ECLI:NL:RBLIM:2015:5747

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 juli 2015
Publicatiedatum
7 juli 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2927u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van de functiebeschrijving Projectleider B voor de werkzaamheden van eiser binnen de politieorganisatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 8 juli 2015, wordt het beroep van eiser, werkzaam binnen de politieorganisatie, gegrond verklaard. Eiser was benoemd in de functie van Projectleider B, maar betwistte de geschiktheid van deze functiebeschrijving voor zijn werkzaamheden. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit van de korpschef onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd en niet zorgvuldig is voorbereid. Eiser had sinds februari 2012 gewacht op een passende functiebeschrijving, maar de korpschef had bij het nemen van het primaire besluit niet adequaat onderzocht welke werkzaamheden eiser verrichtte en of de functiebeschrijving van Projectleider B daarbij aansloot. De rechtbank constateert dat de korpschef niet heeft voldaan aan de verplichting om een verifieerbare feitelijke grondslag voor het besluit te bieden. Dit gebrek in de besluitvorming leidt tot de vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank benadrukt dat verweerder opnieuw onderzoek moet doen naar de feitelijke werkzaamheden van eiser en dat eiser de gelegenheid moet krijgen om nieuwe informatie in te brengen. De rechtbank wijst ook op het belang van een goede verstandhouding tussen partijen en moedigt aan tot een minnelijke oplossing. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die door de rechtbank zijn vastgesteld op € 1.470,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 14/2927

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2015 in de zaak tussen

[naam eiser], te Oirsbeek, eiser

(gemachtigde: mr. N.D. Dane),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigden: mr. A.P.C.W. Tummers en F.J.H. Gunther).

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 1 februari 2012 benoemd in de functie van Projectleider B met als referentiefunctiebeschrijving Projectleider B binnen de stafafdeling bedrijfsvoering.
Bij besluit van 13 augustus 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Eiser werkt sinds lange tijd binnen de politieorganisatie. In 2010 wordt eiser wethouder in [naam plaatsnaam] en gaat hij deeltijd werken. Met ingang van september 2010 wordt eiser tijdelijk belast met werkzaamheden als projectfunctionaris voor het regionale project beslaghuis. In 2011 wordt hij benoemd tot tijdelijke chef bedrijfsbureau in Brunssum, voor het laatst verlengd tot augustus 2012. Omstreeks begin 2012 wordt eiser benaderd voor de functie van projectleider voor de projecten Drugsrunners en Waakzaam. In februari 2012 start eiser met deze werkzaamheden. In mei 2012 besluit de districtschef Maastricht/Sittard de twee projecten te integreren. Later dat jaar vraagt eiser per mail om een functiebeschrijving. In oktober 2012 wordt aan eiser de functiebeschrijving van Projectleider B voorgesteld. Eiser laat in reactie daarop weten dat het een functiebeschrijving uit 2004 betreft, die volgens hem niet voorkomt in het Functieformatiehuis van de regio en dat de functiebeschrijving niet overeenkomt met zijn feitelijke werkzaamheden. In februari 2014 verzoekt eiser opnieuw om hem een passende functiebeschrijving te geven. Hij stelt verweerder in gebreke. In reactie daarop wordt het primaire besluit genomen.
3. In bezwaar voert eiser aan dat de functiebeschrijving van Projectleider B onvoldoende overeenkomsten vertoont met de werkzaamheden die hij verricht. De projecten die hij leidt, hebben bovenregionale inzet en impact, zo stelt eiser. Hij legt verantwoordelijkheid af aan de korpsleiding en de regionale stuurgroep en onderhandelt op het niveau van bijvoorbeeld het ministerie en de Nationale Politie. Zijn taken zijn niet alleen bovenregionaal, maar ook complex te noemen. Projectleider C zou volgens eiser dan ook passend zijn.
4. Tijdens de hoorzitting op 20 juni 2014 licht eiser zijn standpunt toe. Blijkens het verslag van de hoorzitting stelt de heer Tummers namens verweerder een nader onderzoek naar de werkzaamheden van eiser voor. Eiser wil daaraan (kennelijk) niet meewerken, omdat hij het voorstel niet op schrift krijgt. Blijkens de dossierstukken heeft de heer Gunther van personeelszaken vervolgens op 15 juli 2014 gesproken met de heren [naam persoon 1] en [naam persoon 2] over de aard en omvang van de werkzaamheden van eiser. De heer Gunther heeft hiervan een verslag met dagtekening 29 juli 2014 gemaakt. De conclusie in het verslag is kort samengevat dat de gekozen functiebeschrijving passend is. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
5. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij pas na het instellen van beroep kennis heeft kunnen nemen van het door verweerder verrichte onderzoek en het verslag dat daarvan is opgesteld. Eiser kreeg dit verslag namelijk pas onder ogen toen hij van de rechtbank de dossierstukken ontving. Eiser betoogt dat deze gang van zaken in strijd is met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Reeds hierom zou het bestreden besluit moeten worden vernietigd, vindt eiser. Daarnaast bevat het verslag veel onjuistheden. Eiser heeft de heer Janssen daags voor de zitting gebeld en deze, zo stelt eiser, is het oneens met de inhoud van het verslag.
6. De rechtbank is hierover van oordeel dat eiser op zichzelf terecht naar voren brengt dat verweerder op grond van genoemd artikel hem in kennis had moeten stellen van de informatie die uit het gesprek met de heren [naam persoon 1] en [naam persoon 2] naar voren was gekomen. Ook had hij eiser in de gelegenheid moeten stellen daarover te worden gehoord. Daar staat tegenover dat het bewuste verslag al op 3 oktober 2014 aan eiser is toegestuurd en hij sindsdien de gelegenheid heeft gehad daarop te reageren, hetgeen hij ter zitting overigens ook heeft gedaan. De rechtbank acht eiser door het schenden van artikel 7:9 van de Awb dan ook niet benadeeld. Zij passeert dit gebrek daarom met artikel 6:22 van de Awb.
7. Het voorgaande laat onverlet dat verweerder zijn besluit dient te voorzien van een deugdelijke motivering en dat hij zijn besluit zorgvuldig moet voorbereiden en nemen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval geweest. Zij overweegt daarover het volgende.
8. In geschil is of de generieke functie van Projectleider B past bij de werkzaamheden die eiser waren opgedragen. Op grond van vaste rechtspraak dient een besluit van verweerder daarover terughoudend te worden getoetst. Dit betekent dat in dit geval pas tot vernietiging van het bestreden besluit kan worden overgegaan als het onderbrengen van de feitelijke werkzaamheden van eiser in de functiebeschrijving Projectleider B onhoudbaar is. Daarvoor is ontoereikend de enkele omstandigheid dat inpassing in een andere functiebeschrijving ook verdedigbaar zou zijn geweest. De rechtbank wijst op bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:291). Deze terughoudende toets geldt echter niet als het gaat om de vraag naar de feitelijke grondslag van het bestreden besluit. In het geval van eiser betekent dit dat van verweerder mag worden verwacht dat hij onderzoekt en motiveert welke feiten hebben geleid tot de conclusie dat de functie van Projectleider B passend is. Deze feitelijke grondslag van het bestreden besluit dient verifieerbaar te zijn.
9. De rechtbank constateert dat verweerder bij het nemen van het primaire besluit niet (zichtbaar) heeft onderzocht met welke werkzaamheden eiser zich bezig hield en wat de aard, complexiteit en omvang van deze werkzaamheden waren. Dit is bevreemdingwekkend, omdat eiser al sinds begin 2012 wachtte op een functiebeschrijving en omdat verweerder al voor het primaire besluit wist dat eiser zich niet kon verenigen met een functiebeschrijving Projectleider B. Ook in de bezwaarfase heeft een dergelijk onderzoek niet, althans niet op zorgvuldige wijze, plaatsgevonden. Verweerder heeft weliswaar een verslag overgelegd van (telefonische) gesprekken met de heren [naam persoon 1] en [naam persoon 2], maar dit verslag kan naar het oordeel van de rechtbank niet als een deugdelijk onderzoek naar de werkzaamheden van eiser worden aangemerkt. In de eerste plaats is ter zitting gebleken dat dit verslag niet aan de heren [naam persoon 1] en [naam persoon 2] is voorgelegd. Het is dan ook onduidelijk of zij achter de inhoud van dit verslag staan. Eiser heeft ter zitting ook aangegeven dat het verslag vol staat met feitelijke onjuistheden, hetgeen de heer [naam persoon 1] aan hem zou hebben bevestigd. Dit versterkt de onduidelijkheid over de juistheid en volledigheid van het verslag van 29 juli 2014. Het bewuste “onderzoek” is bovendien verricht door de heer Gunther, die niet aanwezig was bij de hoorzitting en dus geen kennis heeft kunnen nemen van hetgeen eiser tijdens die hoorzitting nog over zijn feitelijke werkzaamheden naar voren heeft gebracht. Een verslag van die hoorzitting is pas met het bestreden besluit meegestuurd, dus aangenomen mag worden dat de heer Gunther in juli 2014 niet over dit verslag beschikte. Aan de hand van het verslag van 29 juli 2014 is voorts onbekend welke vragen aan de heren [naam persoon 1] en [naam persoon 2] zijn gesteld, welke feitelijke informatie van wie afkomstig is en in hoeverre het verslag een weergave van het standpunt van de heer Gunther betreft of zijn interpretatie van de feiten.
10. Het verslag is voorts ten onrechte niet aan eiser toegestuurd. Eiser heeft weliswaar aangegeven dat hij niet wenste (of het niet nodig vond om) mee te werken aan een onderzoek naar zijn werkzaamheden, maar dit neemt niet weg dat verweerder de uitkomsten van het onderzoek aan eiser had moeten mededelen door toezending van het verslag. Dit had eiser immers de gelegenheid gegeven daar in de besluitvormingsfase op te reageren. In het bestreden besluit wordt slechts zeer summier melding gemaakt van het onderzoek. “
Daarbij is mij niet gebleken dat de inpassing in de functie van Projectleider B als onhoudbaar is te beschouwen”, aldus verweerder in het bestreden besluit. Het verslag van 29 juli 2014 is niet bij het bestreden besluit gevoegd. Hierdoor is onduidelijk welke informatie uit het verslag de doorslag heeft gegeven. Verder valt op dat het verslag van 29 juli 2014 deels niet overeen lijkt te komen met de notitie van 20 mei 2012. Verweerder heeft op zichzelf terecht erop gewezen dat eiser bij of na het instellen van beroep de gelegenheid heeft gehad te onderbouwen welke werkzaamheden hij verrichtte en waarom Projectleider B daar niet bij zou passen. Het is naar het oordeel van de rechtbank echter de taak van verweerder aan de hand van feiten te onderbouwen waarom deze functiebeschrijving passend is. Nu eiser de juistheid van die onderbouwing (voldoende gemotiveerd) heeft bestreden, lag het op de weg van verweerder zijn besluit te voorzien van een verdergaande feitelijke en verifieerbare grondslag. De rechtbank laat daarbij ook het tijdsverloop sinds de start van eisers werkzaamheden meewegen. Eiser heeft sinds februari 2012 moeten wachten op een functiebeschrijving. Pas in oktober 2014 heeft eiser een feitelijke onderbouwing van dat besluit ontvangen in de vorm van het verslag van 29 juli 2014. Onder die omstandigheden weegt minder zwaar dat eiser tot de zitting heeft gewacht met het aan de kaak stellen van de inhoud van dit verslag.
11. Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en genomen. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank heeft nagedacht over de vraag of er manieren zijn het geschil finaal te beslechten, bijvoorbeeld door het toepassen van een bestuurlijke lus. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat die mogelijkheden er niet zijn. Verweerder zal opnieuw onderzoek moeten doen naar de feitelijke werkzaamheden die eiser vanaf februari 2012 heeft verricht. Ook eiser heeft daarbij de gelegenheid nieuwe informatie in te brengen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan informatie uit de ter zitting aangehaalde functioneringsgesprekken, welke informatie volgens eiser haaks staat op sommige verklaringen uit het verslag van 29 juli 2014. Gezien de aard en ernst van het gebrek en de onzekerheid over de uitkomst van het nog te verrichten onderzoek, zal de rechtbank volstaan met een vernietiging van het bestreden besluit.
12. Tot slot wenst de rechtbank nog het volgende op te merken. Uit hetgeen is besproken ter zitting en uit de opening van het verslag van de hoorzitting blijkt dat verweerder het belangrijk vindt te bekijken of het geschil ook op een andere wijze kan worden opgelost. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting aangegeven dit belangrijk te vinden, omdat hij waarde hecht aan een goede verstandhouding met zijn werknemers, in dit geval met eiser. Nergens blijkt echter uit dat verweerder op enig moment geprobeerd heeft met eiser een gesprek aan te gaan over de vraag of er ook een oplossing denkbaar is waar beide partijen mee kunnen leven. Dit terwijl het besluit over de functiebeschrijving voor eiser vergaande gevolgen heeft en heeft gehad. Eiser was ten tijde van de zitting nog steeds bereid met verweerder een gesprek over een alternatieve oplossing aan te gaan. De rechtbank gaat ervan uit dat indien verweerder oprecht wenst te onderzoeken of een minnelijke oplossing mogelijk is, die bereidheid er ook aan zijn zijde opnieuw is. Daarbij wordt partijen in overweging gegeven dit gesprek in het bijzijn van een onafhankelijke derde (een mediator) aan te gaan.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.470,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1). De overige verzoeken van eiser hieromtrent worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.470,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Nollen, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M.T. Wijnands, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2015.
w.g. I.M.T. Wijnands,
griffier
w.g. C.M. Nollen,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 8 juli 2015

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.