ECLI:NL:RBLIM:2015:4920

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 mei 2015
Publicatiedatum
11 juni 2015
Zaaknummer
C/03/201768 / FA RK 15-286
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een voogd in geval van gezagsvacuüm na overlijden van de moeder

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 29 mei 2015 een beschikking gegeven inzake de benoeming van een voogd over de minderjarige [minderjarige]. De verzoeker, die met de moeder van [minderjarige] was getrouwd, heeft op 30 januari 2015 een verzoekschrift ingediend tot benoeming van voogdij, nadat de moeder op [2013] is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een gezagsvacuüm is ontstaan na het overlijden van de moeder, die voorheen de ‘alleinige elterliche Sorge’ over [minderjarige] had volgens het Zwitsers recht. De vader van [minderjarige] heeft geen verweer gevoerd en is vermoedelijk in het buitenland. De rechtbank heeft de internationale bevoegdheid vastgesteld op basis van de Verordening (EG) Nr. 2201/2003, aangezien [minderjarige] op het moment van indiening van het verzoek in Nederland woonde. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van [minderjarige] is dat verzoeker als voogd wordt benoemd, gezien de stabiliteit en veiligheid die hij biedt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de griffier is opgedragen om een afschrift van de beschikking naar het centrale gezagsregister te sturen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 29 mei 2015
Zaaknummer: C/03/201768 / FA RK 15-286
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[verzoeker],
verzoeker,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. R.R.J.W. Delsing, kantoorhoudende te Kerkrade.

1.Het verloop van de procedure

Verzoeker heeft op 30 januari 2015 een verzoekschrift tot benoeming voogdij ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 2 april 2015.

2.De feiten

Uit het huwelijk van [moeder] (hierna: de moeder) en [vader], (hierna: de vader) is de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige]) geboren te [geboorteplaats] ([land]) op [2003].
Bij uitspraak van het gerecht in Baden (Zwitserland) van 21 juni 2006 is het huwelijk tussen de vader en de moeder ontbonden. Tevens is [minderjarige] overeenkomstig artikel 133, absatz 1 van het Zwitsers Bürgerliches Gesetzbuch ‘unter die elterliche Sorge’ van de moeder gesteld.
Op [2009] is de moeder in [huwelijksplaats] ([land]) met verzoeker in het huwelijk getreden. Tot het gezin behoorden, naast verzoeker en de moeder, [minderjarige], een kind van verzoeker uit een eerder huwelijk en een kind van verzoeker en de moeder. Het huwelijk is op [2013] in [woonplaats] ([land]) ontbonden door het overlijden van de moeder. [minderjarige] en de moeder leefden sinds oktober 2008 met verzoeker in gezinsverband in [woonplaats].

3.Het verzoek

Verzoeker heeft verzocht in het door overlijden van de moeder ontstane gezagsvacuüm te voorzien en hem tot voogd te benoemen over [minderjarige]. In dat verband heeft verzoeker naar voren gebracht dat tussen hem en [minderjarige] een als family life als bedoeld in artikel 8 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens te kwalificeren band bestaat en dat er al geruime tijd geen contact meer is tussen de vader en [minderjarige]. De vader van [minderjarige] verblijft vermoedelijk in [land] en zijn woon- of verblijfplaats is onbekend. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verzoeker hieraan toegevoegd dat de vader in Zwitserland gezocht wordt en dat hij daar een gevangenisstraf moet uitzitten. [minderjarige] weet dat hij een vader heeft die in [land] woont maar hij vraagt er nooit naar. Verzoeker is voorts niet ermee bekend of de vader op de hoogte is van het overlijden van de moeder. Het is niet duidelijk of de vader (nog) het gezag over [minderjarige] heeft of dat er sprake is van een gezagsvacuüm. In dat laatste geval is verzoeker bereid de voogdij over [minderjarige] te aanvaarden.
De raad heeft ter zitting niet van bezwaren doen blijken.
De vader heeft geen verweer gevoerd.

4.De beoordeling

Aan de zaak kleven internationaalrechtelijke aspecten. Derhalve staat allereerst ter beoordeling van de rechtbank de vraag naar haar internationale bevoegdheid van het verzoek kennis te nemen. De rechtsmacht inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid is geregeld in de Verordening (EG) Nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (hierna: Brussel II-bis). Uit artikel 8 lid 1 Brussel II-bis volgt dat ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd zijn de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt, dat wil zeggen het tijdstip waarop het inleidend gedingstuk wordt ingediend. Uit de overgelegde stukken blijkt dat [minderjarige] ten tijde van de indiening van het verzoek in Kerkrade woonde, zodat de Nederlandse rechter bevoegd is van het onderhavige verzoek kennis te nemen.
Uit de uitspraak van het gerecht in Baden (Zwitserland) van 21 juni 2006 volgt dat de moeder van [minderjarige] overeenkomstig Artikel 133, Absatz 1 van het Zwitsers Bürgerliches Gesetzbuch (hierna: BGB) na de echtscheiding van de vader met de ‘alleinige elterliche Sorge’ over hem is belast, nu dat kennelijk door de Zwitserse rechter in het belang van [minderjarige] is geacht. De ‘elterliche Sorge’ is als zodanig niet in de Zwitserse wet gedefinieerd maar uit artikel 301a BGB volgt dat als onderdeel van de ‘elterliche Sorge’ in ieder geval heeft te gelden het recht om de verblijfplaats van het kind te bepalen terwijl artikel 304 BGB bepaalt dat degene die de ‘elterliche Sorge’ heeft het kind in en buiten rechte vertegenwoordigt. Naar het oordeel van de rechtbank moet uit deze in onderling verband en samenhang te beschouwen bepalingen worden afgeleid dat de ‘elterliche Sorge’ zoals die regeling heeft gevonden in het Zwitsers BGB vergelijkbaar is met het ouderlijk gezag zoals we dat in Nederland kennen. Dat de moeder na de echtscheiding van de vader in Zwitserland met de ‘alleinige elterliche Sorge’ over [minderjarige] is belast, wettigt daarom de conclusie dat door het overlijden van de moeder een gezagsvacuüm is ontstaan waarin de Nederlandse rechter als internationaal bevoegde rechter met toepassing van het bepaalde in de artikelen 1:295 en 1:299 BW, zonodig ambtshalve, dient te voorzien door de benoeming van een voogd.
Naar het oordeel van de rechtbank moet het voor [minderjarige] van groot belang worden geacht dat zijn positie in het gezin van verzoeker wordt bestendigd. In dit gezin verblijft hij sinds oktober 2008 en hier is [minderjarige] geworteld. Het gezin van verzoeker biedt hem een veilige basis om op te groeien. Voorts moet van belang worden geacht dat [minderjarige] de zekerheid heeft dat er binnen dit voor hem veilige gezin iemand is die voor hem de wezenlijke beslissingen met betrekking tot zijn verzorging en opvoeding neemt. Daar komt bij dat volstrekt onduidelijk is wat de positie van de vader in het leven van [minderjarige] is. De vader heeft na de echtscheiding van de moeder nooit mede het gezag over [minderjarige] uitgeoefend en is zelfs op enig moment uit het leven van [minderjarige] verdwenen. Aanwijzingen dat de vader op korte termijn een andere meer concrete rol in het leven van [minderjarige] zou willen spelen, zijn gesteld noch gebleken.
Niet gesteld of gebleken is voorts dat de moeder een testamentaire gezagsvoorziening heeft getroffen.
Onder deze omstandigheden moet een afweging van de belangen van de vader, verzoeker en [minderjarige] dan ook tot de conclusie leiden dat het belang van [minderjarige] het meest ermee is gediend dat verzoeker zal worden belast met de voogdij over [minderjarige]. Niet is gebleken dat gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van het verzoek de belangen van [minderjarige] worden verwaarloosd. Nu ook de raad bij gelegenheid van de mondelinge behandeling niet van bezwaren tegen de benoeming van verzoeker tot voogd heeft doen blijken, ligt het verzoek van verzoeker voor toewijzing gereed.
De rechtbank zal in verband met het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder sub a, van het Besluit gezagsregisters tevens bepalen dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.

5.De beslissing

De rechtbank:
benoemt [verzoeker], geboren te [geboorteplaats] ([land]) op [1971] tot voogd over de minderjarige [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] ([land]) op [2003];
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het centrale gezagsregister, om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.L.G. Geisel, rechter, tevens kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van E.H.C.M. Franssen-Peeters, griffier op 29 mei 2015.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.