ECLI:NL:RBLIM:2015:5392

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 juni 2015
Publicatiedatum
25 juni 2015
Zaaknummer
C-03-206295 - KG ZA 15-250
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming in kort geding wegens ongeoorloofde onderhuur van een kamer in het gehuurde

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 25 juni 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Woningstichting Servatius en een gedaagde partij. De vordering van Servatius betreft de ontruiming van een woning die door de gedaagde werd bewoond. De gedaagde had zonder toestemming van Servatius een muur doorgebroken en een tussenwand opgetrokken, wat in strijd was met de huurovereenkomst. Daarnaast had de gedaagde een kamer in de woning onderverhuurd aan een derde partij, wat eveneens in strijd was met de bepalingen van de huurovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was voor de vordering van Servatius en dat de gedaagde in gebreke was gebleven met betrekking tot de verplichtingen uit de huurovereenkomst. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld om het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en de proceskosten te betalen. De gevorderde machtiging om de ontruiming door politie en justitie te laten uitvoeren werd afgewezen, omdat deze bevoegdheid reeds uit de wet voortvloeit. De proceskosten werden begroot op € 811,82, en de gedaagde werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling hiervan.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: C/03/206295 / KG ZA 15/250
Vonnis in kort geding van 25 juni 2015
in de zaak van
de stichting
WONINGSTICHTING SERVATIUS,
gevestigd te Maastricht,
eisende partij,
gemachtigde: mr. N. Kooistra
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats],
gedaagde partij,
in persoon procederend.
Partijen zullen hierna Servatius en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding d.d. 27 mei 2015
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 22 juni 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] woonde met zijn ouders in de door zijn ouders van Servatius gehuurde woning staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats]. Nadat eerst zijn vader (in 1989) en daarna zijn moeder (in 2012) zijn overleden, heeft Servatius [gedaagde] bij brief van 3 oktober 2012 te kennen gegeven dat zij - op zijn verzoek - de huurovereenkomst op zijn naam heeft gezet (artikel 7:268 lid 2 BW) zodat die huurovereenkomst onder dezelfde voorwaarden door [gedaagde] is voortgezet.
2.2.
In april 2015 heeft in de woning een brand plaatsgevonden waardoor die (in de optiek van Servatius) onbewoonbaar is geworden. Servatius heeft de woning daarna tijdelijk deels dichtgetimmerd en heeft meerdere malen via bekenden, familie en instanties vruchteloos contact gezocht met [gedaagde] teneinde medewerking van hem te verkrijgen aan herstel van de woning (artikel 7:220 lid 1 BW).
2.3.
Artikel 13 lid 2 van de huurovereenkomst luidt:

Huurder mag zonder schriftelijke toestemming van de bouwvereniging generlei verandering aan het gehuurde aanbrengen.
2.4.
[gedaagde] heeft in het gehuurde zonder toestemming van Servatius een muur doorgebroken alsook een tussenwand opgetrokken.
2.5.
Artikel 14, aanhef en onder a, van de huurovereenkomst luidt:

Het is huurder uitdrukkelijk verboden:
a.
het gehuurde geheel of gedeeltelijk hetzij kosteloos of tegen betaling aan derden in onderhuur of gebruik af te staan;
2.6.
Artikel 15, aanhef en onder a, van de huurovereenkomst luidt:

Zonder voorafgaande schriftelijke vergunning van de bouwvereniging is het huurder verboden:
a.
kostgangers en in het algemeen personen, die niet tot het gezin van huurder behoren, bij zich te laten inwonen;
2.7.
Op 30 april 2015 heeft een derde een schriftelijke verklaring ondertekend die als volgt luidt:

Hierbij verklaar ik, [getuige], dat ik een kamer huur op het adres [adres] te [woonplaats] van de heer [gedaagde]. Ik huur deze kamer sinds ongeveer een jaar en betaal hiervoor een huurprijs van EUR 350,00 per maand aan de heer [gedaagde].

3.De vordering en het geschil

3.1.
Bij voormeld exploot vordert Servatius de veroordeling van [gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad -:
  • om het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met al het zijne en de zijnen te ontruimen en ontruimd te houden, met machtiging om de ontruiming zelf en voor rekening van [gedaagde] te doen ontruimen, desnoods met de sterke arm van politie en justitie;
  • tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis “indien deze kosten niet binnen zeven dagen na dagtekening van dit vonnis worden voldaan”;
  • tot betaling van de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf acht dagen na dagtekening van dit vonnis.
3.2.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gestelde spoedeisend belang is op zichzelf niet betwist en wordt voldoende aannemelijk geacht.
4.2.
Om een voorziening te kunnen treffen als gevorderd, dient met een redelijke mate van zekerheid aangenomen te kunnen worden dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat deze - of een vergelijkbare - vordering zal slagen. Bij deze beoordeling kan dus slechts een voorlopig oordeel worden gegeven en die beoordeling moet geschieden op basis van hetgeen in deze korte procedure naar voren is gebracht en aannemelijk is gemaakt.
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voornoemde mate van zekerheid over een voor Servatius positieve uitkomst van een eventuele bodemprocedure aanwezig.
Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.4.
Dat [gedaagde] de precieze inhoud van de huurovereenkomst niet kent, zoals hij ter zitting heeft verklaard, doet niet ter zake nu vaststaat dat hij de huurovereenkomst van zijn ouders heeft voortgezet en de in die overeenkomst neergelegde bepalingen derhalve onverkort ook voor hem gelden.
4.5.
[gedaagde] heeft ter zitting in eerste instantie erkend dat hij aan genoemde derde een kamer in het gehuurde heeft onderverhuurd. Daarna heeft hij die erkenning afgezwakt door te stellen dat geen sprake was van onderhuur maar dat de betreffende derde slechts kostganger was, om vervolgens te stellen dat hij nimmer enige betaling van de derde heeft ontvangen. Wat daar ook verder van zij, onweersproken staat vast dat genoemde derde ongeveer een jaar lang zonder (medeweten en) toestemming van Servatius bij [gedaagde] in het gehuurde heeft ingewoond. Daarmee heeft [gedaagde] hoe dan ook de ingevolge artikel 15 lid 1 van de overeenkomst op hem rustende verbintenis niet nagekomen.
4.6.
Tevens heeft [gedaagde] ter zitting erkend dat hij zonder medeweten en zonder schriftelijke toestemming van Servatius een muur in het gehuurde heeft doorgebroken en een tussenwand heeft opgetrokken, waarmee hij de ingevolge artikel 13 lid 2 van de overeenkomst op hem rustende verbintenis niet is nagekomen.
4.7.
Gelet op het bovenstaande zal de gevorderde ontruiming worden toegewezen. De gevorderde machtiging om zo nodig op kosten van gedaagden te doen ontruimen door politie en justitie wordt evenwel afgewezen omdat de bevoegdheid daartoe reeds voortvloeit uit de wet.
4.8.
Nu de onderhavige zaak ook voor de kantonrechter aangebracht had kunnen worden en Servatius nalaat ook maar enige uitleg te geven over waarom zij deze voor de voorzieningenrechter van de rechtbank - met de daarmee gepaard gaande hogere kosten - heeft aangebracht, zal de veroordeling in de proces- en nakosten geschieden als ware het een kantonzaak.
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Servatius tot de datum van dit vonnis begroot op
€ 811,82, bestaande uit € 600,00 aan salaris gemachtigde, € 116,00 aan griffierecht en
€ 95,82 aan explootkosten.
4.10.
De gevorderde nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met al het zijne en de zijnen te ontruimen en ontruimd te houden,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Servatius tot de datum van dit vonnis begroot op € 811,82, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde], onder de voorwaarde dat hij niet binnen twee weken na aanschrijving door Servatius volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 100,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag der voldoening, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Henzen en is in het openbaar uitgesproken.
RK