ECLI:NL:RBLIM:2015:5403

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 juni 2015
Publicatiedatum
25 juni 2015
Zaaknummer
C-03-200893 - KG ZA 15-3
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zuivere aanvaarding van nalatenschap door feitelijk handelen en verwerping niet meer mogelijk

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert eiser dat gedaagden worden veroordeeld om mee te werken aan het opstellen van een verklaring van erfrecht, waarin wordt vastgesteld dat zij de nalatenschap van hun moeder, [erflaatster], zuiver hebben aanvaard. De procedure is gestart na de verwerping van de nalatenschap door gedaagden op 5 februari 2015, terwijl eiser stelt dat gedaagden door hun feitelijke handelingen de nalatenschap al eerder hebben aanvaard. De rechtbank heeft de feiten en het verloop van de procedure in detail uiteengezet, waarbij de erfgenamen betrokken zijn bij de verdeling van de nalatenschap en het beheer van de onroerende zaken. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat gedaagden, door hun gedragingen, zoals deelname aan de verdeling van de inboedel en het verlenen van medewerking aan bestuursrechtelijke procedures, feitelijk hebben gehandeld als zuiver aanvaardende erfgenamen. Echter, de vordering van eiser is afgewezen omdat de rechtbank oordeelt dat er geen plaats is voor een declaratoir oordeel in kort geding. De kosten van het geding worden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/200893 / KG ZA 15-3
Vonnis in kort geding van 25 juni 2015
in de zaak van:
[eiser],
wonend te [woonplaats 1],
eiser,
advocaat mr. A.L.W.G. Houtakkers,
tegen:

1.[gedaagde sub 1],

wonend te [woonplaats 2],
2.
[gedaagde sub 2],
wonend te [woonplaats 3],
gedaagden,
advocaat mr. A. Schmidt.
Partijen zullen hierna eiser en gedaagden worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 januari 2015,
  • de akte wijziging van eis,
  • de brief van 6 februari 2015 van gedaagden,
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 9 februari 2015, waar pleitnotities zijn gewisseld, waar gedaagden een akte verwerping nalatenschap [erflaatster] in geding hebben gebracht, en waar de behandeling is aangehouden voor overleg tussen partijen,
  • de brief van 29 mei 2015 van eiser,
  • de brief van 10 juni 2015 van gedaagden,
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 18 juni 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [overlijdensdatum] is de moeder van partijen, [erflaatster] (hierna: de erflaatster) te Sittard overleden. De vader van partijen, [naam echtgenoot], was reeds op 29 mei 2001 overleden.
2.2.
De erflaatster heeft op 12 april 1974 een testament opgesteld. Hierin is – voor zover thans van belang – het volgende bepaald:
“(...) Voor het geval ik mocht overlijden na mijn echtgenoot (...), deel ik toe overeenkomstig het bepaalde in artikel 1167 van het Burgerlijk Wetboek:
a. aan mijn dochter [gedaagde sub 1], geboren [geboortedatum 1], de panden met ondergrond en erf, staande en gelegen te [plaats 1], [adres 1], (...);
b. aan mijn zoon [eiser], geboren [geboortedatum 2], het woonhuis met verdere opstallen, (...) staande en gelegen te [plaats 2], sectie [kadasternummer 1] (...), alsmede de eventueel nog aan te kopen aangelegen perceelsgedeelten, zoals deze ten dage van mijn overlijden tot mijn nalatenschap zullen blijken te behoren;
c. aan mijn dochter [gedaagde sub 2], geboren te [geboorteplaats], [geboortedatum 3], de panden met ondergrond en erf, staande en gelegen te [plaats 1], [adres 2] (...);
zulks onder de verplichting dat aan ieder van hun mededeelgenoten in contanten uit te keren het bedrag waarmede de aan ieder toegedeelde onroerende goederen ieders aandeel daarin in waarde mocht overtreffen, welke uitkeringen zullen dienen te geschieden binnen een half jaar na mijn overlijden;
d. aan ieder van mijn genoemde kinderen de voormelde vordering tot uitkering in contanten, (...).
Bedoelde toedelingen geschieden on der de navolgende bedingen:
dat de verkrijgers de hun toegedeelde onroerende goederen op de dag van mijn overlijden, voorzover onverhuurd in volle bezit en genot en voorzover verhuurd in genot zullen aanvaarden, mist eerbiedigende de alsdan bestaande huurovereenkomsten en onder verplichting om de eigenaarslasten vanaf gemelde dag voor hun rekening te nemen;
dat ter berekening van gemelde uitkeringen wegens overbedeling gemelde onroerende goederen in onderling overleg tussen mijn erfgenamen zullen worden gewaardeerd naar de waarde op mijn sterfdag en bij gebreke van overeenstemming daaromtrent op verzoek van de meest gerede partij, overeenkomstig het bepaalde bij artikelen 1123 en 1124 van het Burgerlijk Wetboek;
dat elke vrijwaring terzake van deze boedelverdeling zal zijn uitgesloten.
Al hetgeen mijn erfgenamen uit mijn nalatenschap verkrijgen zal niet vallen in enige gemeenschap van goederen, waarin zij gehuwd zijn of gehuwd mochten zijn. (...)”
2.3.
Tot de nalatenschap behoren in ieder geval de volgende onroerende zaken:
  • [adres 1] te [plaats 1], bij testament toebedeeld aan gedaagde sub 1,
  • [adres 1] te [plaats 1], bij testament toebedeeld aan gedaagde sub 1,
  • [adres 1] te [plaats 1], bij testament toebedeeld aan gedaagde sub 1,
  • [adres 2] te [plaats 1], bij testament toebedeeld aan gedaagde sub 2,
  • [adres 2] te [plaats 1], bij testament toebedeeld aan gedaagde sub 2,
en
- [adres 3] te [plaats 2], bij testament toebedeeld aan eiser.
2.4.
Tot de nalatenschap behoren voorts overig onroerend goed (onverdeeld bij testament), inboedel en verschillende schulden, waaronder een hypothecaire geldlening rustend op [adres 3] te [plaats 2], een schuld aan de Rabobank en schulden uit / als gevolg van de door eiser gemaakte beheerskosten.
2.5.
Eiser heeft het beheer van de tot de nalatenschap behorende onroerende zaken vanaf 1998 verricht, nadat daartoe mondelinge volmacht was verleend door beide ouders, hetgeen eiser heeft voortgezet op wens van moeder na het overlijden van vader.
2.6.
Na het overlijden van de erflaatster heeft eiser het beheer van de panden voortgezet. Gedaagde sub 1 heeft enkele beheerstaken sinds 1 juni 2014 op zich genomen. Met medewerking van gedaagden zijn bestuursrechtelijke procedures gevoerd ten aanzien van de waardebepaling ten behoeve van de vaststelling van de gemeentelijke belastingen van de panden.
2.7.
Gedurende het door eiser gevoerde beheer zijn verschillende problemen ontstaan rondom de panden, waaronder diverse (water)schades en brandschades en (ver)huurperikelen. Eiser heeft verbouwingen/renovaties laten verrichten. Eiser heeft de hiermee verband houdende kosten voor een substantieel deel voor zijn rekening genomen.
2.8.
Eiser en gedaagden hebben op enig moment de inboedel van de ouderlijke woning aan de Kapellerweg 41 te Sittard in onderling overleg verdeeld.
2.9.
Op 5 februari 2015 hebben gedaagden en de kleinkinderen akte laten opmaken van verwerping van de nalatenschap van de erflaatster.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert – kort gezegd en na wijziging van eis – bij vonnis, indien mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
(1) gedaagden te veroordelen om binnen veertien dagen na wijzen van dit vonnis mee te werken aan het opstellen en ondertekenen van de verklaring van erfrecht, inhoudende dat partijen erfgenaam zijn in de nalatenschap van wijlen mevrouw [erflaatster] en dat zij allen de nalatenschap zuiver hebben aanvaard en dat sprake is van een (verticale) ouderlijke boedelverdeling inhoudende toedeling van het pand gelegen aan de [adres 3], kadastraal bekend gemeente [plaats 2], sectie [kadasternummer 1], aan eiser, de panden gelegen aan de [adres 1], kadastraal bekend gemeente [plaats 1], sectie [kadasternummer 2] aan gedaagde sub 1 en de panden gelegen aan de [adres 2], kadastraal bekend gemeente [plaats 1], sectie [kadasternummer 3] aan gedaagde sub 2,
(2) te bepalen dat in het geval gedaagden hun medewerking niet tijdig verlenen, het vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats zal treden van de vereiste wilsverklaring voor dan wel medewerking aan het opstellen en ondertekenen van de voornoemde verklaring van erfrecht,
(3) gedaagden te veroordelen in de kosten van dit kort geding, te vermeerderen met de wettelijke rente indien hieraan niet binnen veertien dagen na dagtekening van uitspraak wordt voldaan.
3.2.
Eiser legt aan de vordering ten grondslag dat gedaagden de nalatenschap zuiver hebben aanvaard, omdat zij meerdere daden van aanvaarding hebben verricht. Het is in het belang van alle erfgenamen dat naar derden, zoals potentiële kopers en huurders van de winkelpanden, duidelijk is wie gerechtigd is tot de nalatenschap, zodat medewerking aan inschrijving in de openbare registers noodzakelijk is.
3.3.
Gedaagden voeren verweer. Zij zeggen dat zij nooit zuiver aanvaard hebben. Zij stellen dat de nalatenschap zelfs is verworpen door hen en de (klein)kinderen. Gedaagden verzetten zich voorts tegen de declaratoire aard van de vordering in kort geding.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De spoedeisendheid vloeit voort uit de aard van de zaak.
4.2.
Cruciaal in dit geding is de vraag of gedaagden de nalatenschap zuiver hebben aanvaard, of dat moet worden uitgegaan van de verwerping op 5 februari 2015. Indien de eerste vraag positief dient te worden beantwoord, moet het karakter van de vordering worden beoordeeld, nu immers het geven van een declaratoir vonnis in kort geding niet aan de orde kan zijn.
4.3.
Op grond van artikel 4:190 BW kan een erfgenaam een nalatenschap zuiver dan wel onder voorrecht aanvaarden of verwerpen. Een eenmaal gedane keuze is onherroepelijk en werkt terug tot het openvallen van de nalatenschap. Een keuze wordt gedaan door het afleggen van een verklaring, of door feitelijk handelen of door stilzitten. Op grond van artikel 4:192 lid 1 BW aanvaardt degene die zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt de nalatenschap zuiver, tenzij hij zijn keuze al eerder heeft gemaakt. Uit artikel 4:185 BW vloeit voorts dat een erfgenaam zich drie maanden kan beraden, zonder gebonden te worden aan een zuivere aanvaarding door het doen van beheersdaden, tenzij hij als “heer en meester” over de goederen van de nalatenschap beschikt.
4.4.
Eiser stelt dat van zuiver aanvaarden sprake is, omdat – onder meer – gedaagden eiser hebben laten begaan in het beheer van de panden, omdat gedaagden in 2012 actief hebben deelgenomen aan de verdeling van de inboedel van de erflaatster, en omdat gedaagden hun medewerking (machtiging) hebben gegeven aan het voeren van een bestuursrechtelijke procedure, en omdat in ieder geval gedaagde sub 1 sinds medio 2014 beheerdaden heeft verricht. Volgens eiser is er sprake van feitelijk handelen en handelen van gedaagden als heer en meester.
4.5.
De voorzieningenrechter stelt vast dat niet is gesteld noch is gebleken dat gedaagden de nalatenschap beneficiar hebben aanvaard dan wel hebben verworpen binnen korte termijn na het overlijden van moeder in april 2011. Een akte betreffende verwerping is eerst in februari 2015 opgemaakt. Nu niet is gesteld noch is gebleken dat eiser de nalatenschap beneficiar heeft aanvaard, is stilzittend beneficiar aanvaarden door gedaagden, als bedoeld in artikel 4:192 lid 4 BW niet aan de orde. Derhalve is het van belang hoe de feitelijke handelingen van de gedaagden tussen het overlijden van moeder in april 2011 en februari 2015 moeten worden gekarakteriseerd.
4.6.
Vast staat dat eiser het beheer van al het onroerend goed uit de nalatenschap heeft voortgezet. Niet is gebleken dat gedaagden na het overlijden van moeder zelf het beheer van de aan hen nagelaten panden ter hand hebben genomen, evenmin is gebleken dat zij eiser met zoveel woorden hebben weerhouden van het beheer van de panden die bij het testament van erflaatster aan hen zijn toebedeeld. Het verzoek van gedaagden aan eiser om openheid van zaken te geven en de boeken open te leggen en zo rekening en verantwoording af te leggen, heeft niet geleid tot een andere verdeling van de werkzaamheden met betrekking tot het beheer van de nalatenschap of het aanstellen van een derde die de panden zou moeten beheren, zodat moet worden vastgesteld dat gedaagden, al dan niet stilzwijgend, instemmen met (de wijze van) het beheer door eiser. Het verzoek rekening en verantwoording af te leggen moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden aangemerkt als een handelen als zuiver aanvaard hebbend erfgenaam, het past immers niet bij het gedrag van iemand die de nalatenschap heeft verworpen. Het had op de weg van gedaagden gelegen om direct na het overlijden van moeder samen met eiser het beheer te regelen in het licht van het al dan niet aanvaarden of verwerpen van de nalatenschap.
4.7.
Vast staat dat eiser en gedaagden in onderling overleg zijn gekomen tot een verdeling van de inboedel, waaronder begrepen sieraden en kostbare voorwerpen, uit de ouderlijke woning. Dat eiser gedaagden daartoe mogelijk met enige dwang heeft aangezet, omdat het beheer van het pand te [plaats 2] daarom vroeg, doet er, voor wat deze bewering van gedaagden overigens ook waard is, niet aan af dat de inboedel is verdeeld en meegenomen en dat gedaagden hebben nagelaten op dat moment opmerkingen te maken in het kader van het al dan niet aanvaarden of verwerpen van de nalatenschap. Het had op de weg van gedaagden gelegen om op dat moment expliciet een en ander in het licht van het al dan niet aanvaarden of verwerpen van de nalatenschap af te handelen. Dat is niet gebeurd, zodat moet worden vastgesteld dat zij door feitelijk te handelen daden van zuivere aanvaarding hebben verricht.
4.8.
Gedaagden hebben niet betwist dat zij eiser dan wel een derde expliciet gemachtigd hebben om namens hen een bestuurlijke procedure te voeren inzake de waardebepaling van de panden in de nalatenschap die aan hen zijn toebedeeld door de erflaatster. Het had op de weg van gedaagden gelegen om toen de waardebepaling aan de orde was hun handelen te stellen in het kader van het al dan niet aanvaarden of verwerpen van de nalatenschap. Dat is niet gebeurd, zodat moet worden vastgesteld dat zij door feitelijk te handelen daden van zuivere aanvaarding hebben verricht.
4.9.
Toch moet de vordering van eiser worden afgewezen, omdat – verkapt – om een op een declaratoir gelijkend oordeel wordt verzocht, waarvoor in kort geding nu eenmaal geen plaats is.
4.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, hoewel eiser in het ongelijk is gesteld, in het kader van de bloedverwantschap een compensatie van kosten, als bedoeld in artikel 237 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering, dient te worden uitgesproken.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
bepaalt dat de kosten van het geding worden gecompenseerd in die zin dat elk der partijen zijn eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Hoekstra en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: EvB