In deze zaak heeft de kantonrechter in kort geding op 8 juli 2015 uitspraak gedaan over een vordering van [eiseres] tegen de NV Waterleidingmaatschappij Limburg (WML) wegens een betalingsachterstand voor geleverd drinkwater. [Eiseres], huurder van een woning in [woonplaats], had een betalingsachterstand opgebouwd en was in een betalingsregeling overeengekomen met WML. Ondanks het nakomen van deze regeling tot medio augustus 2014, was de achterstand opgelopen tot € 424,86. WML had op 1 juli 2015 de drinkwateraansluiting afgesloten, wat leidde tot de vordering van [eiseres] om heraansluiting te verkrijgen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat het spoedeisend belang van [eiseres] aanwezig was, maar dat er onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat in een eventuele bodemprocedure de vordering tot heraansluiting zou slagen. De rechter oordeelde dat WML op basis van artikel 6:52 BW bevoegd was om de levering van drinkwater op te schorten vanwege de betalingsachterstand. [Eiseres] had niet aangetoond dat WML misbruik had gemaakt van deze bevoegdheid.
De rechter concludeerde dat het belang van WML bij de afsluiting evident was, gezien de betalingsverplichtingen van [eiseres]. De vordering van [eiseres] werd afgewezen en zij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van WML, begroot op € 600,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. A.J. Henzen.