3.3.Het oordeel van de rechtbank
Op 30 mei 2014 is [slachtoffer] - in het bijzijn van haar vader - omstreeks 17:28 uur overleden in haar appartement aan [pleegplaats].Bij sectie is vastgesteld dat zij is overleden door verbloeding, ontstaan ten gevolge van vier steekletsels in de hals- en borststreek.De verdachte heeft verklaard dat hij die steekletsels bij [slachtoffer] heeft toegebracht. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hem er alles aan gelegen was om de sleutels van het appartement in handen te krijgen en dat hij, bij het verlaten van het appartement, die sleutels van [slachtoffer] heeft meegenomen.
Op basis van deze bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door haar vier diepe steekwonden toe te brengen in haar borst- en halsstreek.
Weliswaar heeft verdachte niet verklaard uit te zijn geweest op de dood van [slachtoffer], maar naar de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen waren zijn daden daar uiteindelijk kennelijk wel op gericht. In ieder geval heeft de verdachte, door haar meermalen in de hals- en borststreek te steken, wel de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] door deze steken zou komen te overlijden. De hals- en borststreek behoren tot de kwetsbaarste gebieden van het lichaam en daar toegebracht steekletsel kan vanwege de in die streek aanwezige vitale delen al zeer snel tot dodelijke verwondingen leiden. Verdachte heeft daarmee (voorwaardelijk) opzet gehad op de dood van [slachtoffer] en heeft haar dus opzettelijk van het leven beroofd.
In het licht van de tenlastelegging dient de rechtbank te beoordelen of deze opzettelijke levensberoving gepleegd werd met voorbedachten rade en dus of er sprake was van moord of van doodslag.
Moord?
In zijn arrest van 28 februari 2012 heeft de Hoge Raad nog eens uiteengezet welk beoordelingskader moet worden gehanteerd bij de beantwoording van de vraag of al dan niet met voorbedachten rade is gehandeld. Dit beoordelingskader heeft de Hoge Raad in diverse daarna gewezen arresten herhaald. De rechtbank zal eerst dit beoordelingskader uiteen zetten.
Het beoordelingskader
De Hoge Raad stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De verdachte moet aldus de gelegenheid hebben gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de feitelijke omstandigheden van het concrete geval, waarbij het gewicht bepaald moet worden van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade spreken. Onder feitelijke omstandigheden worden begrepen de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de processtukken de volgende relevante feiten en omstandigheden vast.
Feiten en omstandigheden
Verklaring van de vader van [slachtoffer]
De vader van [slachtoffer] heeft verklaard dat [slachtoffer] en hij op 30 mei 2014 omstreeks 16:37 uur klaar waren met verhuizen. Zij hebben daarop het nieuwe appartement van [slachtoffer], op de derde verdieping, verlaten en afgesloten. Aangekomen bij het gehuurde busje op de parkeerplaats, bleek dat daarin nog een doosje stond met schroeven en dergelijke en een afstandsbediening. [slachtoffer] is alleen terug naar het appartement gelopen om het vergeten doosje nog even binnen te zetten, terwijl haar vader in het busje wachtte. Toen [slachtoffer] lang wegbleef, heeft haar vader haar om 16:54 uur, 16:57 uur en 17:00 uur gebeld. Zijn dochter nam echter niet op. Ook na aanbellen bij de centrale toegangsdeur kreeg hij geen gehoor via de intercom. Wel hoorde hij gestommel. Omdat hij de situatie niet vertrouwde, heeft hij het alarmnummer 112 gebeld. Blijkens de telecomgegevens was dit om 17:06 uur. Vader [vader slachtoffer] wist uiteindelijk via een andere bewoner van het complex toegang te krijgen tot het trappenhuis. Toen hij op de galerij voor het appartement van zijn dochter stond, hoorde hij vanaf de slaapkamer gebonk, alsof er iemand tegen de muur aantrapte. Hij heeft daarop het glas van de (voor)deur ingetrapt. In de slaapkamer heeft vader [vader slachtoffer] zijn dochter en een man aangetroffen. De man vluchtte langs hem de kamer uit, de galerij op en wist te ontkomen. Vader [vader slachtoffer] zag dat [slachtoffer] vastgebonden tegen haar bed zat. Hij zag veel bloed. [slachtoffer] was op dat moment nog in staat om tegen haar vader te zeggen dat hij een ambulance moest bellen. Blijkens de gegevens van de meldkamer belde vader andermaal met de hulpdiensten om 17:15 uur. Voordat de ambulancemedewerkers arriveerden, zag vader [vader slachtoffer] hoe zijn dochter wegzakte en, naar later door de ambulancemedewerkers werd vastgesteld, overleed.
(Bloed)sporenonderzoek en sectie
Door de forensisch rechercheurs is geen braakschade en/of schade door verbreking van sloten aan de toegangsdeur van het appartement aangetroffen.
Het doosje, dat [slachtoffer] volgens haar vader naar boven zou brengen, is op de vloer van de woonkamer aangetroffen.
In de woonkamer zijn voorts bloedsporen aangetroffen op de vloer, op een elektrische luchtpomp die op vloer lag, en op het plafond. De telefoon van [slachtoffer] werd aangetroffen in het water van het toilet in de badkamer. Het telefoonhoesje lag op het afgesloten toiletdeksel. In het water van het toilet is ook bloed aangetroffen, evenals in de naden van het telefoonhoesje. Verder werd in de woonkamer een rechthoekige bloedvlek aangetroffen, passend bij de contouren van de telefoon en/of het telefoonhoesje. Verder werd er nog een niet gebruikte joint aangetroffen op de vloer van de woonkamer.
Ook zijn er verschillende materialen aangetroffen, die volgens de verklaring van de verdachte door hem zijn gebruikt om [slachtoffer] vast te binden. Zo zijn er een (afgesneden) kabel van een luchtpomp, een (afgesneden) elektriciteitskabel en een (afgesneden) hengsel van een sporttas aangetroffen.[slachtoffer] is bovendien gevonden met een riem om haar bovenlichaam, waardoor haar bovenarmen vastgesnoerd zaten.Deze riem zat dusdanig strak, dat bij sectie is vastgesteld dat mogelijk deze riem en de gesp van die riem onderhuidse bloeduitstortingen hebben veroorzaakt.
Ten slotte is op het bed in de slaapkamer een mes aangetroffen. Dit mes heeft een lemmet van 11,5 centimeter.De verdachte heeft ter terechtzitting, evenals bij de politie, verklaard dat het aangetroffen mes door hem gebruikt is bij het verwonden van [slachtoffer].
Bij sectie is gebleken dat de vier steekwonden respectievelijk circa 8 centimeter, circa 11,5 centimeter, circa 9 centimeter en circa 7,5 centimeter diep waren. De steekletsels van 11,5 centimeter en 9 centimeter lengte reikten tot diep in de borstholte, waardoor letsels ontstonden aan de rechter armslagader en de rechterlong. Daarnaast werden verspreid links en rechts in de hals punt- en krasvormige oppervlakkige huidbeschadigingen alsmede enkele millimeters diep reikende huidklievingen aangetroffen. Aan de handen en de vingers van beide handen van [slachtoffer] werden punt- en krasvormige oppervlakkige huidbeschadigingen en oppervlakkige huidklievingen gezien. Aan de strekzijde van beide bovenarmen, net boven de ellebogen, waren diverse deels streepvormige en parallel verlopende, rode onderhuidse bloeduitstortingen in een zogenaamd tramspoorpatroon op een onderlinge afstand van circa 4 centimeter. In datzelfde gebied bevond zich een in aanduiding vierhoekige rode onderhuidse bloeduitstorting van circa 6 bij 7 centimeter. Aan de rechterpols werden deels streepvormige onderhuidse bloeduitstortingen op een onderlinge afstand van circa 1,5 centimeter gezien.
Volgens de patholoog kunnen deze letsels als gevolg van inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend of omsnoerend geweld, eventueel passen bij letsels ten gevolge van vastbinden met een breed/bandvormig voorwerp zoals bijvoorbeeld een riem. Het vierhoekige letsel kan passen bij een gesp. Het letsel aan de rechterpols kan eventueel eveneens passen bij omsnoering met een bandvormig voorwerp.
Geconcludeerd werd dat alle aangetroffen letsels bij leven zijn ontstaan.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij al geruime tijd in het trappenhuis van het appartementencomplex zat. Hij heeft [slachtoffer] en haar vader zien verhuizen en heeft hen ook zien vertrekken. Na hun vertrek wilde hij een joint gaan roken op de galerij voor het appartement van [slachtoffer]. Hij had zijn schoenen al uit gedaan en hij heeft zijn jas (met daarin o.a. zijn identiteitskaart en een verzekeringspasje) op de trap waar hij eerder zat achtergelaten. Op de galerij aangekomen, bleek de deur van haar appartement nog open te staan. Vrijwel meteen daarop zag hij [slachtoffer] aankomen en heeft hij de joint op zijn rug verborgen gehouden. [slachtoffer] zou hieruit volgens hem afgeleid hebben dat hij iets uit haar appartement had gestolen, hetgeen hij voor haar probeerde te verbergen. [slachtoffer] zou de verdachte daarop haar appartement in geduwd hebben en zich vervolgens voor de dichte deur van de woonkamer opgesteld hebben, zodat de verdachte niet meer naar buiten kon.
De rechtbank acht het onaannemelijk dat [slachtoffer] de verdachte haar appartement heeft ingeduwd.
Er is namelijk geen braakschade aangetroffen aan de voordeur van het appartement en de vader van [slachtoffer] heeft verklaard dat zij, alvorens naar beneden te lopen, de deur hebben dichtgetrokken en afgesloten. Hieruit leidt de rechtbank af dat [slachtoffer] de deur zelf met haar sleutels moet hebben geopend. [slachtoffer] had voorts een doosje in haar handen, waardoor zij niet beide handen vrij had om de verdachte haar appartement in te duwen. Dat zij het duwen met één hand gedaan zou hebben, zoals verdachte nog heeft verklaard, acht de rechtbank eveneens onaannemelijk. Het zou dan voor de hand liggen dat een deel van de inhoud van het doosje op de galerij en/of in de gang van het appartement terecht was gekomen. Het doosje is echter op de vloer van de woonkamer aangetroffen en uit de foto’s van dat doosje en de directe omgeving leidt de rechtbank af dat dat doosje niet omgevallen is. Wel leidt de rechtbank uit de foto’s af dat het doosje op een onlogische plaats op de vloer stond, namelijk midden in de woonkamer en niet op de dichtbij staande tafel, in een kast of op het eveneens in de directe nabijheid van het doosje staande aanrecht. Hieruit leidt de rechtbank af dat [slachtoffer] dit doosje niet bewust op die plek heeft neergezet, maar naar alle waarschijnlijkheid daar uit haar handen heeft laten vallen. De rechtbank acht het daarbij aannemelijk dat dit gebeurde omdat zij op enig moment verrast is door de aanwezigheid van de verdachte die zich op kousenvoeten voortbewoog.
Naar de redenen van de verdachte om het appartement van [slachtoffer] binnen te gaan, kan de rechtbank slechts gissen. De verdachte heeft daarover niet duidelijk verklaard en ook uit de overige onderzoeksbevindingen kan de rechtbank geen eenduidig motief afleiden.
Wellicht wilde de verdachte alleen, net voordat hij de joint wilde gaan roken die uiteindelijk ongebruikt op de vloer van de woonkamer werd aangetroffen, een kijkje nemen in het appartement. Hij moet dan, gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft vastgesteld, in het appartement [slachtoffer] hebben getroffen. Het in het trappenhuis achterlaten van zijn schoenen en jas met daarin onder andere zijn identiteitskaart, duidt er voor de rechtbank op dat verdachte na zijn gang naar de galerij in ieder geval terug wilde keren naar die plaats. Dat verhoudt zich dan echter niet, althans moeilijk, met een planmatige aanpak om ergens binnen te gaan om te stelen of erger; bij het bedenken en uitvoeren van een dergelijk plan zou de verdachte zich ook rekenschap hebben moeten geven van de mogelijke noodzaak tot een snelle vlucht naar de anonimiteit. Een dergelijke vlucht moet echter ernstig aan noodzakelijke snelheid inboeten als eerst nog terug moet worden gegaan om schoenen en jas en identiteitskaart op te halen. Dat is minder logisch. Ook andere onderzoeksbevindingen maken niet duidelijk wat verdachte bewoog het appartement van [slachtoffer] in te willen gaan.
Het enige dat werkelijk vast staat is dat [slachtoffer] en de verdachte zich op enig moment samen in de woning hebben bevonden en dat iemand de voordeur dicht heeft gedaan, omdat vader [vader slachtoffer] later voor een dichte deur staat.
Over hetgeen vervolgens in de woning gebeurde heeft de verdachte - verkort en zakelijk weergegeven - verklaard dat [slachtoffer] dreigde om de politie te bellen en dat zij hem de weg naar buiten versperde. De verdachte werd toen boos. Hij heeft de telefoon uit haar handen geslagen, waarna er een worsteling plaatsvond en waarbij hij haar bedreigd heeft met zijn mes. Dit mes had verdachte min of meer toevallig bij zich. Hij had het gebruikt om op het trappenhuis bij het rollen van de joint de hasjiesj fijn te maken en hij had het daarna in zijn broekzak gestopt.
Het dreigen met dit mes was om [slachtoffer] bang te maken. In de worsteling heeft de verdachte ook geprobeerd om [slachtoffer] vast te binden aan haar polsen. Hij gebruikte daarvoor een stuk kabel dat hij had afgesneden van de luchtpomp. Tijdens het vastbinden heeft verdachte haar met het mes verwond aan haar handen. Toen de verdachte via de voordeur naar buiten wilde gaan, werd hij naar eigen zeggen opnieuw aangevallen door [slachtoffer]. Doordat bloed over haar handen stroomde, was het haar gelukt om zich te ontdoen van de kabel rondom haar polsen.
Er volgde daarna een gevecht in de hal, waarbij [slachtoffer] kans zou hebben gezien om de voordeur op slot te draaien. Verdachte wond zich toen naar eigen zeggen steeds meer op. In het gevecht in de hal stak de verdachte haar voor de eerste keer. [slachtoffer] trok zich toen terug in de slaapkamer, maar zou de verdachte toch weer hebben aangevallen. Daarop had de verdachte een stuk van een witte elektriciteitskabel in de slaapkamer afgesneden. Hiermee bond hij opnieuw de polsen van [slachtoffer] vast. Ook deed hij een sjaal om haar mond, omdat ze schreeuwde. Toen ze weer los dreigde te komen, snoerde de verdachte zijn riem om haar bovenlichaam en bovenarmen. Vervolgens heeft hij haar tegen het bed gezet en haar zakken doorzocht naar de sleutels. Op dat moment was verdachte zo’n 10 tot 20 minuten in het appartement. Toen hij de sleutels eenmaal had, is hij naar de deur gegaan om het appartement te verlaten. Hij zag toen dat [slachtoffer] zich in de slaapkamer weer probeerde op te richten. Daardoor raakte de verdachte in paniek. Hij was bang dat [slachtoffer] hem alsnog zou kunnen overmeesteren als het haar zou lukken om op te staan. Volgens de verklaring van de verdachte zijn ze vervolgens beiden in een worsteling op de grond terecht gekomen. In die worsteling heeft de verdachte nog eens drie keer op haar ingestoken. In totaal heeft hij haar dus vier keer gestoken. Tussen de derde en de vierde, laatste, steek hoorde de verdachte dat de vader van [slachtoffer] inmiddels voor de deur stond. [slachtoffer] had kort daarvoor ook nog met haar voeten tegen de radiator in de slaapkamer getrapt. Hierdoor raakte hij naar eigen zeggen nog meer in paniek. Uiteindelijk, en dat is zo’n 10 minuten na het verkrijgen van de sleutels geweest, is hij weggevlucht. En dat langs de vader van [slachtoffer] en via de opening in de deur die de vader gecreëerd had door de ruit in de voordeur in te trappen.
De verdachte kan niet verklaren waarom hij [slachtoffer] gestoken heeft. Naar eigen zeggen was zijn geest elders, kon hij niet meer juist denken en waren zijn ideeën niet meer helder. Over de sleutels heeft hij verklaard dat hij die nodig had om uit het appartement te kunnen komen omdat [slachtoffer] de voordeur had afgesloten.
De rechtbank merkt in dit verband op dat uit onderzoek weliswaar is gebleken dat de voordeur niet afgesloten was, maar dat dit nog niet met zich brengt dat verdachte niet in de veronderstelling zou hebben kunnen verkeren dat hij dacht dat hij ingesloten was. Hij wilde, zo veel is duidelijk voor de rechtbank, koste wat kost de sleutels bemachtigen. Dat de verdachte ook enkel die sleutels uit het appartement heeft ontvreemd, bevestigt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachtes focus geheel op die sleutels en het wegkomen uit het appartement gericht was. Hij wilde weg uit het appartement en moest daarom de sleutels hebben. En dat kennelijk tegen elke prijs.
Dat daarin ook het motief van verdachte lag om [slachtoffer] te doden, wordt niet gelogenstraft door andere onderzoeksbevindingen en als de verklaring van de verdachte op dit punt niet geloofd moet worden, dan nog is het slechts speculeren naar het werkelijke motief.
Voorbedachten rade?
Op basis van de verklaring van de vader van [slachtoffer], het tijdpad dat volgt uit de telecomgegevens en de telefoontjes naar de hulpdiensten en de verklaring van de verdachte zelf over hetgeen zich in het appartement heeft afgespeeld, stelt de rechtbank vast dat de verdachte tussen de 20 en 40 minuten in het appartement is geweest. In die tijd is de verdachte naar eigen zeggen bezig geweest met het “demobiliseren” van [slachtoffer] en het creëren van een vluchtweg voor zichzelf. In die tijdsspanne heeft hij [slachtoffer] ook gestoken. Eerst heeft hij haar één steek toegebracht, later, naar het einde toe, drie steken.
De objectieve vaststelling, dat de verdachte in beginsel voldoende tijd had om zich te beraden op een te nemen of genomen besluit, bewijst in het licht van het hiervoor geschetste beoordelingskader van de Hoge Raad op zichzelf nog niet dat de verdachte bij het toebrengen van de steekwonden telkens handelde met voorbedachten rade. De rechtbank dient naast de factor tijd alle hiervoor geschetste feiten en omstandigheden bij haar overweging te betrekken en te onderzoeken of hieruit aanwijzingen volgen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade spreken.
Een belangrijke aanwijzing tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade vormt naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van de verdachte zelf.
De verdachte heeft immers verklaard dat hij [slachtoffer], gedemobiliseerd door middel van een riem om haar bovenlichaam en bovenarmen, en een kabel om haar polsen, gewond heeft achtergelaten in de slaapkamer nadat hij haar de sleutels afhandig had gemaakt. Zij was toen al eenmaal door de verdachte in haar hals gestoken. Het blijft voor de rechtbank, in het licht van het dossier en de verklaringen van de verdachte, onduidelijk wat de verdachte bezielde toen hij [slachtoffer] de eerste keer stak. Wel gezegd kan worden dat verdachte bij die steek (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer] had, door haar in een zeer kwetsbaar deel van het lichaam te steken, maar de onduidelijkheid over wat hem daarbij verder bezielde, brengt met zich dat de rechtbank onvoldoende overtuigend bewijs aanwezig acht dat verdachte toen al na kalm beraad en rustig overleg handelde.
De drie andere steken heeft verdachte aan het einde van zijn verblijf in het appartement van [slachtoffer] toegebracht. Toen de verdachte bij de voordeur stond en het appartement met de sleutels wilde verlaten, werd hij afgeleid door [slachtoffer] die in de slaapkamer trachtte overeind te komen. De verdachte heeft verklaard dat zich op dat moment angst van hem meester maakte dat [slachtoffer] hem alsnog zou weten te overmeesteren voordat hij zou kunnen vluchten. In paniek is hij daarop opnieuw de slaapkamer binnen gegaan, is er een worsteling ontstaan en heeft hij [slachtoffer] tijdens die worsteling drie diepe messteken in haar borststreek toegebracht. Hij kan zelf niet verklaren waarom hij haar opnieuw gestoken heeft. Naar eigen zeggen was zijn geest elders, kon hij niet meer juist denken en waren zijn ideeën niet meer helder.
Op basis van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen op dat laatste moment - het toebrengen van drie diepe messteken in de borststreek - is de rechtbank van oordeel dat verdachte’s handelen toen op niets anders dan de dood van [slachtoffer] gericht was. Hij had bij het toebrengen van die messteken daadwerkelijk opzet op haar dood. Hij was uit op haar einde.
Maar de vaststelling dat hij toen opzet had op haar dood betekent juridisch nog niet dat er daarmee ook sprake was van daaraan voorafgaand kalm beraad en rustig overleg. Het hierboven geschetste, door de Hoge Raad uiteengezette juridische kader, maakt dat ook duidelijk.
Bij de beoordeling van de besluitvorming leidend tot de drie steken heeft de rechtbank alleen de verklaringen van de verdachte als aanknopingspunt. In het onderzoek naar de dood van [slachtoffer] zijn geen andere bevindingen gedaan die in de ogen van de rechtbank als betrouwbaar aanknopingspunt zouden kunnen dienen. En wanneer die verklaring tot uitgangspunt wordt genomen, dan zijn de laatste drie steken in paniek en angst toegebracht, waarbij tussen het moment dat verdachte besloten moet hebben dat [slachtoffer] gedood moest worden en de daadwerkelijke uitvoering daarvan maar enkele momenten moeten hebben gezeten.
Zowel de zojuist geschetste tijdspanne en de verklaring van de verdachte in paniek te hebben gehandeld, zijn dan aanwijzingen die spreken tegen het bestaan hebben van voorbedachten rade.
Zoals de rechtbank reeds heeft overwogen kan de rechtbank slechts gissen naar de reden van de verdachte om het appartement van [slachtoffer] binnen te gaan. Dat verdachte van meet af aan behept zou zijn met criminele motieven is de rechtbank in ieder geval niet gebleken.
Verdachte heeft uiteindelijk [slachtoffer] wel fatale messteken toegebracht. Naar de reden van de eerste messteek kan de rechtbank slechts gissen. Daar waar het de laatste drie messteken betreft, acht de rechtbank het zo te zijn dat verdachte die heeft toegebracht in de vrees dat [slachtoffer] hem het verlaten van het appartement zou kunnen beletten. Dat dat motief op een ander moment dan kort voor het toebrengen van de drie steken is ontstaan, is de rechtbank niet gebleken.
Ook uit de andere hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden volgen geen aanwijzingen die pleiten voor een bewezenverklaring van voorbedachten rade, zonder in speculaties te vervallen.
Verdachte heeft [slachtoffer] gedood, maar het bewijs ontbreekt dat dit gebeurde na kalm en rustig beraad.
Wat betekent dit voor de tenlastelegging?
De verdediging heeft bepleit dat, wanneer er geen sprake is van voorbedachten rade en de rechtbank dus komt tot vrijspraak voor het in de tenlastelegging van moord opgenomen onderdeel ‘na kalm en rustig beraad’, de rechtbank het onder primair resterende deel van de tenlastelegging bewezen moet verklaren. De rechtbank zou de verdachte dan moeten veroordelen voor doodslag en zou niet meer toe kunnen komen aan een beoordeling van het subsidiair, meer en meest subsidiair tenlastegelegde.
Nu het, gelet op de inrichting van de dagvaarding, naar het oordeel van de rechtbank de uitdrukkelijke bedoeling is geweest van het openbaar ministerie om primair moord ten laste te leggen en in de meer subsidiaire variant doodslag, verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman dat de rechtbank partieel zou moeten vrijspreken van de voorbedachten rade zoals onder primair ten laste is gelegd en de in primair tenlastegelegde besloten liggende doodslag bewezen moet verklaren.
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van de primair tenlastegelegde moord en komt daarmee dus toe aan de beoordeling van de subsidiair tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag. Daarbij dient de rechtbank zich dan over de vraag te buigen of het doden van [slachtoffer] in een functioneel verband staat tot het plegen van de diefstal van sportschoenen en/of sleutels, zoals ten laste is gelegd onder subsidiair.
De wederrechtelijke toe-eigening van de sportschoenen en/of sleutels
De rechtbank stelt voorop dat enig bewijs omtrent de wederrechtelijke toe-eigening van een paar sportschoenen ontbreekt. De verdachte heeft wel bekend de sleutels van het appartement te hebben meegenomen, maar stelt dit per ongeluk te hebben gedaan. Hij zou niet de bedoeling hebben gehad om zich die sleutels wederrechtelijk toe te eigenen. Dit was ook reden voor de verdediging om vrijspraak te vragen voor het bestaan van een oogmerk tot wederrechtelijke toe-eigening toen verdachte de sleutels met zich mee nam.
De rechtbank overweegt in dit verband dat de verdachte ook heeft verklaard dat hij koste wat kost de sleutels van het appartement in handen wilde krijgen om voor zichzelf een vluchtweg te creëren. Hij heeft doelmatig naar die sleutels gezocht. De verdachte wilde, zo leidt de rechtbank uit zijn verklaring af, als heer en meester over de sleutels beschikken om het appartement uit te kunnen komen. Al zijn handelingen waren er ook op gericht om uit het appartement te komen. Nadat hij de sleutels van [slachtoffer] had afgepakt, heeft hij die bij zich gehouden, waarmee ze uit de machtssfeer van [slachtoffer] waren. De rechtbank is van oordeel dat hiermee is voldaan aan alle elementen voor wederrechtelijke toe-eigening vanaf het moment dat de verdachte de sleutels verkreeg.
Gekwalificeerde doodslag?
Verdachte heeft aldus [slachtoffer] gedood en hij heeft haar sleutels gestolen. Maakt dit dat gesproken kan worden van een gekwalificeerde doodslag? Dat kan, naar het oordeel van de rechtbank, als deze delicten in verband met elkaar staan. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank sprake.
De rechtbank betrekt daarbij dat de telefoon van [slachtoffer] in het water van de toiletpot is aangetroffen. De verdachte heeft hier geen verklaring voor willen geven, terwijl het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan zijn dan dat de verdachte degene is geweest die de telefoon in de toiletpot heeft gegooid. [slachtoffer] was immers de enige andere aanwezige persoon en het komt de rechtbank volstrekt onaannemelijk voor dat zij haar laatste lijn naar buiten opzettelijk voor zichzelf zou afsluiten. Het opzet van de verdachte was hier naar het oordeel van de rechtbank juist wel op gericht. Hij wilde beletten dat [slachtoffer] hulp zou kunnen inroepen en wilde voor zichzelf de weg naar buiten mogelijk maken en veilig stellen. Om die reden heeft hij haar telefoon afgepakt en in het toilet gegooid, heeft hij haar meermalen vastgebonden, heeft hij haar haar sleutels afgenomen en heeft hij haar diepe, uiteindelijk dodelijke steekwonden toegebracht toen zij zich bleef roeren.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de verdachte [slachtoffer] heeft gedood om de sleutels in zijn bezit te krijgen dan wel het bezit van de sleutels te verzekeren, nu hij ervan overtuigd was dat hij deze sleutels nodig had om buiten te komen. Bovendien moest [slachtoffer] uitgeschakeld worden, omdat de verdachte bang was dat [slachtoffer] hem alsnog zou kunnen overmeesteren waardoor zij hem de vlucht kon beletten.
De rechtbank acht de verdachte daarmee schuldig aan gekwalificeerde doodslag, zoals hieronder vermeld.