ECLI:NL:RBLIM:2015:5706

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 juli 2015
Publicatiedatum
6 juli 2015
Zaaknummer
4186452 CV EXPL 15-5344
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming in kort geding wegens huurachterstand met onvoldoende onderbouwd verweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 3 juli 2015 uitspraak gedaan in een kort geding over ontruiming wegens huurachterstand. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. S.W.M. van der Ven, vorderde de ontruiming van de door de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. T.J.A. Iding, gehuurde woonruimte vanwege een huurachterstand van € 5.430,00 en een gebruiksvergoeding van € 710,00 per maand voor elke maand dat de gedaagde na 1 juli 2015 het gehuurde niet had ontruimd. De gedaagde had sinds mei 2014 de woonruimte gehuurd, maar had de huur over meerdere maanden niet betaald, wat leidde tot een totale achterstand van € 5.430,00. De gedaagde had wel een bedrag van € 2.000,00 betaald voor herstel van gebreken, maar had de resterende € 1.880,00 niet voldaan.

De rechtbank oordeelde dat de gedaagde onvoldoende concrete onderbouwing had gegeven voor zijn verweer dat er gebreken aan het gehuurde waren. De enkele stelling dat er gebreken waren, zonder verdere specificatie, werd als ontoereikend beschouwd. De rechtbank concludeerde dat het spoedeisend belang van de eiseres voldoende aannemelijk was, aangezien zij afhankelijk was van de huurinkomsten voor haar levensonderhoud. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een ontruimingstermijn van veertien dagen, en de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten. De rechtbank wees ook de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten af, omdat niet was aangetoond dat aan de wettelijke vereisten was voldaan.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beslissing de gedaagde veroordeeld om de woonruimte binnen veertien dagen te ontruimen en de achterstallige huur te betalen, met wettelijke rente vanaf de data van verzuim. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 4186452 CV EXPL 15-5344
Vonnis in kort geding van 3 juli 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonend te [woonplaats 1],
eisende partij,
gemachtigde: mr. S.W.M. van der Ven
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. T.J.A. Iding.
Partijen zullen verder [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding d.d. 12 juni 2015
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 2 juli 2015
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt sinds 1 mei 2014 van [eiseres] de woonruimte gelegen te [woonplaats 3] aan de [adres] tegen een huurprijs van € 710,00 per maand en voor de duur van twee jaar, derhalve tot 30 april 2016.
2.2.
Het gehuurde is eigendom van de vader van [eiseres]. [eiseres] is krachtens volmacht gerechtigd het gehuurde namens haar vader te verhuren.
2.3.
Bij het aangaan van de huurovereenkomst zijn een aantal gebreken aan het gehuurde geconstateerd, welke staan vermeld op de laatste pagina van het huurcontract (productie 1).
2.4.
Nadat [gedaagde] de huur over juni tot en met oktober 2014 onbetaald gelaten had
- waardoor een huurachterstand van € 3.550,00 was ontstaan - zijn partijen op enig moment overeengekomen dat [eiseres] de betreffende gebreken zou herstellen na betaling van
€ 2.000,00 door [gedaagde]. Na afronding van de herstelwerkzaamheden zou [gedaagde] dan nog
€ 1.880,00 aan [eiseres] betalen, waarmee de huurachterstand dan zou zijn ingelopen.
2.5.
[gedaagde] heeft genoemd bedrag van € 2.000,00 aan [eiseres] betaald, maar niet het bedrag van € 1.880,00. [gedaagde] heeft geen (nadere) klachten over gebreken aan het gehuurde aan [eiseres] kenbaar gemaakt.
2.6.
Vervolgens heeft [gedaagde] de huur over de maanden februari tot en met juni 2015 onbetaald gelaten, derhalve € 3.550,00.
2.7.
[gedaagde] heeft het gehuurde op 1 juli 2015 verlaten en de sleutel aan zijn bovengenoemde gemachtigde afgegeven, die op zijn beurt de sleutel ter zitting aan [eiseres] heeft overhandigd.

3.De vordering en het geschil

3.1.
[eiseres] vordert (samengevat) de veroordeling van [gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling van de tot en met juni 2015 ontstane huurachterstand van € 5.430,00 alsmede € 1.086,00 als overeengekomen vergoeding van buitengerechtelijke kosten en een gebruiksvergoeding van € 710,00 per maand voor iedere maand dat [gedaagde] na 1 juli 2015 het gehuurde niet heeft ontruimd en ter beschikking van [eiseres] heeft gesteld, een en ander onder verwijzing van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop hierna zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ten aanzien van het spoedeisend belang heeft [eiseres] gesteld dat zij voor haar inkomsten deels afhankelijk is van de huur. Zij is met haar vader overeengekomen dat zij zelf over de huurpenningen mag beschikken en dat zij die gebruikt om haar rekeningen mee te betalen, aldus [eiseres]. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarmee, nu dit op zichzelf ook niet is betwist, het gestelde spoedeisend belang voldoende aannemelijk.
4.2.
Om een voorziening te kunnen treffen als gevorderd, dient met een redelijke mate van zekerheid aangenomen te kunnen worden dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat deze - of een vergelijkbare - vordering zal slagen. Bij deze beoordeling kan dus slechts een voorlopig oordeel worden gegeven en die beoordeling moet geschieden op basis van hetgeen in deze korte procedure naar voren is gebracht en aannemelijk is gemaakt.
4.3.
Ter zitting is van de zijde van [gedaagde] aangevoerd dat [eiseres] ‘een aantal gebreken’ niet hersteld heeft. Daarbij verzuimt hij echter om concreet te stellen om welke gebreken het dan zou gaan. [gedaagde] legt zelfs niet uit waarom de gebreken waar hij op doelt gebreken zijn die verhuurder gehouden is te verhelpen en evenmin stelt hij (laat staan toont hij aan) dat hij [eiseres] ten aanzien van het verhelpen van die gebreken in gebreke gesteld heeft (7:206 BW). Bovendien heeft [gedaagde] geen reconventionele vordering tot huurprijsvermindering ingesteld (7:207 BW), en nagelaten een verband te leggen tussen (de ernst van) de gebreken en de mate waarin deze zijn woongenot schaden. Op die wijze is de enkele blote stelling dat sprake is van ‘een aantal gebreken’ een kansloos verweer en zal dit worden verworpen.
4.4.
De vaststaande omvang van de huurachterstand rechtvaardigt de in kort geding gevorderde veroordeling tot ontruiming, alsmede de veroordeling tot betaling van de achterstallige huur en gebruiksvergoeding, zodat die zullen worden toegewezen, zij het onder bepaling van een ontruimingstermijn van veertien dagen. Dat [gedaagde] het gehuurde daags voor de zitting verlaten heeft, doet daar onvoldoende aan af, waarbij mede in aanmerking dient te worden genomen dat thans onbekend is in welke staat - al dan niet geheel ontruimd - hij het gehuurde heeft achtergelaten. Omdat [eiseres] daarmee niettemin ter zitting heeft ingestemd en haar eis dienaangaande heeft verminderd, wordt de waarborgsom van € 1.250,00 aan [gedaagde] gerestitueerd door deze in mindering te brengen op de toe te wijzen hoofdsom.
4.5.
De gevorderde machtiging om zo nodig op kosten van [gedaagde] te doen ontruimen door politie en justitie wordt evenwel afgewezen omdat de bevoegdheid daartoe reeds voortvloeit uit de wet (art. 434 juncto 555 e.v. Rv).
4.6.
De vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, die gevorderd wordt op grond van artikel 10 lid 3 van de huurovereenkomst (20% van de huurachterstand), zal evenwel worden afgewezen. Zoals ter zitting ter sprake is gekomen en door [eiseres] niet is betwist, is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing ([gedaagde] heeft bij het sluiten van de overeenkomst gehandeld als een natuurlijk persoon, niet handelend in de uitoefening van een beroep of bedrijf), zodat van de dwingendrechtelijke bepalingen van artikel 6:96 lid 5 en 6 BW niet kan worden afgeweken. Nu gesteld noch gebleken is dat een aanmaning is verstuurd die voldoet aan de vereisten zoals neergelegd in laatstgenoemd artikellid, komt dit onderdeel niet voor toewijzing in aanmerking.
4.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot de datum van dit vonnis begroot op € 917,16, bestaande uit € 600,00 aan salaris gemachtigde, € 221,00 aan griffierecht en € 96,16 aan explootkosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om de woonruimte gelegen te [woonplaats 3] aan de [adres] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met alle daarin van zijnentwege aanwezige personen en zaken te verlaten en te ontruimen en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan [eiseres] € 4.180,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve data van verzuim tot aan de dag van voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan [eiseres] € 710,00 te betalen voor iedere ingegane maand vanaf 1 juli 2015 tot het tijdstip van de ontruiming,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot de datum van dit vonnis begroot op € 917,16,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen en is in het openbaar uitgesproken.
RK