ECLI:NL:RBLIM:2015:4950

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 juni 2015
Publicatiedatum
12 juni 2015
Zaaknummer
03/659008-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en veroordeling wegens belaging na stelselmatige intimidatie van ex-vriendin

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 12 juni 2015, stond de verdachte terecht voor de poging tot doodslag en zware mishandeling van brigadier van politie [slachtoffer 1], alsook voor belaging van zijn ex-vriendin [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij opzettelijk de dood of zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 1] had willen toebrengen. De verdachte had met zijn vrachtwagen op het politievoertuig van [slachtoffer 1] ingereden, maar de rechtbank concludeerde dat er geen aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel was, gezien het gebrek aan bewijs over de snelheid van de vrachtwagen en de omstandigheden van de aanrijding. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan belaging van [slachtoffer 2]. Gedurende een periode van meer dan vijf maanden had hij haar stelselmatig lastiggevallen, wat resulteerde in een veroordeling tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn zwakbegaafdheid, en de impact van zijn gedrag op het leven van [slachtoffer 2]. De vorderingen tot schadevergoeding van beide slachtoffers werden afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/659008-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 juni 2015 (bij vervroeging)
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in de P.I. Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. E. Gorsselink, advocaat te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 juni 2015, waarbij de officier van justitie, de raadsman en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: heeft geprobeerd [slachtoffer 1], brigadier van politie, te doden, dan wel heeft geprobeerd
[slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een vrachtwagen (trekker) op
hem in te rijden.
Feit 2: [slachtoffer 2] heeft belaagd.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 primair en 2 bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van feit 1 heeft zij aangevoerd dat verdachte met zijn voertuig is ingereden op het dienstvoertuig van [slachtoffer 1]. Een aanrijding had tot de dood van [slachtoffer 1] kunnen leiden.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte van [slachtoffer 2], welke wordt ondersteund door getuigenverklaringen, technische gegevens en een DNA-match.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde onder de feiten 1 en 2. Ten aanzien van feit 1 heeft hij daartoe aangevoerd dat verdachte niet het opzet had op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1]. Ook kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat er contacten over en weer hebben plaatsgevonden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Onder feit 1 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij heeft geprobeerd [slachtoffer 1], brigadier van politie, van het leven te beroven (primair) dan wel [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (subsidiair), door met een vrachtwagen in te rijden op een (rijdend) politievoertuig, bestuurd door [slachtoffer 1].
Op 8 januari 2015 bevond verdachte zich met zijn vrachtwagen (een trekker zonder lading) voor de woning van zijn ex-vriendin [slachtoffer 2] aan de [adres] te [woonplaats]. Daar was een conflict gaande tussen verdachte, [slachtoffer 2] en haar vader [naam vader slachtoffer 2]. Op verzoek van de meldkamer is [slachtoffer 1] in een politievoertuig naar de woning gereden. Op het moment dat [slachtoffer 1] bijna bij de woning was, reed verdachte met zijn vrachtwagen weg.
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte met zijn trekker rechtdoor in de richting van het dienstvoertuig reed, waarbij hij zijn snelheid opvoerde. [slachtoffer 1] heeft op het laatste moment, toen de trekker hem tot enkele meters genaderd was, stevig naar rechts moeten uitwijken om een aanrijding te voorkomen. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van de ter plaatse aanwezige getuigen [slachtoffer 2], [naam vader slachtoffer 2] en [getuige]. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte met zijn vrachtwagen in de richting van het dienstvoertuig van [slachtoffer 1] is gereden en dat het, als [slachtoffer 1] niet zou hebben weggestuurd, tot een botsing van de beide voertuigen zou zijn gekomen.
De rechtbank heeft op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting echter niet kunnen vaststellen dat verdachte daarbij het opzet had om [slachtoffer 1] te doden of ernstig te verwonden. De vraag resteert dan of verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] als gevolg van een aanrijding zou komen te overlijden dan wel dat aan hem zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht.
De rechtbank kan niet vaststellen wat de gevolgen van een aanrijding zouden zijn geweest. De daarvoor benodigde informatie ontbreekt in het dossier. Zo is niet komen vast te staan met welke snelheid verdachte heeft gereden op het moment dat hij het dienstvoertuig op korte afstand was genaderd. In het dossier bevindt zich weliswaar een proces-verbaal bevindingen op pagina 80, waarin is opgenomen dat uit onderzoek van het registratieblad van de vrachtwagen was gebleken dat verdachte vlak voor zijn confrontatie met het politievoertuig zeer waarschijnlijk accelereerde naar een snelheid van tussen de 40 en 50 km/uur, echter onduidelijk is gebleven, hoe men tot deze conclusie komt. Immers, het dossier vermeldt ook (pagina 92) dat bij onderzoek was gebleken dat de tachograaf open stond en dat het registratieblad niet was ingevuld. Ook de verklaringen van aanwezige getuigen ter plaatse in het dossier scheppen op dit punt onvoldoende duidelijkheid. De genoemde geschatte snelheden daarin variëren van 20 tot 50 km/u. In het dossier bevindt zich evenmin een situatietekening van de posities van de voertuigen ten opzichte van elkaar op het moment dat zij elkaar op korte afstand waren genaderd of zelfs maar foto’s van de verkeerssituatie ter plaatse. Bij gebrek aan deze informatie is ook niet duidelijk wat de impact van een aanrijding zou zijn geweest, waarbij ook de invloed van veiligheidsvoorzieningen zoals airbags in het dienstvoertuig een belangrijke rol spelen. Ook daarover ontbreekt enige informatie in het dossier.
Ook de door de getuige [slachtoffer 2] met haar telefoon gemaakte filmopnames brengen geen duidelijkheid. Nader onderzoek aan het filmpje door het NFI heeft geen informatie opgeleverd en ook de rechtbank zelf kan niet op grond van dit filmpje met voldoende mate van zekerheid een antwoord formuleren op de eerder genoemde punten.
De rechtbank is dan ook, met de verdediging, van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel was. Verdachte zal dus worden vrijgesproken van feit 1 primair en subsidiair.
Ten aanzien van feit 2: [1]
[slachtoffer 2] heeft op 8 oktober 2014 aangifte en klacht gedaan van stalking door verdachte. Nadat zij de relatie met verdachte begin augustus 2014 beëindigde, werd zij meermalen door verdachte gebeld. [2] Onderzoek wees uit dat verdachte in de periode van 1 augustus 2014 tot en met 31 augustus 2014 in totaal 235 keer telefonisch contact opnam met [slachtoffer 2]. In de periode van 1 september 2014 tot en met 7 november 2014 belde verdachte 198 keer naar [slachtoffer 2]. [3]
Verdachte heeft verklaard dat de relatie tussen hem en [slachtoffer 2] op 10 of 11 augustus 2014 werd verbroken en dat hij hier moeite mee had. [4] Geconfronteerd met de vele telefoontjes, heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer 2] hem dat 2,5 jaar geleden ook geflikt had in de tijd dat ze een aantal maanden uit elkaar waren. Hij vroeg toen om rust, maar dat kreeg hij niet. Daarom kreeg [slachtoffer 2] dat andersom ook niet. Verdachte zelf denkt dat hij [slachtoffer 2] in de periode van 1 september 2014 tot en met eind december 2014 zo’n 300 keer gebeld heeft. [5]
[slachtoffer 2] heeft verder verklaard dat verdachte haar op 10 september 2014 opwachtte op het NS-station van Horst-Sevenum. [6] Gealarmeerde politie trof verdachte in zijn auto aan bij het station. Verdachte verklaarde toen dat hij op zijn ex-vriendin [slachtoffer 2] aan het wachten was. [7]
Uit de verklaring van [slachtoffer 2] blijkt verder dat verdachte in de week voor 20 september 2014 enkele malen bij de woning van [slachtoffer 2] aan de [adres] te [woonplaats], is geweest. Hij had daar volgens [slachtoffer 2] niets te zoeken. Ook liet verdachte afval achter bij de woning van [slachtoffer 2]. [8]
[naam vader slachtoffer 2], de vader van [slachtoffer 2], heeft verklaard dat verdachte op 7 januari 2015 in een vrachtwagen langs de woning reed en een koffiebeker door het geopende raam op de oprit van de woning gooide. [9] Deze beker werd onderzocht. Op de beker werd DNA van verdachte aangetroffen. [10] [naam vader slachtoffer 2] heeft verder verklaard dat verdachte op 8 januari 2015 langs de woning reed en een plastic fles op de oprit van de woning gooide. [11] Verdachte heeft bekend een plastic fles op de oprit te hebben gegooid. [12]
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte meermalen naar [slachtoffer 2] heeft gebeld, haar bij het station Horst-Sevenum heeft opgewacht, zich bij de woning van [slachtoffer 2] heeft opgehouden en bij de woning afval heeft achtergelaten. Uit de jurisprudentie blijkt dat bij de beoordeling of er sprake is van belaging relevant zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers. De gedragingen van verdachte, alles in onderlinge samenhang bezien, en de impact van die gedragingen op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster, maken dat de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van belaging. Zij acht feit 2 dan ook bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Ten aanzien van feit 2:
in de periode van 1 augustus 2014 tot en met 8 januari 2015 in de gemeente Horst aan de Maas, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van mevrouw [slachtoffer 2], met het oogmerk die mevrouw [slachtoffer 2] te dwingen iets te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij:
  • meermalen telefonisch contact gezocht en opgenomen met het telefoonnummer van die mevrouw [slachtoffer 2] en
  • die mevrouw [slachtoffer 2] opgewacht bij haar aankomst op het station Horst-Sevenum en
  • zich meermalen zonder noodzaak opgehouden bij de woning van die mevrouw [slachtoffer 2] en
  • meermalen afval achtergelaten in de onmiddellijke nabijheid van de woning van die mevrouw [slachtoffer 2].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Ten aanzien van feit 2:
belaging
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van de duur van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en een straf op te leggen welke gelijk is aan de duur van het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank heeft in het bijzonder acht geslagen op het volgende.
Verdachte heeft zijn ex-vriendin [slachtoffer 2] gedurende ruim 5 maanden stelselmatig lastiggevallen. Hij heeft daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Verdachte was kennelijk zo verbitterd over de relatiebreuk dat hij op wraak uit was. Hij is daarbij volledig voorbij gegaan aan de gevoelens van [slachtoffer 2].
Verdachte hield zich niet alleen gedurende een langere periode bezig met het stelselmatig lastigvallen van [slachtoffer 2], maar hij treiterde haar ook op andere manieren. Zo staat voor de rechtbank - op basis van door verdachte verstuurde berichten - vast dat verdachte betrokken was bij het laten leeglopen van het oliereservoir van de auto van [slachtoffer 2]. Bovendien bleef het lastigvallen niet beperkt tot de vele telefoontjes, maar bleef verdachte [slachtoffer 2] ook keer op keer met zijn fysieke aanwezigheid confronteren. Hij zocht haar op bij het station, reed langs haar woning en liet daar afval achter. Alsof hij op die manier telkens wilde benadrukken dat hij nog altijd onderdeel was van het leven van [slachtoffer 2]. Dit terwijl zij hem expliciet had laten weten dat zij geen behoefte meer had aan welke vorm van contact dan ook. Dat verdachte, zelfs nadat de wijkagent was ingeschakeld en hem nadrukkelijk had aangegeven dat hij [slachtoffer 2] met rust moest laten, toch bleef doorgaan, is voor de rechtbank tekenend voor de hardnekkige en egoïstische manier van handelen van verdachte. In feite heeft verdachte gedurende 5 maanden lang het leven van [slachtoffer 2] en haar familie bepaald. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt ook dat de gedragingen van verdachte een enorme impact op het leven van [slachtoffer 2] hebben gehad. Zo was zij altijd op haar hoede en voelde zij zich niet meer veilig. Uit diezelfde verklaring blijkt dat ook haar familie onder de terreur van verdachte had te lijden.
Het gedrag van verdachte is absoluut onacceptabel en rechtvaardigt oplegging van een gevangenisstraf. Deze gevangenisstraf zal beduidend lager zijn dan de eis van de officier van justitie. Die eis was immers - zo begrijpt de rechtbank - voornamelijk gebaseerd op de door de officier van justitie bewezen geachte poging tot doodslag onder feit 1 primair. Nu de rechtbank dit feit niet bewezen acht, zal zij fors afwijken van de eis.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij de laatste jaren niet met politie en justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank zal hier rekening mee houden. Ook zal zij rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zo blijkt uit het rapport van de psycholoog De Kuiper van 12 mei 2015 dat verdachte zwakbegaafd is. Hij kan de gevolgen van zijn handelen niet goed overzien en wordt veelal door zijn omgeving overschat. Hij heeft onvoldoende probleemoplossende vaardigheden en heeft moeite om met stress en spanningen om te gaan. Hoewel het rapport van de psycholoog niet is opgemaakt naar aanleiding van het onder feit 2 tenlastegelegde, is de rechtbank van oordeel dat deze omstandigheden een rol hebben gespeeld bij het bewezenverklaarde. Zij zal hier in de strafmaat rekening mee houden.
Alles overwegende acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend.
Op 28 mei 2015 heeft de reclassering een advies uitgebracht, waarin wordt geadviseerd aan verdachte in het kader van een voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht op te leggen, waaronder een ambulante behandeling. De rechtbank is de noodzaak van deze behandeling echter niet gebleken. Ook de noodzaak van reclasseringstoezicht is niet gebleken. De rechtbank zal dit advies dan ook niet overnemen.

7.De benadeelde partijen

De benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. [slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 200,- terzake van feit 1. [slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 4.000,- terzake van feit 2.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de gevorderde schade door [slachtoffer 1] kan worden toegewezen. De raadsman heeft verzocht [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
De officier van justitie en de raadsman hebben beiden aangevoerd dat [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, nu de door haar gestelde schade niet is onderbouwd.
De rechtbank zal [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte zal worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat [slachtoffer 2] in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien de vordering op geen enkele wijze is onderbouwd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van feit 1 primair en subsidiair.
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd.
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar.
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 2 tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Benadeelde partijen
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil;
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.
Voorlopige hechtenis
- heft op de voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Holthuis, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en
mr. C.G.A. Wouters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 juni 2015.
Buiten staat:
de griffier, mr. Spronk, is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging - ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 8 januari 2015 in de gemeente Horst aan de Maas, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1], brigadier van politie, opzettelijk van het leven te beroven, door als bestuurder van een vrachtwagen, te weten een Scania, is ingereden op een (rijdend) politievoertuig, bestuurd door die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 8 januari 2015 in de gemeente Horst aan de Maas, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1], brigadier van politie, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vrachtwagen, te weten een Scania, in te rijden op een (rijdend) politievoertuig, bestuurd door die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2014 tot en met 8 januari 2015 in de gemeente Horst aan de Maas en/of elders in de provincie Limburg, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van mevrouw [slachtoffer 2], met het oogmerk die mevrouw [slachtoffer 2] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij:
- meermalen telefonisch contact gezocht en/of opgenomen met het telefoonnummer van die mevrouw [slachtoffer 2] en/of
- meermalen die mevrouw [slachtoffer 2] opgewacht of aangesproken bij haar aankomst op het station Horst-Sevenum en/of
- meermalen zich zonder noodzaak opgehouden bij de woning van die mevrouw [slachtoffer 2] en/of
- meermalen afval en/of goederen achtergelaten in de onmiddellijke nabijheid van de woning van die mevrouw [slachtoffer 2].

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, met proces-verbaalnummer 2014118408-30 d.d. 18 maart 2015, en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 8 oktober 2014, p. 37 en 28.
3.Proces-verbaal van relaas d.d. 18 maart 2015, p. 7
4.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 9 juni 2015 afgelegd.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 februari 2015, p. 137.
6.Proces-verbaal van aangifte d.d. 8 oktober 2014, p. 39.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 januari 2015, p. 63.
8.Proces-verbaal van aangifte d.d. 8 oktober 2014, p. 40.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam vader slachtoffer 2] d.d. 7 januari 2015, p. 107.
10.Het geschrift, te weten het rapport van Verilabs d.d. 3 maart 2015, p. 112.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam vader slachtoffer 2] d.d. 9 januari 2015, p. 75.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 januari 2015, p. 42.