hij terug gegaan om daar een kop koffie te drinken. Toen heeft hij de plaats aangewezen waar de auto van het volgende slachtoffer stond. Zij zijn met de auto van die persoon naar [adres] gegaan. [medeverdachte 1] moest daar een auto in brand gaan steken. De persoon liet hem een Kia zien. Hij gaf hem 250 euro. [medeverdachte 1] is toen naar Maastricht gegaan en heeft [medeverdachte 2] gebeld en gevraagd of hij zin had om een feestje te bouwen. [medeverdachte 2] zei dat het goed was. ’s Nachts is hij rond 01.00 uur naar [medeverdachte 2] toe gereden. In de straat heeft hij bij [medeverdachte 2] de telefoon over laten gaan. Toen kreeg hij een sms’je met de tekst: 5 minuten. Toen kwamen [medeverdachte 2], de vriendin van [medeverdachte 2] genaamd [naam] en een jongen, genaamd [naam], naar buiten. [medeverdachte 2] zei dat die jongen de auto in brand zou steken. Zij zijn in de auto van [medeverdachte 1] gestapt en naar een parkeerplaats in Rothem of Meerssen gereden, waar een auto stond. [medeverdachte 2] heeft die auto voor [naam] gestart en zij zijn daarna met [naam] achter hem aan naar [adres] gereden. Daar zijn zij uitgestapt. [medeverdachte 1] heeft aan [naam] gezegd welke auto het moest zijn. Daarop zijn [naam], [medeverdachte 2] en hij in de auto gestapt en weggereden. [medeverdachte 2] is daar gebleven. [medeverdachte 1] heeft de lichten van zijn auto uitgedaan en toen zag hij [naam] lopen en even later zag hij een lichtflits. Daarna heeft hij de auto gestart en is weggereden. Hij heeft [medeverdachte 2] de volle 250 euro gegeven. De opdrachtgever heeft hem de dag erna betaald die persoon is volgens hem bij hem voor de deur geweest. Hij heeft [medeverdachte 2] dus de dag daarop betaald. Het kan zijn dat hij de benzine had geregeld.
Uit onderzoek van de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [nummer] op naam van [medeverdachte 1] blijkt het volgende:
26 januari 2012:
[medeverdachte 1] is om 17.32 uur in Maastricht.
[medeverdachte 1] belt om 17.34 uur naar een telefoonnummer dat in gebruik is bij [verdachte].
[medeverdachte 1] wordt om 18.46 uur gebeld en is op dat moment in Weert, in een geografisch gebied dat bereikt kan worden door de mast op [adres] te Weert. In dat gebied is de woning van [verdachte] gelegen.
27 januari 2012:
[medeverdachte 1] belt om 01.02.32 uur naar een telefoonnummer dat in gebruik is bij [medeverdachte 2].
[medeverdachte 1] wordt om 01.25.33 uur gebeld door de gebruiker van een telefoonnummer dat in gebruik is bij [medeverdachte 2].
[medeverdachte 1] wordt om 01.27.20 uur gebeld en hij bevindt zich in Elsloo.
[medeverdachte 1] belt om 03.06.11 uur en hij bevindt zich dan in Maastricht.
[medeverdachte 1] heeft om 11.59.49 uur en 12.12.46 uur telefonisch contact met het telefoonnummer van [medeverdachte 2].
[medeverdachte 1] heeft om 13.05.51 uur en 13.07.40 uur telefonisch contact met het telefoonnummer van [verdachte].
[medeverdachte 1] heeft om 13.51.38 uur contact met het telefoonnummer van [medeverdachte 2].
Uit onderzoek van de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [nummer] op naam van [verdachte] blijkt het volgende:
26 januari 2012:
[verdachte] belt om 16.08.28 uur naar het telefoonnummer dat in gebruik is van [medeverdachte 1].
[verdachte] wordt om 17.34.10 uur gebeld door het telefoonnummer van [medeverdachte 1]. Hij bevindt zich dan in Weert.
27 januari 2012:
[verdachte] heeft om 13.05.55 uur telefonisch contact met het telefoonnummer van [medeverdachte 1] en bevindt zich dan binnen het bereik van een cell id te Grevenbicht.
[verdachte] heeft om 13.07.40 uur telefonisch contact met het telefoonnummer van [medeverdachte 1] en bevindt zich binnen het bereik van een cell id te Geleen.
[verdachte] heeft om 14.10.51 uur telefonisch contact met het nummer [nummer] en hij bevindt zich dan binnen het bereik van een cell id te Urmond.
[verdachte] heeft om 14.48.07 uur telefonisch contact met het nummer [nummer] en hij bevindt zich dan binnen het bereik van een cell id in Weert.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank leidt uit het voorgaande het volgende af. [medeverdachte 1] is op 26 januari 2012 in de namiddag vanuit Maastricht naar Weert gegaan, waar hij om 18.46 uur was. Voordat hij vertrok heeft hij telefonisch contact gehad met [verdachte]. [medeverdachte 1] is daarna naar [verdachte] gegaan. Kort na middernacht op 27 januari 2012 heeft [medeverdachte 1] contact met [medeverdachte 2] gehad. [medeverdachte 2] was rond het tijdstip van de autobrand, om 02.22 uur, in de omgeving van [adres]. Na 01.25 uur is [medeverdachte 1] teruggegaan naar Maastricht. Op 27 januari 2012 heeft [medeverdachte 1] twee telefonische contacten met [verdachte]. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij gebeld werd door de opdrachtgever en dat hij toen naar Weert is gegaan waar de opdrachtgever hem de auto heeft aangewezen die in brand gestoken moest worden. Dit wordt bevestigd door de telefoongegevens van [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij meende dat dat de opdrachtgever de dag daarna bij hem voor de deur stond en [medeverdachte 1] heeft betaald. Dit komt overeen met de telefoongegevens van [verdachte]. Volgens die gegevens was [verdachte] immers op 27 januari 2012 om 13.07.40 uur onder het bereik van een cel lid te Geleen, om 14.10.51 uur onder het bereik van een cell id te Urmond en om 14.48.07 uur van een cell id te Weert. De rechtbank leidt hieruit af dat [verdachte] op 27 januari 2012 naar Zuid-Limburg is gegaan om [medeverdachte 1] te betalen voor de brandstichting.
Parketnummer 04/800051-12 onder 2
[slachtoffer 5] heeft op 10 augustus 2011 verklaard dat zij haar personenauto, een Peugeot 107, kenteken [kenteken], op 9 augustus 2011 om 22.45 uur voor de woning aan [adres] te Weert had geparkeerd. De woning is gelegen op een industrieterrein. Op 10 augustus 2011 werd zij door de politie geïnformeerd dat er een autobrand was geweest en dat haar auto daarbij volledig uitgebrand was.
[medeverdachte 1] heeft op 11 september 2012 verklaard dat tussen 7 en 10 augustus 2011 benaderd is voor de brand op [adres] te Weert. Hij is toen gebeld door een persoon. Hij vroeg of [medeverdachte 1] naar Weert wilde komen. [medeverdachte 1] is toen in de auto gestapt en naar Weert gereden. Die persoon vertelde hem toen dat hij een klusje voor hem had en dat het een verzekeringskwestie was. Toen is hij met hem naar een adres gereden, maar dat was niet op [adres]. Officieel woonde die persoon daar waar die auto van was. Toen heeft de man hem gezegd dat als de auto niet op dat adres zou staan die auto dan op [adres] zou staan. Die man is toen met hem daar naartoe gereden en heeft hem dat laten zien. Nadat hij hem dat had laten zien had hij tegen hem gezegd dat hij daar 250 euro voor zou krijgen en dat hij wat van zijn schulden af zou trekken. [medeverdachte 1] is toen naar huis gereden. In Maastricht is hij naar [medeverdachte 2] gereden en heem hem gezegd wat hem was aangeboden. [medeverdachte 2] bood toen aan om mee te gaan. Hoe zij aan benzine zijn gekomen weet hij niet meer.
Vervolgens zijn zij met zijn auto daar naartoe gereden. Eerst zijn zij naar het officiële woonadres gereden, maar de auto stond daar niet. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn daarna naar [adres] gereden en daar stond de auto wel. [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 2] aangeboden om buiten het zicht van de camera’s op hem te wachten, maar [medeverdachte 2] vond dat te ver. Zij zijn naar Nederweert gegaan en [medeverdachte 2] heeft daar een auto gestolen, een Mazda 626. [medeverdachte 2] reed achter hem aan naar [adres]. De auto was een klein wit autootje. Toen zij op [adres] waren is [medeverdachte 1] omgedraaid. Toen [medeverdachte 2] het gedaan had heeft hij op de autobaan nog een sms gestuurd met de tekst: BBQ. De gestolen auto hebben ze achter gelaten te Ittervoort. [medeverdachte 2] is bij hem ingestapt en zij zijn naar Maastricht gereden. Hij heeft het geld gekregen van de persoon die hem gevraagd had dat te doen.
[medeverdachte 2] heeft op 30 augustus 2012 over de brand op het industrieterrein te Weert verklaard dat [medeverdachte 1] en hij op initiatief van [medeverdachte 1] naar Weert zijn gegaan om daar een auto in brand te steken. [medeverdachte 1] belde hem of hij de beurs leeg had en wat wilde gaan doen. [medeverdachte 1] zei dat hij iets moest doen voor iemand. Zij zouden samen naar Weert gaan. [medeverdachte 1] is met zijn auto naar hem toegekomen en daarna zijn zij samen in de auto van [medeverdachte 1], een Mazda 626, naar Weert gereden. Willie had alles tot in de puntjes verzorgd, het was voorbereid. Zij reden de snelweg af en vlak voor ze daar waren waar de brand gesticht moest worden stond een auto. Willie stopte bij die auto en zei: “Die kunnen we gebruiken”. [medeverdachte 2] kon zo in die auto stappen en met die auto wegrijden. Vanaf die plek heeft [medeverdachte 2] met die auto achter [medeverdachte 1] aan gereden. Nadat hij de auto aan de kant van de weg had gezet hebben zij van auto gewisseld. [medeverdachte 1] had de benzine bij zich in een jerrycan gehad. Hij had iets uit de kofferbak gepakt, hij neemt aan dat het een jerrycan was of een flesachtig iets en zette die in de gestolen auto. [medeverdachte 1] reed een stuk door de straat uit en de hoek om. Opeens zag hij een grote lichtflits en meteen daarna zag hij dat [medeverdachte 1] om de hoek kwam gereden.
Uit onderzoek van de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [nummer] op naam van [medeverdachte 1] blijkt het volgende:
9 augustus 2011:
[medeverdachte 1] is tussen 21.11 uur en 22.42 uur in Maastricht.
[medeverdachte 1] krijgt om 22.42.11 uur en 22.53.02 uur een sms-bericht van [verdachte]
[medeverdachte 1] heeft om 22.54 uur telefonisch contact met [verdachte].
[medeverdachte 1] is tussen 22.53 uur en 10 augustus 2011 om 00.12 uur in Beek of directe omgeving.
10 augustus 2011:
[medeverdachte 1] krijgt om 00.11.51 uur een sms-bericht van [medeverdachte 2].
[medeverdachte 1] stuurt om 00.12.29 uur en 00.12.31 uur een sms-bericht naar [medeverdachte 2].
[medeverdachte 1] probeert om 01.35.19 uur en 01.37.08 uur telefonisch contact op te nemen met [verdachte], hetgeen gezien de tijdsduur van 0 seconden niet gelukt is.
[medeverdachte 1] heeft tussen 02.50.12 en 03.53.13 uur telefonische contacten met [medeverdachte 2].
[medeverdachte 1] verstuurt om 08.40.01 uur een sms-bericht naar [verdachte].
[medeverdachte 1] ontvangt om 09.09.23 uur een sms-bericht van [verdachte].
Uit onderzoek van de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [nummer] op naam van [verdachte] blijkt het volgende:
8 augustus 2011:
[verdachte] wordt om 13.37.11 uur gebeld door [medeverdachte 1].
Na het telefoongesprek 13.37.11 uur is [medeverdachte 1] naar Weert gegaan. Kort na 15.00 uur heeft hij zich opgehouden in een geografisch gebied waarin de woning van [verdachte] is gelegen.
9 augustus 2011:
[verdachte] wordt om 15.40.53 uur gebeld door [medeverdachte 1].
[verdachte] stuurt om 22.42.08 uur en 22.52.58 uur een sms’je naar [medeverdachte 1].
[verdachte] wordt om 22.54.06 gebeld door [medeverdachte 1].
10 augustus 2011:
[verdachte] wordt om 01.32.10 uur, 01.35.18 uur en 01.37.07 uur gebeld door [medeverdachte 1], maar [verdachte] is niet bereikbaar.
[verdachte] stuurt om 09.09.19 uur en 16.30,41 uur een sms’je naar [medeverdachte 1].
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [medeverdachte 1] voor de brandstichting enkele malen contact heeft gehad met [verdachte] en dat er na de brand sms-verkeer tussen beiden is geweest.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij voor de brand tussen 7 en 10 augustus was benaderd door de opdrachtgever en dat hij toen naar Weert is gegaan. In Weert is hij met deze opdrachtgever naar het adres gereden waar de auto zou moeten staan die in brand gestoken moest worden. Zou de auto niet op dat adres staan dan zou deze op [adres] staan waar [medeverdachte 1] daarna nog naartoe is gereden met de opdrachtgever. Dit wordt bevestigd door het onderzoek van de historische verkeersgegevens van [medeverdachte 1].
[medeverdachte 1] is na een telefonisch contact met [verdachte] op 8 augustus 2011 naar Weert gegaan en was in het gebied waar de woning van [verdachte] is gelegen. In de periode van 10 augustus 2011 tussen 01.35 uur en 03.09 uur was [medeverdachte 1] in het gebied waar de woning van Pruymboom is gelegen en de toegangsweg dan wel vluchtweg naar of van [adres] te Weert. Op de avond van de brand is er sms-contact tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] geweest en in de nacht kort voor de brand heeft [medeverdachte 1] enkele malen getracht [verdachte] te bereiken. In de vroege ochtend is er weer sms-verkeer tussen [verdachte] en [medeverdachte 1].
Parketnummer 04/800051-12 onder 3
Op 26 juni 2009, omstreeks 03.30 uur, ontvangt de politie een telefonische brandmelding van een busje van Eneco op [adres] te Weert.
Op 26 juni 2009 om 03.30 uur heeft [slachtoffer 6] aangifte van brandstichting gedaan namens Eneco. Hij had de bus op [adres] te Weert ter hoogte van nummer 23 geparkeerd. Toen hij wakker werd van gebonk op de deur van zijn woning en naar buiten was gelopen zag hij dat de bedrijfsbus in brand stond. In de bus lagen verschillende materialen.
De verbalisant [naam] relateert op 13 maart 2013 dat op 24 juni 2009 een hennepactie werd gehouden op [adres] en [adres] te Weert. [adres] is een subwoonwagenkampje, waar in meerdere chalets een hennepkwekerij werd aangetroffen. Op [adres] te Weert betrof het twee woningen, waarin voormalige woonwagenbewoners waren gehuisvest. In een van de woningen was [verdachte] woonachtig en in de andere woning de ouders van [verdachte].
[medeverdachte 1] heeft op 19 november 2013 verklaard dat hij op [adres] te Weert brand heeft gesticht in een auto van Enexis. De opdracht om de bedrijfsauto in brand te steken had hij van [verdachte] gekregen. Alle opdrachten gingen hetzelfde. [medeverdachte 1] werd uitgenodigd om koffie te komen drinken en dan vroeg [verdachte] hem om een rondje mee te gaan rijden. Dan reden zij er langs en dan zei [verdachte]: “die kun je in brand steken”, of woorden van dergelijke strekking. De bus moest in brand worden gestoken omdat ze hem de stroom hadden afgesloten op zijn privéadres in verband met het kweken van wiet. Hij is met [verdachte] maar een keer bij die bus gaan kijken. [medeverdachte 1] heeft met [naam] over de brandstichting van de Enexis-bus gesproken en met hem heeft hij het gedaan. Hij heeft [naam] verteld hoe hij het zou doen. Hij zou de benzine over de ruitenwissers gooien, de benzine zou dan bij de motor komen. Hij had dit van [verdachte] gehoord.
[naam] heeft op 27 september 2012 verklaard dat hij op een maandag in 2009 samen met [medeverdachte 1] op stap is geweest en dat er een auto van een energiebedrijf in brand is gestoken. [medeverdachte 1] kwam bij hem en vroeg of hij een leeg oliekannetje had of zoiets. Hij heeft dat toen uit de garage gehaald. [medeverdachte 1] zei dat hij een klusje had. [naam] is toen bij [medeverdachte 1] in de auto gestapt en samen zijn zij naar Weert gereden. Onderweg zijn zij bij een tankstation gestopt. [medeverdachte 1] zei dat hij een klusje had om een auto in brand te steken. Dit was een busje van een energiebedrijf. Zij hebben de auto van [medeverdachte 1] om de hoek geparkeerd en zijn samen naar de bus gelopen. [medeverdachte 1] droeg de benzine. Toen is er benzine over de bus gegooid aan de voorzijde en daarna is een spoor getrokken. Aan de zijkant is de bus daarna aangestoken. [medeverdachte 1] noemde dit later een feestje. [naam] heeft op een kaart van Google aangetekend waar de auto heeft gestaan. Dit was op [adres] te Weert.[naam] verklaart op 27 september 2012 voorts dat het zou kunnen dat de brandstichting in [adres] in juni 2009 was, tussen 01.00 en 02.00 uur ’s nachts. [medeverdachte 1] had het voor geld gedaan. De reden om die auto in brand te steken was wraak, een meningsverschil met iemand. Willie had hem verteld dat hij 250 of 500 euro per auto kreeg.
Uit onderzoek van de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [nummer] op naam van [verdachte] blijkt het volgende:
25 juni 2009:
[verdachte] belt om 13.01.57 uur met [naam].
[verdachte] wordt om 13.08.55 uur gebeld door [medeverdachte 1].
[verdachte] belt om 16.23.05 uur en 18.19.39 uur met [medeverdachte 1].
26 juni 2009:
[verdachte] belt om 12.26.58 uur naar [naam].
[verdachte] wordt om 12.34.13 uur gebeld door [naam].
[verdachte] verplaatst zich tussen 17.36 uur en 20.48 uur naar Zuid-Limburg.
[verdachte] bevindt zich tussen 19.19 uur en 19.33 uur in een geografisch gebied in Born of Grevenbicht.
Uit onderzoek is bekend geworden dat [medeverdachte 1] ontmoetingen had met [verdachte] in Zuid-Limburg, onder andere bij het Van der Valk restaurant in Urmond. Na de brand op [adres] is [verdachte] op 26 juni 2009 na 17.35 uur naar Born of in de directe omgeving daarvan gegaan.
Uit de factureringsgegevens van [naam] bleek:
[naam] belt op 25 juni 2009 om 12.49.17 uur naar [medeverdachte 1].
[naam] belt op 25 juni 2009 om 13.07.30 uur naar [medeverdachte 1].
Overwegingen van de rechtbank
De analyse van de historische verkeersgegevens en factureringsgegevens geeft het volgende beeld:
25 juni 2009:
[naam] belt om 12.49.17 uur naar [medeverdachte 1].
[verdachte] belt om 13.01.57 uur naar [naam].
[naam] belt om 13.07.30 uur naar [medeverdachte 1]
belt om 13.08.55 uur [verdachte].
[verdachte] belt om 16.23.05 uur en 18.19.39 uur naar [medeverdachte 1].
26 juni 2009:
[verdachte] belt om 12.26.58 uur naar [naam].
[naam] belt [verdachte] om 12.34.13 uur.
[verdachte] verplaatst zich tussen 17.36 uur en 20.46 uur naar Zuid-Limburg en bevindt zich tussen 19.19 en 19.33 uur in Born/Grevenbicht.
Uit de historische verkeersgegevens en de factureringsgegevens blijkt dat [naam] voordat hij gebeld werd door [verdachte] zelf gebeld heeft naar [medeverdachte 1]. Nadat [naam] contact had met [verdachte] belde [naam] wederom naar [medeverdachte 1]. Na beëindiging van dit gesprek heeft [medeverdachte 1] nagenoeg meten gebeld naar [verdachte].
De hennepactie bij [verdachte] was op 24 juni 2009. De brandstichting van de Enexis-bus was twee dagen erna. Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] (ondersteund door de verklaring van [naam]) blijkt dat [verdachte] opdracht gaf tot het in brand steken van deze bus uit ongenoegen met het feit dat bij de hennepactie zijn stroom werd afgesloten. [medeverdachte 1] en [naam] hadden contact met [verdachte]. Na de hennepactie hebben zowel [naam] als [medeverdachte 1] op 25 juni 2009 telefonisch contact met [verdachte] gehad. [naam] en [medeverdachte 1] hebben verklaard de brandstichting te hebben gepleegd. In de vroege avonduren op 26 juni 2009 is [verdachte] naar Zuid-Limburg gegaan.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 voorts:
[medeverdachte 1] heeft op 4 april 2013 verklaard dat hij de brandstichtingen deed voor [verdachte] omdat hij schulden had bij [verdachte]. Hij had 7000 euro schuld bij [verdachte]. [verdachte] zei altijd wanneer hij voor hem een autobrand moest doen. Hij had [verdachte] gezegd dat hij zelf niet meer kon rennen en daarom iemand meenam. [verdachte] is een zigeuner, zijn zigeunernaam is [verdachte] en zijn echte naam is [verdachte]. De Enexis-bus bij [adres] te Weert is in brand gestoken in opdracht van [verdachte] en het rode autootje dat [medeverdachte 2] in brand heeft gestoken is ook op opdracht van [verdachte] geweest
.
[naam] heeft op 5 september 2012 verklaard dat zij in de zomer van 2011 in Weert koffie heeft gedronken met [medeverdachte 1] en een vrouw. Dat was de moeder van een kennis van [medeverdachte 1]. Deze man trilde met zijn hand en volgens haar had hij Parkinson. [medeverdachte 1] heeft € 100,-- van hem gekregen. Deze man en diens vader heeft zij ook gezien bij de crematie van de moeder van [medeverdachte 1] in januari 2012. [medeverdachte 1] had haar verteld dat dat zijn vriend uit Weert en zijn vader was. Hij noemde hem de ‘magere’. Het huis van die man lag langs de woning van de ouders van de man. [medeverdachte 1] had haar gezegd dat hij veel geld voor de autobranden had gekregen. [medeverdachte 1] had haar verteld dat een man uit Weert hem geld heeft gegeven voor het in brand steken van die auto’s. Dit was de man die trilde met zijn hand. De man waar [medeverdachte 1] het geld van kreeg noemde hij de ‘magere’. [medeverdachte 1] had gezegd dat de man een zigeuner was. Zij heeft de ‘magere’ twee keer gezien, een keer in 2005 en een keer in Weert. [medeverdachte 1] en zij hebben daar toen koffie gedronken.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 26 juni 2015 geconstateerd dat verdachte een tremor in zijn linkerhand en -arm had en dat hij bij die vaststelling opmerkte de ziekte van Parkinson te hebben.
Overwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van de betrokkenheid van [verdachte] bij de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten overweegt de rechtbank dat alleen [medeverdachte 1] heeft verklaard over de rol die [verdachte] bij de feiten heeft gespeeld. [verdachte] heeft zijn betrokkenheid bij de feiten ontkend. Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] over de rol van [verdachte] overweegt de rechtbank dat de verklaring van [medeverdachte 1] bevestiging vindt in telefonische contacten en uit de telefoon van [verdachte] blijkende locatiegegevens van die telefoon alsmede in de verklaring van [naam] en de constatering van de rechtbank ter terechtzitting. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er telkens kort voor de uitvoering van de brandstichting telefonisch verkeer tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] heeft plaatsgevonden en dat [medeverdachte 1] zich naar Weert heeft begeven en dat er kort na de uitvoering van de misdrijven wederom telefonisch contact tussen beiden is geweest en [verdachte] zich naar Zuid-Limburg heeft begeven. Deze gegevens passen bij de verklaringen van [medeverdachte 1] daarover. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] opdracht heeft gegeven tot de uitvoering van de brandstichtingen, dat hij actief aan [medeverdachte 1] heeft uitgelegd wat er gedaan moest worden en telkens de plaats en het in de brand te steken object heeft aangewezen en dat hij, nadat de feiten gepleegd waren, met [medeverdachte 1] heeft afgerekend, waarna [medeverdachte 1] zijn mededaders heeft betaald. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat er sprake is geweest van een zodanig bewuste en nauwe samenwerking tussen [medeverdachte 1], [verdachte] en de andere betrokkenen, dat zij wettig en overtuigend bewezen acht dat [verdachte] de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft medegepleegd.
Ten aanzien van feit 4
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 4 tenlastegelegde deelname aan een criminele organisatie heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij. Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is sprake indien de verdachte behoort tot een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband. Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] contacten had met [verdachte] enhij van [verdachte] opdrachten tot brandstichting heeft gekregen. Voorts blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij de uitvoering hebben samengewerkt omdat hij zich fysiek niet in staat achtte om zich na de brandstichting snel van de plaats van de brandstichting te kunnen verwijderen. [medeverdachte 2] deed slechts mee om geld te verdienen om zijn verslavingsgebruik te kunnen financieren. Niet blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 2] elkaar kenden. Ieder had een eigen motief bij de misdrijven. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat er sprake was van een organisatie waaraan de betrokkenen zich gebonden achtten. Van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband was dan ook geen sprake.