ECLI:NL:RBLIM:2015:5479

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
30 juni 2015
Zaaknummer
C-03-206710-KG ZA 15-266
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder voor onrechtmatige daad in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg werd behandeld, vorderde eiser in kort geding betaling van een bedrag van € 60.684,90 van gedaagde, die als enig bestuurder van de vennootschap Bautec UG werd beschouwd. Eiser had eerder een vonnis verkregen waarin Bautec UG was veroordeeld tot betaling van achterstallig loon en vakantiebijslag. Gedaagde, die de volledige zeggenschap over Bautec UG had, werd aangeklaagd op basis van onrechtmatige daad, omdat hij niet had aangetoond dat de vennootschap niet in staat was om te betalen. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde aansprakelijk was voor de schade die eiser had geleden door zijn onrechtmatige handelen, aangezien er sprake was van betalingsonwil aan de zijde van gedaagde. De voorzieningenrechter wees een bedrag van € 55.231,11 toe aan eiser, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. Daarnaast werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/206710 / KG ZA 15/266
Vonnis in kort geding van 30 juni 2015
in de zaak van:
[eiser],
wonend [adres 1],
[woonplaats 1],
eiser,
advocaat mr. R.W.J.L. Loonen,
tegen:
[gedaagde],
wonend [adres 2],
[woonplaats 2],
gedaagde,
advocaat mr. P.J.C. Bolton.
Partijen zullen hierna eiser en gedaagde genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding met producties 1 tot en met 5
- de aanvullende producties van de zijde van eiser (vertalingen van enkele Duitstalige producties die reeds bij exploot van dagvaarding waren overgelegd)
- de pleitnota van de zijde van gedaagde
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 22 juni 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staat, als enerzijds gesteld en anderzijds niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken, het volgende vast.
2.2.
Bij vonnis in kort geding van de kantonrechter van deze rechtbank van 25 augustus 2014 (hier bekend onder nummer 3110877 CV EXPL 14-6266) is de naar Duits recht rechtspersoonlijk bezittende Unternehmergesellschaft Bautec UG, samengevat weergeven, veroordeeld om aan eiser te betalen:
- een bedrag van € 15.523,38 (achterstallig loon, inclusief wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de netto equivalent van € 2.828,80 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% over voornoemd netto equivalent en vermeerderd met de wettelijke rente (over dat netto equivalent en de wettelijke verhoging) vanaf 4 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
2.2.1.
Grondslag voor de vorderingen van eiser in dat kort geding was dat Bautec UG als werkgever van eiser tekort was geschoten in de nakoming van de verplichting tot (volledige) betaling van het loon van eiser. Kortheidshalve wordt op deze plek volstaan met een verwijzing naar dat vonnis in kort geding van 25 augustus 2014, dat als productie 1 bij exploot van dagvaarding is overgelegd. In dat kort geding tussen eiser en Bautec UG was alléén Bautec UG gedagvaard. Niet in geschil is dat ten tijde van het wijzen van dat vonnis in kort geding tussen eiser en Bautec UG – 25 augustus 2014 – gedaagde (een oom van eiser) enig bestuurder van Bautec UG was.
2.2.2.
In het onderhavige geding staat vast dat de arbeidsovereenkomst tussen eiser en Bautec UG nog steeds bestaat en dat eiser vanaf 18 april 2013 ziek is gemeld. Sinds die datum heeft hij geen werkzaamheden meer voor Bautec UG verricht.
2.3.
Alhoewel eiser daartoe (met inschakeling van Duitse en Nederlandse deurwaarders) pogingen heeft ondernomen, is het tot op het moment van de mondelinge behandeling van dit geding (22 juni 2015) niet gelukt om het vonnis van 25 augustus 2014 te executeren. Tegen het vonnis in kort geding van 25 augustus 2014 is geen appel ingesteld.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert, mede tegen de achtergrond van de hiervoor weergeven feiten, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. gedaagde te veroordelen om binnen twee dagen na het in dezen te wijzen vonnis tegen bewijs van kwijting aan eiser te betalen een bedrag van € 60.684,90 aan hoofdsom en een bedrag van € 944,06 aan buitengerechtelijke kosten;
II. gedaagde te veroordelen tot betaling aan eiser van de wettelijke rente over de onder I. genoemde bedragen vanaf 8 juni 2015 (dag der dagvaarding) tot aan de dag der algehele voldoening;
III. gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure en de nakosten.
3.2.
Eiser heeft – naar de voorzieningenrechter uit de ter zitting gegeven nadere toelichting op het exploot van dagvaarding begrijpt – ter onderbouwing van zijn vorderingen verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 3 april 1992 (Van Waning/Van der Vliet,
NJ1992,411 met noot J.M.M. Maeijer). Gedaagde is enig bestuurder van Bautec UG en heeft de volledige zeggenschap over Bautec UG. Degene die volledige zeggenschap over de nalatige vennootschap heeft, dient op grond van voormeld arrest aannemelijk te maken dat de vennootschap niet in staat is te betalen. Eiser wijst erop dat betalingsonmacht namelijk niet per definitie betalingsonwil uitsluit. Nu gedaagde niet heeft aangetoond dat er sprake is van betalingsonmacht van de vennootschap, mag verondersteld worden dat beschikbare gelden van de vennootschap niet zijn aangewend om het loon van eiser te voldoen. Er is dus sprake van betalingsonwil bij gedaagde, aldus eiser. Vanwege die betalingsonwil bij gedaagde is hij als degene die de volledige zeggenschap heeft over de nalatige vennootschap Bautec UG op grond van onrechtmatige daad jegens eiser aansprakelijk.
3.2.1.
Het door eiser gevorderde bedrag van € 60.684,90 is blijkens de punten 10 tot en met 13 in het exploot van dagvaarding als volgt samengesteld:
a. a) niet betaald loon over september 2013 tot en met juli 2014 dat door de kantonrechter in zijn vonnis in kort geding d.d. 25 augustus 2014 reeds is becijferd op € 15.523,38 (naar de voorzieningenrechter begrijpt: netto);
b) vakantiebijslag over de periode september 2013 tot en met juli 2014, door de kantonrechter in voormeld vonnis in kort geding van 25 augustus 2014 begroot op
€ 2.828,80 bruto. De netto equivalent hiervan bedraagt volgens eiser € 1.640,70. De voorzieningenrechter stelt overigens vast dat – anders dan eiser stelt – in dit geding niet de wettelijke verhoging van 50% over die netto equivalent wordt gevorderd;
c) niet betaald loon over de periode 1 augustus 2014 tot en met
juni2015 (uit de berekening maakt de voorzieningenrechter op dat de genoemde maand
juliop een kennelijke verschrijving berust): 11 maanden x € 2.128,75 netto per maand = € 23.416,25 netto. Indien laatstgenoemd bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50%, levert dit een bedrag op van (afgerond) € 35.124,38 netto;
d) 2% wettelijke rente, door eiser becijferd op € 1.301,95;
e) vakantie-uitkering over 2015 ad € 1.640,70 netto.
3.2.2.
Eiser komt uit op een hoofdsom van € 60.684,90. Een correcte optelsom van de hiervoor onder a) tot en met e) weergegeven bedragen levert echter de volgende hoofdsom op:
a. a) € 15.523,38
b) € 1.640,70
c) € 35.124,38
d) € 1.301,95
e)
€ 1.640,70
Totaal: € 55.231,11
3.3.
Gedaagde voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid
4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de grondslag van de vordering van eiser hiervoor onder rechtsoverweging 3.2. is weergegeven (en dus niet is gegrond op een arbeidsovereenkomst met Bautec UG). Bovendien miskent gedaagde met zijn betoog op dit punt dat de kantonrechter vanwege die grondslag en de omvang van de vordering niet (absoluut) bevoegd zou zijn geweest om de onderhavige zaak in kort geding te behandelen. Het verweer van gedaagde faalt, de voorzieningenrechter is bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
Niet-ontvankelijkheid eiser
4.2.
Het verweer van gedaagde dat eiser Bautec UG had moeten dagvaarden miskent eveneens de grondslag van de vordering en wordt gepasseerd.
Door gedaagde ingediende producties
4.3.
Gedaagde heeft op 22 juni 2015 om 13.12 uur per fax twee producties in het geding gebracht. De mondelinge behandeling van dit geding is op 22 juni 2015 om 15.30 uur aangevangen. Volgens eiser moeten deze twee producties vanwege de te late indiening buiten beschouwing worden gelaten. Onder verwijzing naar art. 6.2 Procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie (waarin is bepaald dat stukken die binnen 24 uur, één werkdag, voor de terechtzitting worden ingediend in beginsel buiten beschouwing worden gelaten), heeft de voorzieningenrechter deze twee producties ter zitting aan gedaagde geretourneerd. Deze producties maken mitsdien geen deel uit van het procesdossier.
Inhoudelijke beoordeling
4.4.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De voorzieningenrechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de voorzieningenrechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.5.
De spoedeisendheid vloeit voort uit de aard van de vorderingen en hetgeen daarover door eiser is aangevoerd. Ter zitting heeft eiser namelijk gesteld dat het UWV weigert om aan hem een uitkering toe te kennen omdat er nog steeds een arbeidsovereenkomst tussen hem en Bautec UG bestaat. Vanwege de overwaarde van zijn huis, kan eiser ook geen aanspraak maken op een bijstandsuitkering. De omstandigheid dat eiser ter zitting heeft erkend dat hij met hulp van derden (leningen bij familie) ternauwernood kan rondkomen, ontneemt natuurlijk niet het spoedeisende karakter van zijn vorderingen.
4.6.
Gedaagde heeft aangevoerd dat hij op 16 september 2014 de vennootschap naar Duits recht Bautec UG heeft overgedragen (bedoeld wordt: de eigendom overgedragen) aan dhr. [naam]. Als productie 2 bij exploot van dagvaarding heeft eiser een uittreksel uit het ‘Handelsregister B des Amtsgerichts Mönchengladbach’ overgelegd. Dat uittreksel is op 27 maart 2015 om 09:26 uur vervaardigd. Nadien heeft eiser nog een Nederlandse vertaling van dit uittreksel in het geding gebracht. Uit voormeld uittreksel blijkt dat op het tijdstip van vervaardiging van dat uittreksel gedaagde als ‘Geschäftsführer’ (zaakvoerder) van Bautec UG staat vermeld. Desgevraagd heeft gedaagde ter zitting aangegeven dat de leges niet betaald zouden zijn, waardoor de nieuwe zaakvoerder nog niet in het Handelsregister staat ingeschreven. Gedaagde stelt dat de notaris de verantwoordelijkheid heeft om alles correct in de registers te laten inschrijven, maar dat is dus nog niet gebeurd. Gedaagde heeft nagelaten om met (tijdig) overgelegde producties aannemelijk te maken dat vanwege niet betaalde leges de wijziging van de Geschäftsführer van Bautec UG niet in het handelsregister is doorgevoerd. Evenmin is het verweer dat hij op 16 september 2014 de (eigendom van) Bautec UG aan een derde heeft overgedragen door hem met (tijdig) ingediende producties onderbouwd. Derhalve moet voorshands worden uitgegaan van de juistheid van het door eiser overgelegde uittreksel van het ‘Handelsregister B des Amtsgerichts Mönchengladbach’. Dit betekent dat gedaagde op 27 maart 2015 om 09.26 uur Geschäftsführer van Bautec UG was.
4.7.
In het arrest van de Hoge Raad van 3 april 1992 waarop eiser zich heeft beroepen, stond niet ter discussie dat de bestuurder die volledige zeggenschap heeft over de vennootschap, slechts aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad indien er bij hem sprake is van betalingsonwil, en niet reeds bij betalingsonmacht van de vennootschap. De Hoge Raad heeft in dit arrest duidelijk uiteengezet dat degene die volledige zeggenschap heeft over de nalatige vennootschap, aannemelijk dient te maken dat de vennootschap niet in staat is te betalen.
4.7.1.
Door gedaagde is – behoudens het hiervoor verworpen verweer over het tijdstip waarop hij de eigendom van Bautec UG zou hebben overgedragen – niet weersproken dat hij de volledige zeggenschap over Bautec UG (de vennootschap naar Duits recht) heeft. Van volledige zeggenschap is volgens annotator J.M.M. Maeijer sprake indien hij enig bestuurder is en alleen de aandelen houdt. De voorzieningenrechter onderschrijft die visie en maakt die tot de zijne. Voorshands is voldoende aannemelijk dat gedaagde – in ieder geval op 27 maart 2015 om 09.26 uur – enig bestuurder was van Bautec UG en alle aandelen van deze vennootschap hield.
4.7.2.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter gedaagde herhaaldelijk gevraagd waarom het loon van eiser (tot het moment waarvan gedaagde zelf ook van mening was dat hij nog zaakvoerder van Bautec UG was, 16 september 2014) niet door Bautec UG werd uitbetaald. Gedaagde heeft daar geen duidelijk antwoord op gegeven. In ieder geval heeft hij wel gesteld dat er géén sprake was van betalingsonmacht bij Bautec UG: de vennootschap floreerde niet, maar boekte wel een redelijke omzet. Dat Bautec UG niet in staat was om het loon van eiser te betalen (en er dus sprake was van betalingsonmacht van de vennootschap), is derhalve niet door gedaagde gesteld. Zonder nadere toelichting van gedaagde, die evenwel ontbreekt, moet er voorshands van worden uitgegaan dat er sprake was van betalingsonwil aan de zijde van gedaagde. Nu gedaagde de volledige zeggenschap heeft over de nalatige vennootschap en er bij gedaagde sprake was van betalingsonwil, is hij als enig bestuurder van de vennootschap Bautec UG op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk. Gedaagde is mitsdien aansprakelijk voor de schade die eiser door dit onrechtmatig handelen heeft geleden.
4.8.
De omvang van de door eiser gevorderde schadevergoeding is in het geheel niet door gedaagde weersproken. Meer in het bijzonder is niet door gedaagde aangevoerd dat vanwege de arbeidsongeschiktheid van eiser wegens ziekte (sinds 18 april 2013) geen recht op volledige doorbetaling van het loon bestond of dat er vanwege de aaneengesloten periode van arbeidsongeschiktheid van eiser wegens ziekte na ommekomst van het tijdvak van 104 weken geen recht meer op doorbetaling van het loon door Bautec UG aan eiser zou bestaan. Bij het hierna toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding wegens het onrechtmatige handelen van gedaagde als degene die de volledige zeggenschap had over de nalatige vennootschap Bautec UG, kan daarmee dan ook geen rekening worden gehouden.
4.8.1.
De in rechtsoverweging 3.2.2. onder a) en b) weergeven posten zijn ook reeds toegewezen in het vonnis in kort geding van 25 augustus 2014. In dat vonnis is echter alléén Bautec UG veroordeeld tot betaling, waarbij de arbeidsovereenkomst tussen eiser en Bautec UG de grondslag van die vorderingen vormde. In het onderhavige geding is de grondslag echter onrechtmatige daad. Hiervoor is reeds geoordeeld dat gedaagde op grond van die onrechtmatige daad als enig bestuurder van Bautec UG aansprakelijk is voor de door eiser geleden schade. Met inachtneming van rechtsoverweging 2.3. – vaststaat dat Bautec UG geen verhaal biedt – ziet de voorzieningenrechter niet in dat hij bij de toe te wijzen schadevergoeding in dit geding (ambtshalve) rekening dient te houden met de veroordeling die reeds in het kort geding jegens Bautec UG bij vonnis van 25 augustus 2014 is uitgesproken.
4.8.2.
De in rechtsoverweging 3.2.2. onder d) weergeven post ziet op wettelijke rente. Vooropgesteld wordt dat uit het verweer van gedaagde niet kan worden afgeleid of deze betwisting ziet op deze post of ziet op een betwisting van de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de dag der dagvaarding. Wat hier verder ook van zij, gedaagde heeft erkend dat Bautec UG (en daarmee in dit geval dus ook gedaagde die de volledige zeggenschap over deze vennootschap had) sinds september 2013 in verzuim was. De in rechtsoverweging 3.2.2. onder d) weergegeven post is mitsdien toewijsbaar.
4.8.3.
De conclusie uit het vorenstaande is dat een bedrag van € 55.231,11 zal worden toegewezen, aangezien eiser zijn vordering op gedaagde voorshands voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Bij het toe te wijzen bedrag aan hoofdsom is de voorzieningenrechter uitgegaan van de correcte optelsom zoals die hiervoor in rechtsoverweging 3.2.2. is weergegeven. De wettelijke rente over laatstgenoemd bedrag zal worden toegewezen vanaf 8 juni 2015 (dag der dagvaarding). De voorzieningenrechter heeft onvoldoende aanknopingspunten in de stellingen van partijen kunnen ontwaren om tot het oordeel te komen dat sprake is van een (buitengewoon) restitutierisico aan de zijde van eiser.
Buitengerechtelijke kosten
4.9.
Strikt genomen is deze post ad € 944,06 niet door gedaagde betwist. Dit brengt evenwel niet mee dat deze vordering nu eenvoudigweg toewijsbaar is, aangezien eiser heeft nagelaten een grondslag voor de buitengerechtelijke kosten aan te voeren. De buitengerechtelijke kosten worden mitsdien afgewezen.
Proceskosten en nakosten
4.10.
Gedaagde dient als vrijwel geheel in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van eiser worden begroot op:
- explootkosten € 96,16
- griffierecht € 78,00
- salaris advocaat
€ 816,00
Totaal € 990,16
4.11.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde om tegen bewijs van kwijting aan eiser te betalen een bedrag
van € 55.231,11, te vermeerderen met wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf
8 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten aan de zijde van eiser tot op heden
begroot op een bedrag van € 990,16,
5.3.
veroordeelt gedaagde in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat gedaagde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Henzen en in het openbaar uitgesproken.
type: MD