ECLI:NL:RBLIM:2015:4970

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 juni 2015
Publicatiedatum
12 juni 2015
Zaaknummer
03/700359-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en seksuele uitbuiting van minderjarigen in Heerlen

Op 12 juni 2015 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en het medeplegen van seksuele uitbuiting van twee minderjarige meisjes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, betrokken was bij de uitbuiting van de meisjes, die op dat moment 14 en 15 jaar oud waren. De verdachte heeft haar woning ter beschikking gesteld voor prostitutiewerkzaamheden en advertenties geplaatst op verschillende websites om de meisjes aan klanten te koppelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mensenhandel, omdat zij opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van de minderjarigen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een aantal andere tenlastegelegde feiten, waaronder het aanwezig zijn bij ontuchtige handelingen, omdat de wetgever niet bedoeld had dat deze artikelen van toepassing waren in de gegeven situatie. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die ook slachtoffers waren van de seksuele uitbuiting. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychologische toestand, en achtte haar in verminderde mate toerekeningsvatbaar.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700359-14
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 juni 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1],
wonende te [woonplaats], [adres 1].
Raadsman is mr. H.O. den Otter, advocaat, kantoorhoudende te Arnhem.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 26 en 28 mei 2015, waarbij de officier van justitie, de raadsman en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Op 29 mei 2015 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, -na wijziging van de tenlastelegging- op neer dat verdachte:
Feit 1: aanwezig is geweest bij ontuchtige handelingen gepleegd door minderjarigen;
Feit 2:ontuchtige handelingen gepleegd door minderjarigen met een derde teweeg heeft gebracht of heeft bevorderd;
Feit 3: zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], terwijl zij de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt.

3.De voorvragen

Beroep op partiële nietigheid van de dagvaarding
De rechtbank zal, gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [1] en in navolging van het verweer van de raadsman terzake, de dagvaarding nietig verklaren ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit, nu het tenlastegelegde onvoldoende feitelijk is. Immers is het begrip ‘ontuchtige handelingen’ ten onrechte niet nader omschreven in de tekst van de tenlastelegging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 1 tenlastegelegde feit.
Op de in het schriftelijk requisitoir genoemde gronden acht de officier van justitie het onder 3 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie heeft betoogd dat kan worden bewezen dat verdachte en haar mededaders de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben geworven, vervoerd, overgebracht en opgenomen met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Ook acht zij bewezen dat verdachte en haar mededaders de slachtoffers ertoe hebben gebracht zich te prostitueren en dat verdachte en haar mededaders opzettelijk voordeel hebben getrokken uit de prostitutieverdiensten van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Deze handelingen hebben plaats gehad terwijl beide slachtoffers de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit vrijspraak bepleit, nu het dossier hiervoor geen bewijs bevat.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van feit 3 een bewezenverklaring kan volgen, met dien verstande dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken ten aanzien van die onderdelen van de tenlastelegging die zien op het werven, vervoeren en overbrengen en ten aanzien van de gedachtestreepjes die zien op het maken van financiële afspraken, het samen met de minderjarige meisjes verrichten van seksuele handelingen, het innemen van de verdiensten van de meisjes, het brengen van de meisjes naar klanten, het aanbieden van drugs of alcohol en het geven van aanwijzingen. Daarnaast dient de tenlastegelegde periode te worden ingekort, daar verdachte bij een groot deel van de in de tenlastelegging beschreven periode niet betrokken is geweest bij de prostitutiewerkzaamheden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit vrijgesproken moet worden. De wetgever heeft bedoeld artikel 248c van het Wetboek van Strafrecht van toepassing te laten zijn op iemand die opzettelijk aanwezig is geweest bij het plegen van ontuchtige handelingen door een minderjarige, dan wel op iemand die aanwezig is geweest bij het vertonen van afbeeldingen van dergelijke handelingen in een daarvoor bestemde gelegenheid. Uit de toelichting bij dit artikel blijkt dat het artikel slaat op het bijwonen van (en dus lijfelijk aanwezig zijn bij) een vertoning van een kinderpornofilm of een erotische show waarin kinderen optreden. De wetgever heeft bij het opstellen van dit artikel dan ook specifiek de klant voor ogen gehad. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Immers was verdachte geen klant, noch is verdachte lijfelijk aanwezig geweest bij het plegen van ontuchtige handelingen door minderjarigen. Artikel 248c van het Wetboek van Strafrecht is dan ook niet van toepassing.
Feit 3 [2]
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de seksuele uitbuiting van de twee minderjarige meisjes [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de redengevende feiten en omstandigheden die tot deze bewezenverklaring hebben geleid. In paragraaf 4.4 zal de rechtbank vervolgens de bewezenverklaring uiteenzetten.
Verklaringen slachtoffers
Verklaringen slachtoffer [slachtoffer 1]
(hierna: [slachtoffer 1]), geboren op [geboortedatum 2] [3] , heeft verklaard dat in januari 2014 voor het eerst ter sprake kwam dat je seks kon hebben voor geld. [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2]) zei dat hij meisjes voor hem liet werken. Deze meisjes hadden seks met klanten voor geld in de woning van [medeverdachte 4] (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 4]). [medeverdachte 2] zei daarnaast dat meisjes die dit werk ook wilden doen, zich bij hem konden melden. [medeverdachte 2] vroeg aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) of zij dit werk ook eens wilden proberen. [medeverdachte 2] zei dat het goed geld verdienen was en dat je beter bij hem kon werken, dan voor € 3,00 ergens anders. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben toen aan [medeverdachte 2] laten weten dat ze dit werk een keer wilden proberen. [slachtoffer 1] werkte in het begin vanuit de woning op de [adres 2] (de rechtbank begrijpt: [adres 2]).
Er werden van [slachtoffer 1] advertenties op erotische internetsites (onder andere Speurders.nl) gezet. De prijzen voor de seks waren door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] al bepaald voordat [slachtoffer 1] met het werk begon. Eén uur met haar kostte € 150,00, een half uur kostte meestal tussen de € 100,00 en
€ 120,00 en een kwartier kostte € 75,00. Pijpen kostte € 50,00 extra.
Toen [medeverdachte 4] paranoia werd en met [medeverdachte 2] ook nog ruzie kreeg over geld heeft [medeverdachte 2] besloten dat ze op een andere plek gingen werken. Dit was het huis van [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte). [4] Bij [verdachte] moesten er nieuwe afspraken gemaakt worden over de prijzen. [slachtoffer 1] ontving toen de helft van wat de klant betaalde. De andere helft was voor [medeverdachte 2] en [verdachte]. [verdachte] kreeg echter bijna nooit iets, omdat [medeverdachte 2] het in zijn eigen zak stak. [5]
[verdachte] heeft nieuwe foto’s van [slachtoffer 1] gemaakt en deze op internet gezet. Op één van deze foto’s droeg [slachtoffer 1] een beha met studs. Op de andere foto zat ze op een witte stoel. [6] Ook heeft [verdachte] [slachtoffer 1] laten zien hoe ze met een sponsje moest werken, wanneer ze ongesteld was. [7]
De klanten bereikten [slachtoffer 1] via de chat of op de mail. Als de klant een keer eerder was geweest, belden ze ook wel eens op voor een nieuwe afspraak. Toen er in het huis van [verdachte] werd gewerkt, stond er een telefoonnummer bij de advertenties. Daar werd vaker gebeld. De klant betaalde bij binnenkomst het geld aan [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] moest vervolgens het geld op de gang op de grond leggen. [8] [medeverdachte 2] heeft tegen [slachtoffer 1] gezegd dat [slachtoffer 1] extra betaling moest vragen als ze wat “extra’s” deed. [medeverdachte 2] wilde dan wel de helft van die extra betalingen hebben. [9] Een of twee keer heeft [slachtoffer 1] een man gepijpt met condoom. Daarvoor kreeg zij € 50,00 extra. Dit geld ging naar [medeverdachte 2], [slachtoffer 1] ontving hier niets van. Daar kreeg ze dan ook een enorme ruzie met [medeverdachte 2] over. [10]
[medeverdachte 2] was altijd aanwezig als [slachtoffer 1] een klant had. Hij liet zich echter niet zien aan de klanten. Toen er in de woning van [verdachte] werd gewerkt, ging [medeverdachte 2] op het balkon staan wanneer er een klant kwam. [11] [slachtoffer 1] is gestopt met de prostitutiewerkzaamheden voor carnaval 2014. [12] Een feit van algemene bekendheid is dat carnaval in 2014 begon op zondag 2 maart.
Verklaringen slachtoffer [slachtoffer 2]
(hierna: [slachtoffer 2]), geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 2] [13] , heeft verklaard dat zij werkzaam is geweest in de prostitutie. [14] heeft verklaard dat zij hiervoor gebruik konden maken van een kamer in het huis van [medeverdachte 4]. [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1]) en [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1]) werkten hier ook.
[slachtoffer 2] heeft ongeveer een maand in het huis van [medeverdachte 4] gewerkt. Op een gegeven moment kregen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] ruzie. [medeverdachte 2] heeft toen geregeld dat ze een kamer konden gebruiken in het huis van [verdachte]. [medeverdachte 1], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werkten daar op dezelfde manier als in het huis van [medeverdachte 4]. [slachtoffer 2] heeft iets langer dan een maand in het huis van [verdachte] gewerkt. Uiteindelijk zijn ze ook daar weggegaan, omdat [medeverdachte 2] een kamer in het huis van [getuige 1] in [adres 4] had gevonden. In die woning werkten [medeverdachte 1] en [slachtoffer 2] op dezelfde manier als eerder. [slachtoffer 1] was hier niet meer bij. [15]
Bij het huis aan de [adres 3] nam [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) altijd de telefoon op. Als er een klant belde, vroeg de klant waar hij heen moest komen. Er werd dan gezegd dat de klant naar de straat moest komen en dat het huisnummer werd gegeven als de klant daarna terug zou bellen. Als klanten naar de prijzen vroegen, zeiden ze dat ze dat zouden bespreken als ze bij het huis zouden zijn. Dit in verband met de politie. [16] Als er een klant kwam die wilde kiezen, stonden ze op een rijtje. Toen er in het huis van [verdachte] werd gewerkt, kon [verdachte] ook gekozen worden. [verdachte] deed het werk zelf ook. Toen [slachtoffer 2] in het huis van [verdachte] werkte gaf zij de helft van het geld wat ze verdiende aan [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] verdeelde het geld met [verdachte]. [17]
Toen ze in het huis van [verdachte] werkten, zei [verdachte] dat ze normale kleren aan moesten doen, in plaats van een korset. [18] [slachtoffer 1] en [verdachte] hebben [slachtoffer 2] uitgelegd hoe ze kon werken als ze ongesteld was. Je kon dan een sponsje gebruiken. [verdachte] heeft [slachtoffer 2] toen een spons gegeven. [slachtoffer 2] heeft de spons toen in haar vagina gestopt. Vervolgens heeft ze seks gehad met een klant. [19] De condooms werden door [medeverdachte 2] en [verdachte] geregeld. [20]
Verklaringen verdachte en medeverdachten
Verklaring verdachte
Verdachte (hierna: [verdachte]) heeft verklaard dat [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2]) haar heeft gevraagd of zij haar huis, aan de [adres 3], ter beschikking wilde stellen voor meisjes. [medeverdachte 2] had een locatie nodig. [medeverdachte 2] vertelde aan [verdachte] dat hij meisjes had en vroeg aan haar of zij nog mannen kende die langs wilden komen. Deze meisjes zouden in de woning van [verdachte] klanten ontvangen om seks te hebben tegen betaling. [verdachte] heeft toen haar huis aan [medeverdachte 2] verhuurd. Zij wilde hier maximaal
€ 200,00 voor hebben. [21]
De afspraken met klanten werden ofwel in de slaapkamer gemaakt met het desbetreffende meisje, ofwel aan de telefoon. In de eerste weken nam [verdachte] de telefoon op als er een klant belde. Uiteindelijk heeft een van de andere meisjes dat van haar overgenomen. [medeverdachte 2] nam ook wel eens de telefoon op. [verdachte] had met [medeverdachte 2] afgesproken dat zij de advertenties zou regelen. [verdachte] heeft advertenties gemaakt voor zowel [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], als voor [medeverdachte 1]. Ze plaatste deze advertenties op Seksjobs.nl. Er stonden toen al advertenties op Speurders.nl. [verdachte] heeft de advertenties op Speurders.nl wel aangepast. [verdachte] moest de e-mail en de advertenties in de gaten houden. Op enig moment heeft [verdachte] het telefoonnummer
[telefoonnummer] bij de advertenties gezet. [medeverdachte 2] had tegen [verdachte] gezegd dat ze eerst moest mailen, maar daar ging teveel tijd in zitten. Met haar telefoon, type Samsung S3, heeft [verdachte] foto’s gemaakt van de meisjes. [medeverdachte 1], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wilden deze foto’s zien. [verdachte] heeft deze foto’s vervolgens naar hun telefoons gestuurd. [22]
[verdachte] heeft verklaard dat ze zelf een spons gebruikte als ze ongesteld was. [slachtoffer 1] gaf aan [verdachte] aan dat ze dit wilde leren. [verdachte] heeft dit vervolgens aan [slachtoffer 1] uitgelegd. [slachtoffer 2] wilde het ook leren van [verdachte]. [slachtoffer 2] kreeg toen het sponsje er niet meer uit, waardoor [medeverdachte 2] haar heeft moeten helpen. [23] Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat de meisjes ook gebruik konden maken van de condooms van verdachte. [verdachte] had de condooms in huis, omdat zij deze zelf ook nodig had voor haar werkzaamheden. [24]
[verdachte] heeft daarnaast verklaard dat de meisjes drugs kregen van [medeverdachte 2]. [slachtoffer 1] gebruikte geen drugs. [slachtoffer 2] gebruikte wel eens een pilletje. [25]
Verklaring medeverdachte [medeverdachte 2]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zijn bijnaam [medeverdachte 2] is. [26]
Verklaring medeverdachte [medeverdachte 1]
Medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) heeft verklaard dat [medeverdachte 2] de kamers regelde waarin gewerkt kon worden. [27] Daarnaast heeft [medeverdachte 1] verklaard dat zij een trio met [slachtoffer 1] en een klant heeft gehad in de woning van [verdachte]. [28] heeft tevens verklaard dat [slachtoffer 2] klanten moest pijpen voor pilletjes. Dit moest ze doen van [medeverdachte 2] en de broer van [medeverdachte 2]. Dit gebeurde op een feestje. [slachtoffer 2] werkte ook wel vaker voor cocaïne in plaats van voor geld. [medeverdachte 1] kreeg meestal van [medeverdachte 2] drugs. [29]
Verklaring getuige [getuige 1]
Getuige [getuige 1], woonachtig aan de [adres 4], heeft verklaard dat hij in een persoonlijk gesprek door [medeverdachte 2] was gevraagd of [medeverdachte 2] zijn slaapkamer mocht gebruiken. Vanaf 11 maart 2014 zijn de meisjes vanuit de woning van [getuige 1] gaan werken. [30]
Advertentie en IP-adres
Op 20 februari 2014 werd er vanaf het IP-adres [IP-adres] een advertentie (met nummer [advertentienummer]) aangemaakt. In deze advertentie biedt “[werknaam]” haar seksuele diensten tegen betaling aan. [31] Na onderzoek bleek het IP-adres [IP-adres] gekoppeld te zijn aan [verdachte], [adres 3]. [32] Bij de politie heeft [slachtoffer 1] verklaard dat haar werknaam “[werknaam]” was. [33]
Sms-verkeer
Tijdens de doorzoeking van de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] was [medeverdachte 2] in het bezit van een mobiele telefoon (type Samsung). Deze mobiele telefoon is inbeslaggenomen. [34] Van deze mobiele telefoon werd een extractierapport opgemaakt. Uit het rapport blijkt dat vanaf deze mobiele telefoon op 7 maart 2014 (onder andere) de volgende sms-berichten zijn verzonden: “
Zij is er mee gestopt heb wel andere dames voor jou. Laat me maar weten. Braziliaanse echt lekker en een Russische meid heb ik nu hier allebei 18. [adres 4] als je daar bnt krijg je huisnr door. Ja wt wil je half uur of uurtje. 1 uur 150 euro half uur 100 euro vluggertje 60 eur. Tegenover de kerk bij citaverde. Sms me als je daar bnt.” [35]
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen vast dat er vanuit drie verschillende woningen meisjes (waaronder [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]) zijn aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden, te weten: de woning van [medeverdachte 4] aan de [adres 2], de woning van [verdachte] aan [adres 3] en de woning van [getuige 1] aan de [adres 4].
De rechtbank leidt uit de datum van het aanmaken van een van de advertenties vanaf het
IP-adres van [verdachte] af dat de prostitutiewerkzaamheden vanaf 20 februari 2014 hebben plaatsgevonden in de woning van [verdachte]. Uit de verklaring van getuige [getuige 1] leidt de rechtbank af dat de werkzaamheden op de [adres 4] hebben plaatsgevonden vanaf 11 maart 2014.
De rechtbank zal de tenlastegelegde periode bij verdachte [verdachte] dan ook beperken van 20 februari 2014 tot en met 11 maart 2014.
Uit het bovenstaande volgt dat [slachtoffer 2] in de periode van 20 februari 2014 tot en met 11 maart 2014, nu zij op [geboortedatum 3] is geboren, 14 respectievelijk 15 jaar oud was. [slachtoffer 1] was in deze periode 15 jaar oud, gelet op haar geboortedatum [geboortedatum 2].
Uit de verklaringen van [slachtoffer 2], de verklaringen van [slachtoffer 1], de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] en de verklaringen van verdachte, blijkt dat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 2] in de periode van 20 februari 2014 tot en met 11 maart 2014 een wezenlijk aandeel hebben gehad in de uitvoering van het tenlastegelegde. Immers heeft verdachte, nadat medeverdachte [medeverdachte 2] haar dit had gevraagd, haar huis ter beschikking gesteld ten behoeve van de prostitutiewerkzaamheden. Verdachte heeft daarnaast advertenties van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gemaakt en deze advertenties op internet geplaatst. Ook heeft verdachte foto’s gemaakt van [slachtoffer 1]. Verdachte heeft tevens via internet afspraken geregeld met klanten en heeft aanwijzingen gegeven over de kleding die de meisjes moesten dragen en hoe de meisjes moesten werken als zij ongesteld waren.
Medeverdachte [medeverdachte 2] was altijd aanwezig wanneer de slachtoffers een klant hadden. Daarnaast zorgden zowel medeverdachte [medeverdachte 2] als verdachte voor de verstrekking van condooms. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft aan een van de slachtoffers drugs verstrekt. Bovendien heeft verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 2] gedeeld in de opbrengsten van de verdiensten van de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Deze combinatie van omstandigheden maakt dat de rechtbank van oordeel is dat sprake is van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachte [medeverdachte 2] dat verdachte als medepleger van uitbuiting van twee minderjarigen moet worden aangemerkt.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank het onder 3 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen op de wijze als hierna in 4.4 is uiteengezet.
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het werven, vervoeren en overbrengen, nu deze handelingen hebben plaatsgevonden buiten de periode waarin verdachte betrokken was bij het tenlastegelegde. Tevens zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van het huisvesten, nu het dossier hiervoor geen bewijs bevat.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
Ten aanzien van feit 3:
in de periode van 20 februari 2014 tot en met 11 maart 2014 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander,
A) anderen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], (telkens)
- heeft opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], terwijl die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt en
- ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (telkens) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zouden stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen, terwijl die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt en
B) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die anderen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], met een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt,
immers hebben verdachte en haar medeverdachte
- advertenties gezet op sites dan wel laten plaatsen waarin die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als prostituee werden aangeboden en
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in contact gebracht met klanten, nadat door verdachten een prijsafspraak met deze/die klant(en) werd (en) gemaakt en
- ruimtes geregeld alwaar die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich konden prostitueren en
- foto's gemaakt van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (die gebruikt werden) voor het aanmaken van een seksadvertentie en die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kleding laten aandoen dan wel uitdoen en
- een (aanzienlijk) gedeelte van de verdiensten van de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben ingenomen en
- die [slachtoffer 2] drugs hebben aangeboden en
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aanwijzingen hebben gegeven hoe zij seksuele diensten moesten verrichten bij de klanten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Ten aanzien van feit 3:
mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl de persoon ten aanzien van wie het feit wordt gepleegd, de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Drs. H.E.W. Koornstra, psycholoog, heeft een psychologisch onderzoek ingesteld naar de persoon van verdachte. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt, gedateerd
27 november 2014. Dit rapport vermeldt - zakelijk weergegeven - het volgende:
1. er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de zin van lichte zwakzinnigheid. Verder is sprake van misbruik van alcohol nadat ze jarenlang drugs heeft gebruikt (inmiddels naar eigen zeggen volledig in remissie);
2. bovenstaande is geen tijdelijke toestand maar een beschrijving van het niveau van functioneren en derhalve werd haar gedrag en denken hierdoor bepaald ten tijde van de haar tenlastegelegde feiten;
3. de gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens beïnvloedde betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen tijdens het tenlastegelegde;
4 betrokkene stelt niet beter geweten te hebben dan haar huis te hebben opengesteld aan ‘collega’s’ toen zij het ter beschikking stelde aan een kennis en advertenties voor hen plaatste. Afgaande op de wijze waarop ze hier over vertelt, is zeer aannemelijk dat zelfs deze ‘beslissing’ (tot verhuur) niet zozeer ingegeven is geweest door weloverwogen afwegingen, maar simpelweg door het feit dat deze man dit vroeg c.q. van haar verwachtte en zij dit dus deed. Het is voor het zelfbeeld van betrokkene belangrijk enige controle te ervaren, maar gezien de wat onduidelijke verhalen die zij vertelt over de gang van zaken, is zeer aannemelijk dat ook dit haar gewoon gebeurde; dat haar gevraagd/gezegd werd dat ze dit moest doen en dat ze dit daarom deed. Betrokkene is een kwetsbare, cognitief zwakke vrouw die zich makkelijk laat sturen. Het blijft onduidelijk of zij geweten heeft van de minderjarigheid van de slachtoffers, maar in ieder geval lijkt het niet iets geweest te zijn waar zij bewust gebruik van heeft gemaakt.
De gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens beïnvloedde betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen tijdens het tenlastegelegde in aanzienlijke mate. Betrokkene staat dusdanig beperkt in het leven, dat het haar aan in- en overzicht in meer gecompliceerde situaties ontbreekt en deze haar vrij direct boven het hoofd groeien waarbij zij machteloos toekijkt en het gevoel heeft slachtoffer te zijn van de omstandigheden. Dit is zij feitelijk ook, daar het haar aan afdoende coping ontbreekt.
Gezien bovenstaande wordt geadviseerd betrokkene voor alle haar tenlastegelegde feiten slechts in verminderde mate toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank begrijpt, gelet op de daarvoor in de rapporten gegeven gronden, het advies van de deskundige aldus dat verdachte ten aanzien van feit 3 als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. De rechtbank zal dit advies volgen.
Psychische overmacht?
De verdediging stelt zich, naar aanleiding van de inhoud van het psychologische rapport, op het standpunt dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens psychische overmacht. Volgens de verdediging kon verdachte evident geen nee zegen tegen medeverdachte [medeverdachte 2] om haar woning voor de strafbare feiten beschikbaar te stellen. Verdachte was niet in staat om haar eigen leven te leiden en was een speelbal van anderen. Verdachte was simpelweg niet in staat zelfstandig weloverwogen beslissingen te nemen en daar haar verantwoordelijkheid voor te nemen. De verdediging is derhalve van mening dat verdachte tot het handelen is gekomen onder invloed van een zodanige van buiten komende dwang (drang, dwang en dreiging van medeverdachte [medeverdachte 2]) dat verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon bieden en ook niet behoefde te bieden.
De officier van justitie is van mening dat de persoonlijke omstandigheden van verdachte, hoewel schrijnend, niet een zodanige exceptionele of acute omstandigheid opleveren die een situatie rechtvaardigen waarin gesteld kan worden dat de wilsvrijheid van verdachte is aangetast.
Overwegingen van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat op het moment van handelen van verdachte sprake was van een drang waaraan verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden. Vast moet komen te staan dat van verdachte redelijkerwijs niet gevergd kon worden dat zij zich anders zou gedragen.
Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 2] aan haar heeft gevraagd of zij haar huis ter beschikking wilde stellen voor prostitutiewerkzaamheden. Verdachte zou hiervoor een vergoeding krijgen. De rechtbank heeft tevens kennis genomen van de inhoud van het psychologische rapport, waarin een beeld wordt geschetst van een kwetsbare en makkelijk stuurbare verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze feiten en omstandigheden niet van dien aard dat zij een geslaagd beroep op psychische overmacht kunnen dragen. De rechtbank neemt daarbij tevens in ogenschouw dat verdachte op enig moment zelfstandig een einde heeft gemaakt aan de situatie door haar medeverdachte [medeverdachte 2] en de meisjes de deur te wijzen. Het beroep van de verdediging faalt dan ook.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde, nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

7.De straf en/of de maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en daarbij als bijzondere voorwaarde begeleiding van de reclassering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De raadsman heeft voorgesteld aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest. Daarnaast zou een voorwaardelijke gevangenisstraf kunnen worden opgelegd, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals beschreven in het rapport van de reclassering.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft samen met een ander een 14-jarig meisje en een 15-jarig meisje laten werken als prostituee. Haar medeverdachte haalde de meisjes over om seks te hebben voor geld. De meisjes stemden hierin toe, maar door hun jonge leeftijd kunnen zij niet worden beschouwd als mondige vrouwen die in vrijheid kiezen voor prostitutiewerk. Verdachte heeft zich laten overhalen haar huis ter beschikking te stellen voor de prostitutiewerkzaamheden en toegelaten dat de minderjarige meisjes er als prostituee werkten. Verdachte heeft advertenties en foto’s van de meisjes gemaakt en erotische advertenties op internet geplaatst. Verdachte heeft gedeeld in de opbrengsten van de prostitutiewerkzaamheden van de meisjes, hoewel aannemelijk is dat zij geen vast deel van de opbrengst ontving.
Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan uitbuiting van minderjarigen. Dat is een ernstig strafbaar feit, waarvoor in beginsel een strafmaximum geldt van 12 jaren. Omdat de slachtoffers van verdachte meisjes zijn jonger dan 18 jaar, geldt als strafmaximum 15 jaar. Verdachte heeft misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van de meisjes. In hun slachtofferverklaringen beschrijven de meisjes de gevolgen die het misbruik voor hen heeft gehad. Zij worden voortdurend door anderen herinnerd aan wat er is gebeurd en dit belemmert hen nog iedere dag in hun dagelijkse leven en hun ontwikkeling.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank gelet op de straffen die in andere strafzaken voor uitbuiting worden opgelegd. Voor uitbuiting van één slachtoffer gedurende enkele maanden zonder gebruik van fysiek geweld gaat de rechtbank uit van 12 maanden gevangenisstraf. In dit geval zijn er twee slachtoffers uitgebuit gedurende een kleine drie weken. Verdachte had daarbij geen initiërende en organiserende rol. De combinatie van deze elementen betekent voor de rechtbank dat oplegging van een gevangenisstraf van 18 maanden het uitgangspunt is.
De rechtbank vindt dat aan verdachte een lagere en deels voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. Verdachte is niet de gehele periode betrokken geweest bij de uitbuiting. Daarnaast wordt zij in het psychologisch rapport beschreven als een op licht zwakzinnig niveau functionerende vrouw die de greep op haar leven geheel kwijt lijkt te zijn. Zij staat zo beperkt in het leven dat het haar aan in- en overzicht in meer gecompliceerde situaties ontbreekt. Zij is daardoor een speelbal van anderen. De rechtbank acht verdachte dan ook in verminderde mate toerekeningsvatbaar. De reclassering adviseert voortzetting van de verplichte reclasseringsbegeleiding en plaatsing in een trainingshuis van Stevig alsmede een meldplicht, nu deze ondersteuning nog steeds nodig is en een positief effect begint te krijgen. De rechtbank zal dit advies opvolgen.
De rechtbank zal daarom, alle genoemde elementen wegende, aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 12 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk. De rechtbank hanteert voor zedendelicten als deze een proeftijd van 3 jaren.

8.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een vergoeding van € 4.600,00 voor geleden materiële schade, bestaande uit gederfde inkomsten.
De gederfde inkomsten worden door de benadeelde partij, onder verwijzing naar diverse jurisprudentie, begroot op € 100,00 per dag dat zij gedwongen in de prostitutie heeft gewerkt. Uitgaande van 6 dagen per week in de periode van 1 februari 2014 tot en met 26 maart 2014 zijn dit 46 dagen.
Daarnaast vordert de benadeelde partij een vergoeding van € 10.000,00 voor geleden immateriële schade, subsidiair € 7.500,00. Voor het primair gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding wordt door de benadeelde partij aansluiting gezocht bij het bedrag dat door het Schadefonds Geweldsmisdrijven wordt uitgekeerd aan slachtoffers van mensenhandel, waarbij ernstig psychisch letsel zonder beoordeling van medische informatie wordt verondersteld (letselcategorie 4). Voor het subsidiair gevorderde bedrag wordt verwezen naar uitspraken van de voormalige rechtbank Haarlem d.d. 21 juli 2011 waarbij aan slachtoffers van loverboys schadevergoedingen werden toegekend variërend van € 2.000,00 tot € 17.500,00.
De benadeelde partij stelt zich op het standpunt dat verdachte en haar mededaders ieder in meer of mindere mate financieel voordeel hebben behaald door de uitbuiting van de benadeelde. Verdachte en haar mededaders hebben, door het organiseren van haar uitbuiting, ook ieder aan haar psychische nood en de daardoor veroorzaakte immateriële schade bijgedragen. Om deze reden zijn verdachte en haar mededaders hoofdelijk aansprakelijk met betrekking tot zowel de materiële als de immateriële schade.
8.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij geheel en hoofdelijk toewijsbaar, met oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en de wettelijke rente.
8.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van zowel materiële als immateriële schade dient te worden afgewezen, nu verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de gederfde inkomsten heeft de raadsman voorts bepleit dat deze niet kan worden toegewezen, omdat inkomsten die afkomstig zijn uit strafbare activiteiten niet vergoed mogen worden.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade heeft de raadsman nog bepleit dat er geen causaal verband is tussen het schadetoebrengende feit en de ernstige psychische schade die de benadeelde partij stelt als gevolg daarvan te hebben geleden. Deze vordering zou dan ook om deze reden moeten worden afgewezen, dan wel zou de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Tot slot heeft de raadsman bepleit dat in geval van toewijzing van (een deel van) de vordering deze niet hoofdelijk dient te worden toegewezen, omdat de vordering betrekking heeft op een langere periode dan aan verdachte verweten kan worden. De vordering dient dan ook te worden gematigd.
8.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt de vordering tot vergoeding van de materiële en immateriële schade aldus dat deze is gebaseerd op een onrechtmatige daad die verdachte en zijn mededaders jegens [slachtoffer 2] hebben gepleegd. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
Bij het vaststellen van de te vergoeden materiële schade moet als beginsel voorop worden gesteld dat de benadeelde partij zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin zij zou verkeren wanneer de ten opzichte van haar gepleegde mensenhandel c.q. het door haar als minderjarige werken in de prostitutie niet had plaatsgevonden. In het onderhavige geval betekent dit dat de minderjarige [slachtoffer 2] niet in de prostitutie zou hebben gewerkt en dat zij dus geen inkomsten zou hebben genoten. Prostitutie door minderjarigen is immers bij wet verboden. De rechtbank komt hiermee tot een andere conclusie dan onder meer het gerechtshof ‘s-Gravenhage in zijn arrest van 10 februari 2015 (ECLI:NL:GHDH:2015:642) met betrekking tot een vergelijkbare vordering in een zaak van prostitutie door een minderjarige die een deel van haar inkomsten moest afstaan.
Gesteld noch gebleken is dat [slachtoffer 2] in de bewezen verklaarde periode uit reguliere werkzaamheden geld zou hebben verdiend. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van materiële schade dan ook afwijzen. Gelet hierop komt de rechtbank dan ook niet toe aan een bespreking van de door de raadsman gevoerde verweren.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat overweegt de rechtbank dat de Nederlandse wet een restrictief stelsel kent ten aanzien van het toekennen van een dergelijke vergoeding. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek geeft daartoe een limitatieve opsomming. Het recht op vergoeding van immateriële schade bestaat slechts voor zover de wet hierop een aanspraak geeft. Uit het eerste lid onder b van voormeld artikel volgt dat voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding, indien de benadeelde (onder meer) in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat een ernstige inbreuk is gemaakt op de integriteit en de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2], waardoor zij in haar persoon is aangetast. Zij is immers door verdachte en haar mededaders bewogen om haar lichaam te verkopen, mede ter financieel gewin van verdachte en zijn mededaders. Hiervoor is niet nodig dat ook psychische schade is vastgesteld. Aldus staat genoegzaam vast dat aan de benadeelde partij door het hiervoor onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht. De verdachte zal voorts ter zake van dit feit een straf worden opgelegd. De rechtbank stelt met inachtneming van alle omstandigheden van dit geval de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden immateriële schade naar billijkheid vast op € 5.000,00. Tevens zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf 27 maart 2014 tot aan de dag van volledige voldoening.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Verdachte en haar mededaders hebben aldus tezamen toerekenbaar een onrechtmatige daad jegens de benadeelde gepleegd. Verdachte kan niet gedurende de gehele tenlastegelegde periode verantwoordelijk worden gehouden voor het toebrengen van de schade aan de benadeelde. Benadeelde heeft immers vanuit verschillende huizen als prostituee gewerkt, zodat sprake is van meerdere gebeurtenissen. Vast staat dat de schade uit ten minste een van die gebeurtenissen is ontstaan. Gelet op het bepaalde in artikel 6:99 van het Burgerlijk Wetboek rust de verplichting om de schade te vergoeden in dit geval op ieder van verdachte en haar mededaders. Verdachte en haar mededaders zijn dan ook als gevolg hiervan dan ook hoofdelijk aansprakelijk met betrekking tot de immateriële schade van € 5.000,00.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2014 tot de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens bepalen dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
8.2
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een vergoeding van € 3.000,00 voor door haar geleden materiële schade, bestaande uit gederfde inkomsten. Subsidiair wordt door haar ter zake een bedrag van € 2.800,00 gevorderd. Ter onderbouwing hiervan stelt de benadeelde partij dat zij in de woning van de verdachte [medeverdachte 4] 15 klanten heeft ontvangen, die gemiddeld € 100,00 betaalden. Van dit bedrag, totaal € 1.500,00, ontving zij de helft, zodat zij nog € 750,00 van verdachte en zijn mededaders tegoed heeft. In de woning van de verdachte [verdachte] heeft de benadeelde partij 45 klanten ontvangen, die gemiddeld ook
€ 100,00 betaalden. Van dit bedrag, totaal € 4.500,00, ontving zij eveneens de helft, zodat zij daarvan nog € 2.250,00 tegoed heeft van verdachte en zijn mededaders.
Subsidiair stelt de benadeelde partij zich op het standpunt dat zij de gehele maand februari 2014 heeft gewerkt, en wel zeven dagen per week. De gederfde inkomsten worden door de benadeelde partij, onder verwijzing naar diverse jurisprudentie, begroot op € 100,00 per dag dat zij in de prostitutie heeft gewerkt. Nu de maand februari 2014 28 dagen telde maakt dit totaal € 2.800,00.
Daarnaast vordert de benadeelde partij een vergoeding van € 5.000,00 voor door haar geleden immateriële schade. Hiervoor wordt door de benadeelde partij verwezen naar de richtlijnen voor uitkering door het Schadefonds Geweldsmisdrijven aan slachtoffers van mensenhandel, waarbij ernstig psychisch letsel zonder beoordeling van medische informatie wordt verondersteld (letselcategorie 4). Deze richtlijnen adviseren uitkering van een bedrag van € 10.000,00.
De benadeelde partij stelt zich op het standpunt dat verdachte samenwerkte met zijn mededaders. Aldus heeft verdachte ook samen met haar mededaders een onrechtmatige daad jegens de benadeelde partij gepleegd. Om deze reden zijn verdachte en haar mededaders hoofdelijk aansprakelijk met betrekking tot zowel de materiële als de immateriële schade.
8.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij geheel en hoofdelijk toewijsbaar, met oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en de wettelijke rente.
8.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van zowel materiële als immateriële schade dient te worden afgewezen, nu verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de gederfde inkomsten heeft de raadsman voorts bepleit dat deze niet kan worden toegewezen, omdat inkomsten die afkomstig zijn uit strafbare activiteiten niet vergoed mogen worden.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade heeft de raadsman nog bepleit dat er geen causaal verband is tussen het schadetoebrengende feit en de ernstige psychische schade die de benadeelde partij stelt als gevolg daarvan te hebben geleden. Deze vordering zou dan ook om deze reden moeten worden afgewezen, dan wel zou de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Tot slot heeft de raadsman bepleit dat in geval van toewijzing van (een deel van) de vordering deze niet hoofdelijk dient te worden toegewezen, omdat de vordering betrekking heeft op een langere periode dan aan verdachte verweten kan worden. De vordering dient dan ook te worden gematigd.
8.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat bij het vaststellen van de te vergoeden materiële schade als beginsel voorop moet worden gesteld dat de benadeelde partij zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin zij zou verkeren wanneer de ten opzichte van haar gepleegde mensenhandel c.q. het door haar als minderjarige werken in de prostitutie niet had plaatsgevonden. In het onderhavige geval betekent dit dat de minderjarige [slachtoffer 1] niet in de prostitutie zou hebben gewerkt en dat zij dus geen inkomsten zou hebben genoten. Prostitutie door minderjarigen is immers bij wet verboden. De rechtbank komt hiermee tot een andere conclusie dan onder meer het gerechtshof ‘s-Gravenhage in zijn arrest van 10 februari 2015 (ECLI:NL:GHDH:2015:642) met betrekking tot een vergelijkbare vordering in een zaak van prostitutie door een minderjarige die een deel van haar inkomsten moest afstaan.
Gesteld noch gebleken is dat [slachtoffer 1] in de bewezen verklaarde periode uit reguliere werkzaamheden geld zou hebben verdiend. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van materiële schade dan ook afwijzen. Gelet hierop komt de rechtbank dan ook niet toe aan een bespreking van de door de raadsman gevoerde verweren.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat overweegt de rechtbank dat de Nederlandse wet een restrictief stelsel kent ten aanzien van het toekennen van een dergelijke vergoeding. Artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek geeft daartoe een limitatieve opsomming. Het recht op vergoeding van immateriële schade bestaat slechts voor zover de wet hierop een aanspraak geeft. Uit het eerste lid onder b van voormeld artikel volgt dat voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding, indien de benadeelde (onder meer) in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat een ernstige inbreuk is gemaakt op de integriteit en de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1], waardoor zij in haar persoon is aangetast. Zij is immers door verdachte en haar mededaders bewogen om haar lichaam te verkopen, mede ter financieel gewin van verdachte en haar mededaders. Hiervoor is niet nodig dat ook psychische schade is vastgesteld. Aldus staat genoegzaam vast dat aan de benadeelde partij door het hiervoor onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht. De verdachte zal voorts ter zake van dit feit een straf worden opgelegd. De rechtbank stelt met inachtneming van alle omstandigheden van dit geval de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden immateriële schade naar billijkheid vast op € 5.000,00. Tevens zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf 27 maart 2014 tot aan de dag van volledige voldoening.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Verdachte en haar mededaders hebben aldus tezamen toerekenbaar een onrechtmatige daad jegens de benadeelde gepleegd. Verdachte kan niet gedurende de gehele tenlastegelegde periode verantwoordelijk worden gehouden voor het toebrengen van de schade aan de benadeelde. Benadeelde heeft immers vanuit verschillende huizen als prostituee gewerkt, zodat sprake is van meerdere gebeurtenissen. Vast staat dat de schade uit ten minste een van die gebeurtenissen is ontstaan. Gelet op het bepaalde in artikel 6:99 van het Burgerlijk Wetboek rust de verplichting om de schade te vergoeden in dit geval op ieder van verdachte en haar mededaders. Verdachte en haar mededaders zijn dan ook als gevolg hiervan dan ook hoofdelijk aansprakelijk met betrekking tot de immateriële schade van € 5.000,00.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2014 tot de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens bepalen dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Partiële nietigheid
- verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde partieel nietig;

Vrijspraak

- spreekt de verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt voorts de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
veroordeelde moet zich tijdens de proeftijd gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
veroordeelde moet zich tijdens de proeftijd melden en blijven melden bij de reclassering zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
veroordeelde moet verplicht meewerken aan een plaatsing in het trainingshuis van Stevig (onderdeel van Dichterbij) of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en moet zich daar houden aan het dagprogramma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
Benadeelde partijen
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 5.000,00, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 27 maart 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], van € 5.000,00, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 27 maart 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F.J. Aalderink, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke, en mr. A.M. Schutte, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.F. Driessen griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 juni 2015.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging - ten laste gelegd dat
1.
zij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks 1 januari 2014 tot en met 17 juni 2014 in de gemeente Heerlen, althans in Limburg, in elk geval in Nederland,(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig is geweest bij het plegen van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van een lichaam en/of vaginale en/of anale penetratie en/of betasten van een penis, door een persoon, te weten [slachtoffer 1] ( geboren op [geboortedatum 2]) en/of [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3]), waarvan de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt;
2.
zij, meermalen althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 juni 2014 in de gemeente Heerlen, althans Limburg, in elk geval in Nederland,(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk heeft teweeggebracht en/of heeft bevorderd het plegen van ontucht door [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], (een) minderjarige(n) wiens minderjarigheid zij, verdachte, kent of redelijkerwijs moet vermoeden, met een derde;
3.
zij, meermalen althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 juni 2014 in de gemeente Heerlen, althans in Limburg, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A) een ander of anderen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], (telkens)
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], terwijl die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] de leeftijd van zestien jaren, in elk geval de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt (sub 2) en/of
- ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (telkens) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen,
terwijl die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] de leeftijd van zestien jaren, in elk geval de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt (sub 5)en/of
B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die/een ander of anderen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], met en/of voor een derde tegen betaling (sub 8°), terwijl die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] de leeftijd van zestien jaren, in elk geval de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt (sub 8),
immers heeft/hebben verdachte en/of haar medeverdachte(n)
- een of meerdere advertenties gezet op een of meerdere sites dan wel laten
plaatsen waarin die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (samen met verdachte [medeverdachte 1]) als prostituee werden aangeboden en/of
-die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in contact gebracht met klanten en/of geld van die klanten in ontvangst genomen, nadat door verdachte(n) een prijsafspraak met deze/die klant(en) werd (en) gemaakt en/of
-klanten ontvangen en/of geleid naar de ruimte waar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zich hebben geprostitueerd en/of
- samen met die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] seksuele handelingen heeft verricht bij en/of met een klant en/of
- een of meer ruimte(s) geregeld alwaar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zich konden prostitueren en/of
- een of meerdere (blote) foto's gemaakt van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (die gebruikt werden) voor het aanmaken van een seksadvertentie en/of die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (sexy) lingerie/kleding laten aandoen dan wel uitdoen en/of
- een (aanzienlijk) gedeelte van de verdiensten van de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] hebben ingenomen en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] naar klanten gebracht voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] drugs en/of alcohol hebben aangeboden en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] aanwijzingen hebben gegeven hoe zij seksuele
diensten moesten verrichten bij de klanten.

Voetnoten

1.Arrest van 21 februari 1989, NJ 1989/668.
2.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Eenheid Limburg opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2451514003 d.d. 28 juli 2014 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
3.Proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris d.d. 12 februari 2015, vaststelling rechter-commissaris van de identiteit van de getuige, pagina 1 (geen onderdeel van de doornummering).
4.Proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris d.d. 12 februari 2015, pagina 2 (geen onderdeel van de doornummering).
5.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 10 juli 2014, als weergegeven op pagina 1363 van de doornummering en proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris d.d. 12 februari 2015, pagina’s 2 en 4 (geen onderdeel van de doornummering).
6.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 juli 2014, als weergegeven op pagina 1366 van de doornummering
7.Proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris d.d. 12 februari 2015, pagina 3 (geen onderdeel van de doornummering).
8.Proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris d.d. 12 februari 2015, pagina’s 2 en 6 (geen onderdeel van de doornummering).
9.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 10 juli 2014, als weergegeven op pagina 1364 van de doornummering en proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris d.d. 12 februari 2015, pagina 2 (geen onderdeel van de doornummering).
10.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 10 juli 2014, als weergegeven op pagina 1362 van de doornummering.
11.Proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris d.d. 12 februari 2015, pagina 5 (geen onderdeel van de doornummering).
12.Proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris d.d. 12 februari 2015, pagina 2 (geen onderdeel van de doornummering).
13.Proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris d.d. 12 februari 2015, vaststelling rechter-commissaris van de identiteit van de getuige, pagina 1 (geen onderdeel van de doornummering).
14.Proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris d.d. 12 februari 2015, pagina 1 (geen onderdeel van de doornummering).
15.Proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris d.d. 12 februari 2015, pagina’s 1 en 2 (geen onderdeel van de doornummering).
16.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 juli 2014, als weergegeven op pagina 806 van de doornummering.
17.Proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris d.d. 12 februari 2015, pagina 4 (geen onderdeel van de doornummering).
18.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 juli 2014, als weergegeven op pagina 807 van de doornummering.
19.Proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris d.d. 12 februari 2015, pagina 5 (geen onderdeel van de doornummering) en proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 juli 2014, als weergegeven op pagina 808 van de doornummering.
20.Proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris d.d. 12 februari 2015, pagina 4 (geen onderdeel van de doornummering).
21.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 juni 2014, als weergegeven op pagina’s 528 tot en met 531 van de doornummering en proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 juni 2014, als weergegeven op pagina’s 533 en 534 van de doornummering.
22.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 juni 2014, als weergegeven op pagina’s 532 tot en met 539 van de doornummering en proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 juni 2014, als weergegeven op pagina’s 547 tot en met 560 van de doornummering.
23.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 juni 2014, als weergegeven op pagina 535 van de doornummering.
24.Verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting d.d. 26 mei 2015.
25.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 juni 2014, als weergegeven op pagina 551 van de doornummering.
26.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 juni 2014, als weergegeven op pagina 135 van de doornummering.
27.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 juni 2014, als weergegeven op pagina 281.
28.Proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris d.d. 5 februari 2015, pagina 4 (geen onderdeel van de doornummering).
29.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 juni 2014, als weergegeven op pagina 273 van de doornummering en proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 juni 2014, als weergegeven op pagina 290 van de doornummering.
30.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 4 juli 2014, als weergegeven op pagina 974 van de doornummering.
31.Proces-verbaal van bevindingen ontvangen histo gegevens d.d. 7 mei 2014, als weergegeven op pagina 1916 van de doornummering.
32.Proces-verbaal van Bevindingen IP adressen d.d. 22 mei 2014, als weergegeven op pagina’s 1886 en 1887 van de doornummering.
33.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 2 juli 2014, als weergegeven op pagina 1337 van de doornummering.
34.Kennisgeving van inbeslagneming (artikel 94 Sv) d.d. 17 juni 214 als weergegeven op pagina 97 van de doornummering.
35.Rapport Onderzoek sms verkeer in beslag genomen mobiele telefoon merk Samsung, type FT-E-1080w d.d. 2 juli 2014, als weergegeven op pagina’s 117 en 118 van de doornummering.