ECLI:NL:RBLIM:2015:537

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
26 januari 2015
Zaaknummer
03/700508-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot afpersing wegens gebrek aan bewijs van causaal verband tussen bedreigingen en afgifte van geld

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 23 januari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot afpersing van €250,-. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat niet wettig en overtuigend was bewezen dat de door de verdachte geuite bedreigingen waren gedaan met het doel om de aangever te dwingen het geldbedrag af te geven. De feiten van de zaak zijn als volgt: de aangever had zijn auto verloren door diefstal en werd benaderd door de verdachte, die zich voordeed als een bemiddelaar en aangaf dat hij de auto kon terugkrijgen voor een bedrag van €250,-. Tijdens de gesprekken die volgden, werden er bedreigingen geuit, maar de rechtbank oordeelde dat er geen causaal verband kon worden aangetoond tussen deze bedreigingen en de afgifte van het geld. De rechtbank concludeerde dat de afgifte van het geld enkel bedoeld was om de auto terug te krijgen en dat de verdachte niet met opzet de aangever heeft willen dwingen tot betaling. De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde poging tot afpersing.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700508-14
Datum uitspraak: 23 januari 2015
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 januari 2015 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
9 januari 2015.
De rechtbank heeft op 9 januari 2015 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 8 september 2014 in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in de provincie Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van Euro 250,-, in elk geval een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met dat oogmerk dreigend tegen die [slachtoffer] heeft gezegd:
- " Luister, als je mij dan 250 Euro kan geven, dan is het goed", en/of
- " Wij zijn geen kleine jongens, dus... Ik ben van de [naam motorclub 1] als je wil weten" en/of
- " We zitten hier met de motorclub van de [naam motorclub 1]... Dus ik neem aan dat je komt en dat je correct bent" en/of
- Maar een ding, kom niet met de politie ofzo want dan heb je echt een groot probleem, dat zeg ik je" en/of
- " Kom niet met de wouten ofzo, want dan hebben we allemaal grote probleem. Je begrijpt wat ik wil zeggen..." en/of
- " Luister vriend, ik heb jou gezegd ik ben van de [naam motorclub 2], ik wil geen problemen hebben. ik heb tegen jou duidelijk gezegd, als je met de wouten komt, dan heb je een probleem, want... weetje... Die [voornaam medeverdachte] heeft mij die adres doorgegeven van jou ook. Als er iets mis gaat, dan doe ik... begrijp je" en/of
- " als er iets mis gaat, dat jij met de politie meespeelt, dat dat verkeerd afloopt, nou die jongen weten jou ook te wonen, dat begrijp je he? Ik wil het niet zover laten komen" en/of
- " Ik kom ze bij jou thuis ophalen of er komen twee man",
althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Hiertoe heeft hij verwezen naar de aangifte en de aanvullende verklaringen van aangever [slachtoffer], het proces-verbaal met betrekking tot de tapgesprekken en de verklaring van verdachte dat hij de gesprekken met de aangever heeft gevoerd, nadat hij daartoe was ingeschakeld door medeverdachte [medeverdachte].
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het tenlastegelegde vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat, hoewel verdachte heeft bekend dat hij de bewoordingen zoals opgenomen in de tenlastelegging tegen de aangever heeft gezegd, deze bewoordingen niet het oogmerk hadden om de aangever tot afgifte van € 250,- te dwingen. Er bestaat derhalve geen causaal verband tussen de bewoordingen en de in de tenlastelegging vermelde prestatie waar de afpersing op zou zijn gericht.
Het betreft een flauwe oplichtingspoging, doordat verdachte zich voor heeft gedaan als een bonafide bemiddelaar. Dat deugt niet, maar dat is niet het strafrechtelijk verwijt dat verdachte wordt gemaakt.
4.3
Het oordeel van de rechtbankAangever [slachtoffer] heeft op 4 september 2014 aangifte gedaan van het feit dat bij een diefstal op of omstreeks 3 september 2014 zijn auto is weggenomen. Omdat hij meent te weten dat medeverdachte [medeverdachte] bij deze diefstal betrokken is geweest, belt hij [medeverdachte], die ontkent te weten waar de betreffende auto is.
Vervolgens wordt aangever [slachtoffer] gebeld door –naar later blijkt- verdachte [verdachte] die hem vertelt dat hij ervoor kan zorgen dat [slachtoffer] zijn auto terugkrijgt. In dat eerste telefoongesprek geeft [verdachte] aan dat hij lid is van [naam motorclub 1]. Hij deelt ook mee aan [slachtoffer] dat een en ander hem wel € 250,- gaat kosten. Aangever [slachtoffer] meldt dit bij de politie, waarna de telefoon van aangever wordt getapt. Vervolgens vinden er nog nadere telefoongesprekken plaats tussen verdachte [verdachte] en aangever. Ook de telefoon van verdachte [verdachte] wordt getapt. Duidelijk wordt dan dat [verdachte] handelt in overleg met medeverdachte [medeverdachte]. Uiteindelijk vindt er –onder toezicht van de politie- een ontmoeting plaats tussen aangever en [verdachte]. Omdat aangever weigert in de auto te stappen waarin [verdachte] zich bevindt, vindt er geen overdracht van het geld plaats. [verdachte] rijdt weg van de ontmoetingsplek en wordt vervolgens aangehouden door de politie.
De rechtbank acht, op de grond van de tapgesprekken die zich in het dossier bevinden en de verklaring van [verdachte] zelf, bewezen dat [verdachte] de bewoordingen zoals vermeld in de tenlastelegging tegen aangever [slachtoffer] heeft gezegd en dat medeverdachte [medeverdachte] nauw bij dit handelen betrokken is geweest. De rechtbank komt echter ook tot de vaststelling dat de door [verdachte] gebezigde bewoordingen niet direct zijn gekoppeld aan het afgeven van
de € 250,-, doch dat deze veeleer zijn gebruikt om aangever ervan te doordringen de politie niet in te schakelen. Om die reden kan niet worden bewezen dat deze bewoordingen zijn gezegd met het oogmerk om de aangever te dwingen tot de afgifte van dit geldbedrag. De afgifte van de € 250,- was, naar het oordeel van de rechtbank gekoppeld aan het terugkrijgen van de auto. [slachtoffer] werd door [verdachte] voorgehouden dat [verdachte] ervoor kon zorgen dat [slachtoffer] zijn auto terug zou krijgen. Daarvoor zou [slachtoffer] aan [verdachte] dan wel
€ 250,- moeten betalen, een soort “bemiddelingskosten”.
Wat er ook zij van het (laakbaar karakter van dit) handelen van verdachte en zijn medeverdachte, nu er geen causaal verband is tussen de tenlastegelegde gedragingen en de in de tenlastelegging genoemde afgifte van € 250,-, kan een poging tot afpersing niet worden bewezen. Dat betekent dat verdachte van het ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte
vrijvan het tenlastegelegde.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter,
mr. J. Wöretshofer en mr. C.M.W. Nobis, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. F.F. Driessen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 23 januari 2015.