ECLI:NL:RBLIM:2015:4900

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
C/03/182588 / FA RK 13-1557
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en bindende taxatie van goederen

In deze beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, is op 3 februari 2015 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen de man en de vrouw. De partijen zijn op [2001] te [huwelijksplaats] gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. De echtscheiding is uitgesproken op 24 juli 2013 en ingeschreven op 20 augustus 2013. De man heeft verzocht om de verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen, wat is afgesplitst van de echtscheiding. De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken, waaronder akten van beide partijen en pleitnotities, en heeft op 5 juni 2014 een mondelinge behandeling gehouden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeenschap alle goederen en schulden van de echtgenoten omvat, met uitzondering van goederen die aan een der echtgenoten verknocht zijn, voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet. De rechtbank heeft de bindende taxatie van de echtelijke woning en de bijbehorende weidegronden beoordeeld, die door een door partijen gekozen taxateur is uitgevoerd. De waarde van de woning is vastgesteld op € 240.000,00 en de waarde van de weidegronden op € 32.750,00, met een totale waarde van € 273.000,00.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw gebonden is aan de bindende taxatie en dat haar bezwaren tegen de taxatie niet gegrond zijn. De man is verplicht om de hypothecaire schulden van de woning op zich te nemen en de vrouw dient een bedrag van € 110.592,00 aan de man te betalen bij de notariële afwikkeling. Daarnaast zijn er diverse andere goederen en schulden verdeeld, waaronder voertuigen en verzekeringspenningen. De rechtbank heeft de vrouw ook verplicht om schade aan de gemeenschap te vergoeden voor een bedrag van € 11.800,00, dat vervolgens tussen partijen moet worden verdeeld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Zaaknummer : C/03/182588 / FA RK 13-1557
Beschikking van 3 februari 2015 betreffende de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. H.M. van Aarsen;
tegen:
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. E.R.T.A. Luijten.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Partijen zijn op [2001] te [huwelijksplaats] gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Bij beschikking van 24 juli 2013, gegeven in zaaknummer C/03/169433 / S RK 12-222, is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 20 augustus 2013 ingeschreven in het daartoe bestemde register van de burgerlijke stand van de [gemeente].
1.2.
De man heeft in de echtscheidingsprocedure als nevenvoorziening verzocht de verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen. Dat verzoek is afgesplitst van de echtscheiding en wordt afgedaan onder opgemeld zaaknummer.
1.3.
Het verder procesverloop blijkt uit:
- de door de man ingediende akte verdelen en verrekenen, ingekomen op 21 oktober 2013, die door de man met enkele bijlagen tot en met 37 zijn aangevuld;
- de door de vrouw ingediende antwoordakte verdelen en verrekenen, ingekomen op
4 december 2013;
- de mondelinge behandeling van 5 juni 2014, waarbij zijn verschenen: partijen, bijgestaan
door hun advocaten;
- de ter mondelinge behandeling door beide partijen overgelegde pleitnotities;
- de door zowel de vrouw als de man ingediende akte, ingekomen op 1 september 2014;
- de door de man ingediende antwoordakte na comparitie, ingekomen op 11 september
2014.

2.Beoordeling

2.1.
Naar de hoofdregel van artikel 1:94, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) omvat de gemeenschap alle goederen en alle schulden van ieder der echtgenoten. Goederen en schulden die aan een der echtgenoten op enigerlei wijze verknocht zijn, vallen daarentegen slechts in de gemeenschap voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet: artikel 1:94, derde lid, BW. Voor het maken van deze uitzondering is slechts plaats in uitzonderlijke gevallen.
2.2.
Op 1 januari 2012 is in werking getreden de Wet tot aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen. Op grond hiervan wordt als tijdstip van ontbinding van de gemeenschap aangemerkt het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding, in dit geval 29 februari 2012. Het huwelijk tussen partijen is geëindigd op 20 augustus 2013 door inschrijving van de bij beschikking van 24 juli 2013 uitgesproken echtscheiding in het register van de burgerlijke stand van de [gemeente]. Door het einde van het huwelijk is de gemeenschap vatbaar voor verdeling. De datum 29 februari 2012 is bepalend voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap. Daar waar partijen als peildatum 28 februari 2012 hebben vermeld dient dan ook te worden uitgegaan van 29 februari 2012.
2.3.
De omvang en samenstelling van de gemeenschap.
2.3.1.
De rechtbank zal hierbij uitgaan van de door de partijen opgestelde boedelbeschrijvingen aangevuld met hetgeen uit de overige stukken naar voren is gekomen en hetgeen op de zitting aan de orde is geweest.
Echtelijke woning [adres] te [woonplaats], met weidegronden percelen [A] en [B]
2.4.
Partijen zijn het erover eens dat de woning dient te worden toebedeeld aan de man, onder de verplichting de hypothecaire schulden 01 en 02 bij de SNS-bank met kenmerk [rekeningnummer] van in totaal € 500.000,-- op zich te nemen, zulks onder verrekening van het bankspaarsaldo eigen woning bij de SNS-bank van € 5.815,12 en onder de voorwaarde van ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw voor de hypothecaire verplichtingen. De kosten van de te verlijden verdelingsakte komen 50/50 voor rekening van partijen.
2.4.1.
In opdracht van partijen is met het oog op de verdeling van de woning met weidegronden een partijen bindende taxatie uitgevoerd door mevrouw G.A.E. Pickée van Pickée Makelaardij te Landgraaf. De persoon van de taxateur is door de vrouw voorgesteld. Het rapport dateert van 24 oktober 2013 en de waardepeildatum is 17 oktober 2013. Over de bindende taxatie hebben de advocaten van partijen destijds schriftelijk afspraken gemaakt. Onderdeel van de afspraken was dat partijen bij de taxatie niet aanwezig zouden zijn maar wel hun respectieve advocaten hetgeen ook is gebeurd. Na de taxatie heeft de taxateur haar rapport, zoals afgesproken, aan de beide advocaten laten toekomen.
2.4.2.
De man acht partijen gebonden aan de taxatie en wil dat conform de taxatie de verdeling van de woning en weidegronden wordt beslist en afgewikkeld. De door de vrouw opgeworpen bezwaren wijst de man van de hand en daarmee ook haar verzoek dat een nieuwe taxateur moet worden benoemd.
2.4.3.
De vrouw vindt dat zij niet aan de bindende taxatie kan worden gehouden en heeft daartoe een aantal bezwaren naar voren gebracht. Die bezwaren zullen hieronder aan de orde komen. De vrouw wenst dat door de rechtbank een nieuwe taxateur als deskundige worden benoemd om de marktwaarde van de woning met gronden te bepalen.
2.5.
De rechtbank oordeel als volgt.
Nu tussen partijen, die daarbij zijn bijgestaan door hun respectieve advocaten, een bindende taxatie is overeengekomen, heeft als uitgangspunt te gelden dat partijen gebonden zijn aan het door de taxateur uitgebrachte bindend advies waarin de marktwaarde van de woning met gronden op 17 oktober 2013 is bepaald op € 273.000,00 (volgens het rapport is de woning
€ 240.000 waard en zijn de weidegronden ter grootte van 7.255 m2 € 32.750,00 waard).
2.5.1.
Op de voet van artikel 7:904 BW kan de vrouw niet aan het bindend advies worden gehouden indien dit advies in verband met de inhoud of de wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
2.5.2.
De door de vrouw naar voren gebrachte bezwaren zullen hierna de revue passeren en aan het criterium dat zojuist is genoemd worden getoetst.
2.5.3.
De vrouw wijst op de woz waarde van de woning (sec) met als waardepeildatum 1 januari 2014 van € 294.000,00. De door de taxateur gehanteerde referentiepanden wijken qua ligging en oppervlakte sterk af van de echtelijke woning. Daarnaast wijst de vrouw op de weidegronden die gelet op de grondprijs van € 6,00 per m2 en een oppervlakte van 7.500 m2 minimaal € 45.000,00 waard moeten zijn. In dat verband wijst de vrouw ook op de aankoop van deze weidegronden in 2010 voor € 102.000,00. Dat brengt de totale waarde van de getaxeerde woning met gronden op ten minste € 339.000,00. Een waardeverschil van meer dan 20% is niet meer redelijk of aannemelijk, aldus de vrouw.
2.5.4.
Terecht heeft de man erop gewezen dat de taxateur in haar rapport bij de waardebepaling van de woning met ondergrond (perceel N 3605) een zestal referentiepanden heeft betrokken waarvan de gegevens in het rapport zijn opgenomen en welke in de jaren 2012-2013 zijn verkocht én dat de waarde van de getaxeerde woning niet meer dan 15% afwijkt van deze soortgelijke objecten in de omgeving. Daarbij heeft de taxateur ten aanzien van de referentiepanden telkens vermeld dat, gelijk de getaxeerde woning, het handelt om een vrijstaande woning in dezelfde of een naburige gemeente en de inhoud en de perceelsgrootte vermeld. De vrouw heeft deze gemotiveerde en inzichtelijke onderbouwing van de taxatie in het bindend advies niet inhoudelijk besproken en daarmee in feite niet ter discussie gesteld. Andere referentiepanden die in de bedoelde periode zijn verkocht heeft de vrouw niet genoemd. Het enkele feit dat de getaxeerde woning per 1 januari 2014 een hogere woz-waarde heeft, doet geen afbreuk aan de gemotiveerde en inzichtelijke onderbouwing van de taxatiewaarde door de bindend adviseur. Een en ander brengt met zich mee dat kan worden gezegd dat de taxateur in redelijkheid tot de waarde van € 240.000,00 van de woning met ondergrond is kunnen komen.
2.5.5.
Dat de taxateur de bij de woning in 2010 gekochte weidegronden van 7.255 m2 à € 4,50 per m2 op € 32.750,-- heeft getaxeerd kan de redelijkheidtoets eveneens doorstaan.
Niet betwist is dat de man destijds de tuin bij de woning wilde uitbreiden en dat daarvoor alleen deze weidegronden beschikbaar waren. De verkoper van de gronden was niet bereid met minder dan de overeengekomen prijs genoegen te nemen, zodat er in 2010 te veel voor betaald is. Daarom kan de aankoopsom geen rol spelen bij de vraag of de taxateur in redelijkheid tot de door haar bepaalde marktwaarde is kunnen komen.
Waar de vrouw wijst op de m2 grondprijs in Zuid-Limburg van circa € 6,00 heeft de man gewezen op een m2 prijs voor akkerland van € 3,00. Nu het noch om reguliere grond gaat en evenmin om akkerland maar om weidegrond welke specifiek bij deze woning behoort, kan niet worden gezegd dat de taxateur niet in redelijkheid tot een m2 van € 4,50 is kunnen komen en een daarbij behorende marktwaarde van € 32.750,00.
2.5.6.
De vrouw werpt nog als bezwaar op dat de woning met weidegronden op 12 oktober 2012 na een forse brand die de stallen hadden verwoest door makelaardij Renkens is getaxeerd op € 330.500. Daarna zijn vóór de bindende taxatie de stallen hersteld waarbij een volledig nieuwe nostalgische schuur met 2 geïntegreerde kapschuren voor € 81.000,00 is gemaakt. De waarde ná herstel kan in redelijkheid volgens de vrouw niet op slechts € 273.000,00 uit komen. In dit verband wijst de vrouw op het feit dat de taxateur tijdens de taxatie geen toegang tot de kapschuren heeft gehad omdat deze door de man waren afgesloten. Verder wijst de vrouw op het feit dat geen gelegenheid is geboden om een reactie te geven op het rapport van de taxateur.
2.5.7.
De rechtbank is van oordeel dat ook deze bezwaren niet tot een andere conclusie kunnen leiden. Partijen hebben destijds met het oog op de bindende taxatie niet afgesproken dat hen bekende taxaties aan de taxateur bekend zouden worden gemaakt. Daardoor heeft de taxateur ze ook niet bij haar taxatie kunnen betrekken. Partijen beoogden juist een taxatie door een nieuwe taxateur die op eigen kracht tot een waardebepaling zou komen om een einde te maken aan de discussies tussen partijen over de marktwaarde van de woning. Evenmin hebben partijen afgesproken dat de taxateur eerst tot een concept taxatierapport zou komen waarop partijen nog commentaar zouden kunnen geven alvorens de taxateur tot een definitieve waardebepaling zou komen. In de gemaakte schriftelijke afspraken ligt besloten dat partijen daarvan juist hebben afgezien. Dit terwijl de advocaten die bij de procedurele afspraken betrokken zijn geweest bekend zijn met de gang van zaken bij een rapportage door een door de rechtbank benoemde deskundige. De taxatie door Renkens is blijkens het rapport geschied met het oog op het verkrijgen van de marktwaarde ten behoeve van financiering. Dit betreft een geheel ander doel dan waarvoor de bindende taxatie is geschied. Bekend is dat met het oog op financiering taxateurs tot een substantieel hogere marktwaarde plegen te komen. Zo de taxateur tijdens de taxatie de bedoelde schuren niet zou hebben gezien, de man heeft dit betwist en uit het rapport blijkt niet dat de taxateur niet toegang heeft gehad tot bepaalde ruimtes om haar taxatie goed te kunnen doen, heeft het op de weg van de advocaat van de vrouw gelegen (hij was daarbij aanwezig) om de taxateur op het belang daarvan te wijzen en niet eerst achteraf dit bezwaar naar voren te brengen. Bekend is, daarover zijn partijen het ook eens, dat een verbouwing of renovatie zich bepaald niet één-op-één vertaalt in een hogere marktwaarde van de opstallen, zodat ook dit bezwaar in redelijkheid geen afbreuk kan doen aan de bindende taxatie door Pickée.
2.5.8.
Tot slot kan het enkele feit dat dezelfde Renkens in opdracht van de vrouw de woning met gronden in april 2014 op een marktwaarde van € 385.000,00 heeft getaxeerd in redelijkheid geen afbreuk doen aan de bindendheid van de taxatie van Pickée. Daar betrekt de rechtbank bij dat de man er terecht op heeft gewezen dat Renkens, gelet op zijn in 2013 uitgevoerde taxatie en toen bepaalde waarde, in 2014 daarop zal hebben voortgebouwd.
2.5.9.
Hetgeen de vrouw in haar akte na de mondelinge behandeling over de woning naar voren heeft gebracht, laat de rechtbank buiten beschouwing. Terecht heeft de man gewezen op het feit dat tijdens de mondelinge behandeling is afgesproken dat partijen nog slechts over enkele specifieke punten zich schriftelijk konden uitlaten en dat de woning daar niet onder valt.
2.5.10.
De conclusie is dat de vrouw en de man aan de in 2013 uitgevoerde taxatie kunnen worden gehouden en dat de woning met weidegronden voor de waarde van € 273.000,00 in de verdeling moeten worden betrokken. Gelet op de hierboven genoemde overeenstemming tussen partijen leidt de toedeling voor € 273.000,00 ertoe dat de vrouw per saldo (bij de overdracht bij de notaris) aan de man € 110.592,00 dient te betalen.
2.5.11.
De ASR polis betreft een levensverzekeringspolis die aan de woning gekoppeld is zonder dat deze polis een waarde vertegenwoordigt. Partijen hebben op de zitting afgesproken dat de vrouw op eerste verzoek van de man meewerkt aan wijziging(en) van deze polis nu de woning aan hem wordt toebedeeld.
[auto A]
2.6.
De man heeft in de antwoordakte na comparitie verklaard dat de [auto A] conform de ter zitting bereikte overeenstemming tussen partijen is verkocht en dat de verkoopopbrengst tussen partijen is verdeeld.
De vrouw heeft met betrekking tot deze auto niet meer gereageerd, zodat de feitelijke stellingen van de man voor juist worden gehouden.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat ter zake de [auto A] geen beslissing meer genomen hoeft te worden.
[auto B]
2.7.
Ook met betrekking tot deze auto heeft de man in genoemde akte verklaard dat deze is verkocht en dat de verkoopopbrengst is verdeeld. De vrouw heeft daar niet op gereageerd, zodat de feitelijke stellingen van de man voor juist worden gehouden en ter zake deze auto geen beslissing meer genomen hoeft te worden.
Paardentrailer
2.8.
De paardentrailer wordt – conform tijdens de zitting bereikte overeenstemming tussen partijen - aan de man toebedeeld voor een waarde van € 2.000,-- zodat de man
€ 1.000,00 aan de vrouw moet betalen.
Caravan
2.9.
Conform de tijdens de zitting gemaakte afspraak tussen partijen wordt de caravan aan de man toebedeeld voor een waarde van € 750,-- zodat de man € 375,-- aan de vrouw dient te betalen.
De motor met kenteken [kenteken]
2.10.
De motor wordt conform de ter zitting gemaakte afspraak tussen partijen aan de man toebedeeld voor een waarde van € 875,-- zodat de man € 437,50 aan de vrouw dient te betalen.
De tractor
2.11.
De tractor wordt conform de ter zitting gemaakte afspraak tussen partijen aan de man toebedeeld voor een waarde van € 2.000,-- zodat de man € 1.000,-- aan de vrouw dient te betalen.
De paarden [paard A], [paard B] en [paard C]
2.12.
Het paard [paard A] wordt conform de gemaakte afspraken aan de vrouw toebedeeld voor een bedrag van € 1.875,-- zodat de vrouw € 937,50 aan de man dient te betalen.
De paarden [paard B] en [paard C] worden conform de gemaakte afspraken aan de man toebedeeld voor een bedrag van € 875,-- per paard zodat de man € 875,-- aan de vrouw dient te betalen.
Fietsen
2.13.
Partijen zijn het eens dat de Mountainbike Merida en de Batavus herenfiets door brand of diefstal verloren zijn gegaan en niet meer hoeven te worden verdeeld.
Conform afspraak gemaakt tijdens de zitting heeft de vrouw tot 2 weken na de zitting de gelegenheid gehad om ten genoegen van de man bewijsstukken te laten zien waaruit blijkt dat zij als schade-uitkering van de verzekering voor de gestolen Giant damesfiets € 799,00 heeft ontvangen. De man stelt dat de vrouw dit bewijs niet heeft laten zien. Conform afspraak gemaakt ter zitting moet ervan worden uitgegaan dat zij € 899,00 als schade uitkering heeft ontvangen. Zij dient de helft € 449,50 aan de man te betalen.
Aanhanger Hapert [kenteken]
2.14.
De aanhanger wordt conform de ter zitting gemaakte afspraak aan de man toebedeeld voor een waarde van € 1.500,-- zodat de man € 750,-- aan de vrouw dient te betalen.
Vierwielig rijtuig [C]
2.15.
Zoals ter zitting is afgesproken, dient de man van de door hem ontvangen verzekeringspenningen van € 12.000,00 de helft ofwel € 6.000,00 aan de vrouw te betalen.
Rijtuig of koetsje, antiek (?) 2-wielig
2.16.
Vast staat dat dit rijtuig door de vrouw aan het door de man op 3 februari 2012 gelegde maritaal beslag is onttrokken. De vrouw stelt dat zij dit rijtuig heeft verkocht en ter zitting is afgesproken dat zij dit rijtuig zal trachten op te sporen zodat de waarde ervan kan worden vastgesteld omdat partijen over die waarde en over de vraag of het een antiek rijtuig is van mening verschillen. Gelet op de na de zitting overgelegde aktes moet het ervoor worden gehouden dat de vrouw het rijtuig niet boven water heeft gehaald zodat de taxatie ervan niet meer mogelijk is.
2.17.
Op de peildatum 29 februari 2012, partijen gaan daar vanuit, behoorde dit rijtuig nog tot de toen ontbonden gemeenschap. De vrouw heeft erkend dat zij dit rijtuig, zonder de man daarin te kennen, heeft verkocht en aldus aan de beslaglegging heeft onttrokken.
Ter zitting heeft de man naar voren gebracht dat de vrouw door aldus te handelen opzettelijk dit tot de gemeenschap behorende rijtuig heeft zoek gemaakt. Daarmee heeft de vrouw haar aandeel in dit goed aan de man verbeurd conform het bepaalde in artikel 3:194 lid 2 BW.
De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt van de man niet kan worden gevolgd. De man gaat er vanuit dat, zoals de vrouw heeft gesteld, het rijtuig door haar zonder zijn instemming is verkocht voor € 200,00. Daarmee gaan partijen er vanuit dat het rijtuig niet meer tot de ontbonden gemeenschap behoort. Onder die omstandigheden kan het verbeuren van het aandeel van de vrouw niet meer plaatsvinden. In artikel 194 voornoemd wordt er namelijk vanuit gegaan dat het zoekgeraakte goed weer boven water komt en nog steeds tot de (ontbonden) gemeenschap behoort, maar dat is in deze zaak niet aan de orde.
De stellingen van de man kunnen wel worden begrepen in de zin van artikel 1: 164 BW. Door het rijtuig met een waarde van € 12.000,00 te verkopen (nadat de gemeenschap werd ontbonden) voor € 200,00 heeft de vrouw dit goed van de gemeenschap verkwist en de gemeenschap benadeeld zodat zij tot schadevergoeding aan de gemeenschap gehouden is.
Partijen twisten over de omvang van de schade.
2.18.
Ter bepaling van de schade ofwel de marktwaarde van dit rijtuig wordt het volgende overwogen.
De vrouw stelt deze op € 200,00 en stelt dat zij het rijtuig voor dit bedrag heeft verkocht en verder wijst zij op de aankoop in 2009 voor € 750,00. Ten bewijze daarvan legt zij een e-mailbericht van [D] van 19 augustus 2014 over waarin deze verklaart dat de oude, houten koets destijds voor ongeveer € 750,00 is verkocht en dat van een antieke koets geen sprake is geweest.
De man betwist de door de vrouw gestelde feiten en trekt de authenticiteit en het waarheidsgehalte van de e-mail in twijfel. Hij stelt dat het rijtuig destijds (2011/2012) voor € 12.000,00 is gekocht en dat het rijtuig deze waarde nog steeds heeft. Hij heeft een foto van een volgens hem soortgelijk rijtuig overgelegd. Indien het rijtuig niet aan het beslag was onttrokken, had de waarde ervan door de bouwer van het rijtuig kunnen worden vastgesteld. Nu de vrouw niets heeft gesteld omtrent haar eventuele pogingen om het rijtuig boven water te krijgen en dus niet is gebleken dat dit onmogelijk is, dient een en ander ertoe te leiden dat voor de waarde van het rijtuig uitgegaan moet worden van de door de man gestelde waarde.
2.19.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De vrouw heeft het rijtuig aan het door de man onder haar gelegde beslag onttrokken en daarmee heeft zij de man de mogelijkheid ontnomen om het rijtuig te laten taxeren door een onafhankelijke deskundige. De vrouw heeft ter zitting toegezegd te bewerkstelligen dat het rijtuig met behulp van degene via wie zij het heeft verkocht aan een voor haar onbekende derde weer boven water komt zodat het alsnog kan worden getaxeerd. De vrouw heeft in de akte na de zitting niets gezegd over wat zij al dan niet heeft gedaan om het rijtuig op te sporen. De man heeft een foto van het rijtuig in het geding gebracht en zich verder beroepen op het proces-verbaal van de deurwaarder die op 3 februari 2012 beslag heeft gelegd op een volgens de omschrijving van de deurwaarder (die enige kennis van zaken heeft op basis van zijn ervaringen in zijn ambt) “een antiek rijtuig 2-wielig geel groen” en de man heeft gesteld dat het rijtuig destijds (2011-2012) voor € 12.000,00 is gekocht en dat het deze waarde nog steeds heeft. Dat de man over dit bedrag heeft kunnen beschikken volgt uit hetgeen hierna onder 2.35 is overwogen. Gelet op deze met elkaar samenhangende feiten en omstandigheden kan worden gezegd dat de man zijn stelling over de waarde van het rijtuig gemotiveerd heeft onderbouwd. Hier tegenover heeft de vrouw met haar summiere stellingen onvoldoende gemotiveerd verweer gevoerd. De conclusie luidt dat de vrouw de gemeenschap heeft benadeeld voor een bedrag van € 12.000,00 minus € 200,00. De vrouw moet € 11.800,00 schade aan de gemeenschap vergoeden en van dat bedrag komt aan ieder van partijen vervolgens de helft toe.
Zeilboot
2.20.
Partijen hadden een zeilboot(je) en deze zou bij een brand op 13 mei 2012 verloren zijn gegaan. De verzekeraar Achmea heeft ter zake dit goed € 3.000,00 aan de man uitgekeerd. Ter zitting heeft de man het vermoeden uitgesproken dat de vrouw dit bootje heeft meegenomen en heeft opgeslagen. Hij sloot niet uit dat dit bootje naast andere goederen (die als verloren gegaan bij Achmea waren opgegeven) door de vrouw waren “veiliggesteld” zodat zij dit gemeenschappelijk goed opzettelijk aan de gemeenschap zou hebben onttrokken. Ter zitting van 5 juni 2014 is afgesproken dat de vrouw de door Achmea opgemaakte lijst van het bezoek van Achmea op 24 april 2013 aan een door de vrouw gehuurde opslagbox bij Shurgard zal overleggen. De man heeft toegezegd aan de vrouw de helft van de uitgekeerde verzekeringspenningen aan de vrouw te zullen overmaken als de zeilboot niet op de lijst van Achmea staat.
De vrouw heeft bij haar akte na de zitting als productie 21 de lijst van 25 juni 2013 van Achmea en enkele foto’s van in de box aangetroffen goederen overgelegd. Nu op die lijst en de foto’s de zeilboot niet staat, dient de man van de ontvangen € 3.000,00 de helft aan de vrouw te betalen. Dit is tevens conform de ter zitting gemaakte afspraak. Het door de man gestelde in zijn akte dat hem de uitkering op grond van artikel 3:194 lid 2 BW geheel toekomt, kan onbesproken blijven. Temeer nu de man in zijn antwoordakte na de zitting niet meer op de stellingen en productie 21 van de vrouw heeft gereageerd.
De man dient € 1.500,00 aan de vrouw te betalen.
De skottelbraai
2.21.
Uit het proces-verbaal van constateringen van de deurwaarder (in opdracht van de man) van 13 juni 2012, het eerder in opdracht van de man gelegde maritaal beslag onder de vrouw en haar erkenning in de akte van de zitting in samenhang met de ontdekking van dit goed in voornoemde door de vrouw gehuurde opslagruimte volgt dat de vrouw dit goed aan het beslag heeft onttrokken. Zij heeft dit goed opzettelijk aan de gemeenschap onttrokken zodat zij haar aandeel in dit goed aan de man heeft verbeurd. Dit goed waaraan Achmea een waarde van € 159,00 heeft toegekend, wordt aan de man toebedeeld.
2.22.
De stelling van de man dat indien dit goed niet meer in een goede staat zou zijn hij aanspraak maakt op kennelijk de nieuwwaarde (aanschaf) van een soortgelijk goed wordt door de rechtbank niet gevolgd. In de verdelingsprocedure wordt het goed, gezien het debat van partijen, aan de man toebedeeld en is er thans geen plaats voor de toekenning van een voorwaardelijke vergoeding die overigens de waarde van het goed van € 159,00 te boven gaat.
2.23.
De schade-uitkering van Achmea in verband met de door brand verloren gegane gemeenschapsgoederen
2.24.
Uit het debat tussen partijen is duidelijk geworden dat de man terzake die eerder genoemde brand € 42.500,00 heeft ontvangen. Hij heeft aan Achmea € 3.844,00 moeten terugbetalen omdat na de uitkering tot dat bedrag vergoede goederen onder de vrouw zijn aangetroffen. De man dient de helft ofwel € 19.328,00 (het aandeel van de vrouw) aan haar te betalen.
Aan de stellingen van de man die tot de conclusie zouden moeten voeren dat de vrouw geen aanspraak zou kunnen maken op haar aandeel gaat de rechtbank als rechtens niet relevant voorbij.
Diverse inboedelgoederen die door Achmea in de gehuurde opslagruimte van de vrouw zijn aangetroffen
2.25.
De vrouw dient op grond van hetgeen ter zitting is afgesproken en op grond van het bepaalde in artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering alsnog in de procedure over te leggen de schriftelijke stukken afkomstig van Achmea over de door Achmea in de bedoelde opslagruimte aangetroffen andere goederen (dan die met name genoemd zijn in de brief van 27 mei 2013 van Achmea aan de man (productie 19 van de man). In beginsel lijkt aangenomen te kunnen worden dat het in deze handelt om gemeenschappelijke goederen van partijen die in de verdeling dienen te worden betrokken.
2.26.
De vrouw dient die stukken of lijst(en) binnen 4 weken na heden over te leggen. Zo de vrouw die informatie niet overlegt, dient zij de man binnen 4 weken na heden in ieder geval onherroepelijk te machtigen zelf die stukken bij Achmea op te vragen, zodat de man langs die weg volledig inzicht krijgt in hetgeen onder de vrouw is aangetroffen door Achmea. Vervolgens krijgt de man gelegenheid om bij akte zijn standpunt met betrekking tot die goederen te formuleren, waarna de vrouw bij akte kan reageren.
De bankrekeningen
2.27.
Zoals volgt uit de stukken en het verhandelde ter zitting zijn partijen het erover eens dat het saldi van de bankrekeningen ten name van de man op 29 februari 2012 € 41.837,22 was. De door de man in 2012 ontvangen bonussen en dividenden tot een totaal bedrag van
€ 66.222,38 zijn in de draagkrachtberekening van de man verwerkt ter berekening van de door hem aan de vrouw te betalen partneralimentatie. Dit totaal bedrag strekt, zo spraken partijen ter zitting af, in mindering op de € 41.837,22. Per saldo is een debet saldo van € 24.385,16 die 50/50 door partijen dient te worden gedragen. De vrouw dient € 12.192,58 aan de man te betalen.
Afboekingen van bedragen door de man in de periode 19 oktober 2010 – 25 februari 2011
2.28.
De man heeft in deze periode in totaal € 64.000,00 aan gemeenschapsgelden naar zijn zeggen veiliggesteld bij zijn zus omdat de huwelijksproblemen toenamen en de vrouw zoveel uitgaven deed dat het saldo op zijn bankrekeningen niet meer toereikend was of zou zijn om lopende (hypothecaire) verplichtingen te betalen.
2.29.
Ter discussie staat of deze gelden op 29 februari 2012 bij de ontbinding van de huwelijksgemeenschap nog aanwezig waren óf vóór 29 februari 2012 door de man ten gunste van de gemeenschap zijn besteed.
2.30.
Ter zitting heeft de vrouw bij monde van haar advocaat erkend dat de zus van de man in totaal € 24.200,00 in de periode 2 maart 2011 – 19 april 2011 heeft teruggestort op de rekening van de man.
2.31.
De man heeft ter zitting gesteld dat de resterende € 39.800,00 tot een bedrag van
€ 11.250,00 (totaal komt uit op € 11.254,00) door hem is teruggestort op zijn bankrekening en hij heeft daartoe overgelegd als productie 32 de betreffende bankafschriften. De man doelt op de stortingen die hij heeft verricht op 5 november 2010 (€ 7.000,00 en € 2.000,00), 20 maart 2011 (€ 900,00 en € 560,00 en € 40,00), 11 april 2011 (€ 200,00) en 10 mei 2011 (€ 300,00 en € 254,00). Nu de vrouw deze gemotiveerde stelling niet gemotiveerd heeft betwist, moeten de door de man gestelde feiten voor juist worden gehouden.
Per saldo is nog in discussie een bedrag van € 28.546,00.
2.32.
Op de bij akte door de man verder verantwoorde bedragen heeft de vrouw niet meer gereageerd terwijl zij daartoe wel in de gelegenheid is geweest. Het gevolg is dat als onbestreden voor juist moet worden gehouden dat de man op 5 oktober 2011 € 500,00, op 9 november 2011 € 500,00 en 27 juli 2011 € 450,00 heeft teruggestort. De door hem genoemde € 300,-- en € 254,-- (beide op 10 mei 2011) zijn in de vorige alinea reeds meegenomen. Per saldo is nog in discussie een bedrag van € 27.096,00.
2.33.
De man stelt dat van het resterende geld door hem vóór 29 februari 2012 contant diverse goederen zijn gekocht zoals de [auto B] voor € 15.000,00, het antieke rijtuig voor € 12.000,00.
2.34.
De vrouw heeft niet gemotiveerd betwist dat de man de [auto B] voor € 15.000,00 in de aan de orde zijn periode heeft gekocht. Waar de vrouw geen gelden heeft aangewezen waarvan die auto is betaald, moet de stelling van de man voor juist worden gehouden.
2.35.
Per saldo gaat het afgerond nog om een bedrag van € 12.000,00 waarvan de man de besteding heeft aangewezen, hetgeen door de vrouw is betwist.
2.36.
Gelet op hetgeen onder 2.19 is overwogen inzake het bedoelde rijtuig kan ervan worden uitgegaan dat de man die € 12.000,00 zoals gesteld heeft besteed aan de aankoop van het rijtuig. Daarmee dient het standpunt van de vrouw te worden verworpen en is er geen geld meer te verdelen tussen partijen.
2.37.
De vrouw heeft buiten de processuele afspraken die tijdens de zitting zijn gemaakt gesteld dat op de samenstellingspeildatum nog € 3.900,00 van door de vrouw van de bankrekening eerder tot € 10.500,00 opgenomen bedragen niet zijn verantwoord. De rechtbank gaat aan die stellingen voorbij omdat zij buiten de procesorde naar voren zijn gebracht.
Aandelen [X]
2.38.
Partijen verschillen van mening over de waarde van de aandelen van de man in de [X]. Volgens de man zijn ze € 99.000,00 waard en daartoe heeft hij gewezen op een tweetal documenten en bepaalde passages/artikelen in die documenten.
De vrouw heeft onder verwijzing naar een van die documenten gewezen op een artikel waaruit blijkt dat de aandelen maximaal het dubbele of € 198.000,00 waard zijn en dat de man die waarde kan realiseren bij uittreding als aandeelhouder. De formule die in artikel 8 sub 4 staat moet worden gevolgd om te bepalen hoeveel meer dan € 99.000,00 de aandelen waard zijn die verdeeld moeten worden.
2.39.
De rechtbank is van oordeel dat de aandelen aan de man moeten worden toebedeeld voor de waarde van € 99.000,00.
Uit de overeenkomst (van 1 oktober 2010) betreffende de participatie van de directeur volgt dat de man als directeur van [X] (sedert 1 oktober 2009) zolang hij die functie uitoefent overeenkomstig het beleid van de Holding deel kan nemen in het kapitaal van de door hem geleide vennootschap. De man heeft de geblokkeerde aandelen bij notariële akte van 1 oktober 2010 geleverd gekregen en voor de aandelen € 99.000,00 betaald. Zodra de man directeur af is, is hij onherroepelijk verplicht zijn aandelen aan de Holding aan te bieden. Verder kunnen de aandelen van de man worden ingetrokken conform een statutaire regeling (krachtens besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders tegen terugbetaling van het op de aandelen gestorte bedrag) als hij geen directeur meer is. De aandelen geven de man een winstgerechtigdheid van 10% van de uitgekeerde winst.
In artikel 8 sub b geeft de man aan de Holding een onherroepelijke 2e call-optie bij zijn uittreding als directeur. Indien die optie wordt uitgeoefend, wordt de koopprijs gevormd door de verkrijgingsprijs verhoogd met een mogelijke waardestijging. Die stijging wordt bepaald op basis van de gemiddelde winst over de laatste 3 afgesloten boekjaren vermenigvuldigd met de factor 3 met dien verstande dat die stijging maximaal € 99.000 zal bedragen. Tot op heden is niet gesteld of gebleken dat de man is of op korte termijn zal uittreden als directeur. Integendeel de man heeft onbetwist gesteld dat uittreden als directeur noch volgens hem noch volgens de Holding aan de orde is. Uit de betreffende afspraken volgt dat de aandelen niet vrij verhandeld kunnen worden en conform de gemaakte afspraken en blokkeringsregeling slechts onder strikte condities door de man aan de Holding of een nieuwe of mede directeur kunnen/moeten worden overgedragen. Waar het uittreden van de man niet aan de orde is, speelt ook niet het uitoefenen van de voornoemde call-optie door de Holding. Een eventuele waardestijging, zo daarvan al sprake is bij een toekomstig uittreden van de man, kan zo lang de man niet uittreedt ook niet worden bepaald. Waar de waardestijging afhankelijk is van toekomstige onzekere gebeurtenissen die thans niet aan de orde zijn, is de call-optie bepaling niet relevant voor de in deze verdelingsprocedure te beantwoorden vraag. Ten tijde van de verdeling van de aandelen (die bij dit vonnis zal worden gelast) kan, nu het uittreden van de man niet speelt, uitsluitend worden teruggevallen op de gegarandeerde waarde van de aandelen van € 99.000,00. Een waardebepaling door een deskundige is dan ook niet nodig. De man dient de helft of
€ 49.500,00, aan de vrouw te betalen.
2.40.
Voor zover de vrouw en de man in strijd met de tijdens de zitting gemaakte afspraken nog opmerkingen hebben gemaakt over dit onderwerp wordt daar geen acht op geslagen.
Bekeuringen
2.41.
De vrouw heeft ter zitting erkend dat de drie bekeuringen met de door haar gebruikte [auto A] - bij partijen bekend - betrekking hebben op door haar gemaakte overtredingen en dat van de door de man betaalde boetes € 260,-- (€ 153,-- + € 44,-- +
€ 63,--) door haar aan de man betaald dient te worden.
Door de man betaalde hypotheekrente (deel van de vrouw) na de peildatum 29 februari 2012 tot de overdracht van de woning
2.42.
De man heeft, na deze vordering ter zitting te hebben beperkt tot 20% van zijn aanvankelijke vordering, de vordering in zijn akte na de zitting laten vallen zodat daar niet meer op hoeft te worden beslist.
Diergeneeskundige kosten voor pony “[Y]”
2.43.
De vrouw vordert de helft van de door haar gemaakte dierenartskosten. Uit een nota van 19 maart 2012 blijkt dat het gaat om € 926,93 verricht voor handelingen verricht op en na 13 maart 2012.
2.44.
Uit de reactie van de man volgt dat de pony tot de te verdelen gemeenschap heeft behoord.
2.45.
De man heeft onbetwist gesteld dat de kosten volgens de dierenarts waren veroorzaakt doordat de vrouw, die de pony zonder medeweten van de man had meegenomen, had verwaarloosd: ze had de pony wegens dikte op rantsoen gezet maar het dier bleek drachtig te zijn. Het veulen moest operatief verwijderd worden.
2.46.
Nu de kosten door nalatigheid en derhalve verwijtbaar door de vrouw zijn veroorzaakt, kan zij de helft ervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet op de man afwentelen. Deze vordering wordt afgewezen.
Schulden die de man heeft opgevoerd
2.47.
De man heeft ter zitting gesteld dat de schuld van [Z]
(€ 4.958,05) niet meer speelt zodat daar niet meer over hoeft te worden beslist.
2.48.
Onbetwist heeft de man bij akte gesteld dat terzake die aanvankelijke schuld door de man advocaatkosten van € 2.163,96 zijn gemaakt. De uitgave betreft de gemeenschappelijke woning van partijen en de man heeft deze uitgave moeten doen om de schade te beperken voor de gemeenschap. Derhalve dient de vrouw de helft of € 1.081,98 aan de man te betalen.
2.49.
De man heeft bij akte na de zitting onbetwist gesteld dat hij na de brand VP Taxaties en Expertise én Custos contra forensics heeft ingeschakeld om ten behoeve van de huwelijksgemeenschap die schade had geleden de oorzaak van de brand te kunnen vaststellen. Door deze door de man verrichte handelingen en gemaakte kosten is Achmea uiteindelijk wel overgegaan tot het vergoeden van de schade door de brand, hetgeen zij anders niet had gedaan. Derhalve dient de vrouw de helft of € 2.348,19 aan de man te betalen.
2.50.
De man heeft erkend dat de nota van [Z] € 13.685,00 volledig door Achmea is betaald/vergoed zodat daar niet meer over hoeft te worden beslist.
2.51.
De vrouw heeft bij monde van haar advocaat ter zitting erkend dat de nota van de [gemeente] van € 2.231,30 50/50 moet worden gedragen als het legeskosten betreft in verband met de herbouw van de bijgebouwen van de woning na de brandschade. De man heeft als productie 43 de vergunningaanvraag overgelegd, waarna de vrouw niet meer heeft gereageerd. Zij dient de helft of € 1.150,65 aan de man te betalen.
Inboedel
2.52.
Partijen hebben geen overeenstemming over de verdeling/verrekening van de inboedel. Van de kant van de man is een inboedellijst opgesteld waarin hij de waarde en degene aan wie het moet worden toebedeeld heeft ingevuld. De man heeft ter toelichting nog het volgende naar voren gebracht. Zoals eerder is gememoreerd heeft de man op 3 februari 2012 onder de vrouw maritaal beslag laten leggen op een groot aantal goederen. Tijdens althans bij gelegenheid van het vertrek van de vrouw uit de woning heeft de man door de deurwaarder een proces-verbaal van constateringen laten maken: diverse goederen waren niet meer aanwezig ondanks de beslaglegging. De man heeft een lijst vermiste goederen opgesteld. Uit onderzoek van Achmea is gebleken dat in ieder geval een aantal (beslagen) en door de man als verloren gegane goederen onder handen van de vrouw in een door haar gehuurde opslagruimte zijn aangetroffen. Achmea heeft nog meer goederen aldaar aangetroffen en de vrouw had de daarvan bestaande gegevens (van Achmea) al in de procedure dienen over te leggen, hetgeen zij nog niet heeft gedaan. De man heeft (ondermeer) de vermiste goederen (conform zijn lijst) voorgesteld toe te delen aan de vrouw omdat zij die al heimelijk aan zichzelf heeft toebedeeld.
2.53.
De vrouw stelt dat zij geen goederen heeft verduisterd. Hoewel zij enige tijd alleen de woning mocht gebruiken (volgens de beschikking voorlopige voorzieningen) had de man in die tijd een sleutel van het huis en kon zij niet alle deuren afsluiten omdat zij er geen sleutel van had. Toen zij uit de woning vertrok (13 juni 2012) heeft zij een aantal goederen meegenomen omdat die aan haar zouden toevallen of aan haar verknocht waren. Iedereen, ook de man, kan de vermiste goederen hebben meegenomen tussen 3 februari 2012 en 13 juni 2012. De vrouw wijst op door haar op 13 en 20 april 2012 gedane aangiftes van verdwijning of diefstal van goederen. De vrouw heeft de door de man ingediende inboedellijst “becommentarieerd” door deze op onderdelen te bewerken. Zij wijst erop dat de man wordt overbedeeld.
2.54.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Bij de toedeling van de inboedelgoederen en de daaraan toe te kennen marktwaarde zal de rechtbank acht slaan op de door partijen overgelegde inboedellijsten (productie 11 van de vrouw en productie 5a van de man).
Alvorens over dit onderwerp te kunnen beslissen, moet eerst duidelijkheid ontstaan over de goederen die Achmea onder de vrouw in de door haar gehuurde ruimte heeft aangetroffen én over de stellingen die partijen over die goederen gaan innemen. In afwachting daarvan wordt thans iedere verdere beslissing aangehouden.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
deelt aan de man toe de echtelijke woning van partijen en de bijbehorende weidegronden voor de marktwaarde van € 273.000,00 onder de verplichting om de daarop rustende hypothecaire schulden tot een bedrag van € 500.000,00 als eigen schuld voor zijn rekening te nemen, onder verrekening van € 5.815,12 (spaarsaldo eigen woning) en onder de voorwaarde dat de vrouw terzake de voornoemde hypothecaire schulden wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank en bepaalt dat de vrouw bij gelegenheid van de notariële afwikkeling aan de man dient te betalen € 110.592,00;
3.2.
deelt aan de man toe de paardentrailer, de caravan, de motor, de tractor, de paarden [paard B] en [paard C], de aanhanger, de skottelbraai en de aandelen [X] (met uitzondering van de skottelbraai) voor de waarden die in rechte zijn vastgesteld in deze beschikking zodat de man aan de vrouw dient te betalen € 1.000,00 en € 375,00 en € 437,50 en € 1.000,00 en € 437,50 en € 750,00 en € 49.500,00;
3.3.
bepaalt dat de man van de door hem ontvangen uitkering van Achmea € 19.328,00 aan de vrouw dient te betalen;
3.4.
bepaalt dat de vrouw ter zake de post bankrekeningen € 12.192,58 aan de man dient te betalen;
3.5.
bepaalt dat de man van de door hem ontvangen verzekeringspenningen in verband met het rijtuig [C] € 6.000,00 aan de vrouw dient te betalen;
3.6.
bepaalt dat de man van de door hem ontvangen verzekeringspenningen in verband met het zeilbootje € 1.500,00 aan de vrouw dient te betalen;
3.7.
deelt aan de vrouw toe het paard [paard A] voor € 1.875,00 zodat zij aan de man
€ 937,50 dient te betalen;
3.8.
bepaalt dat de vrouw ter zake de post ontvangen verzekeringspenningen fiets
€ 449,50 aan de man dient te betalen;
3.9.
bepaalt dat de vrouw ter zake de post bekeuringen € 260,00 en ter zake de post advocaatkosten € 1.081,98 en ter zake de post VP Taxaties en Custos € 2.348,19 en leges [gemeente] € 1.150,65 aan de man dient te betalen;
3.10.
bepaalt dat de vrouw aan de gemeenschap € 11.800,00 als schade dient te vergoeden en bepaalt dat dit bedrag vervolgens 50/50 onder partijen moet worden verdeeld;
3.11.
bepaalt dat de betalingsverplichtingen over en weer worden verrekend bij gelegenheid van de notariële afwikkeling van de toedeling van de woning met weidegronden;
3.12.
wijst af de door de vrouw geclaimde kosten pony [Y];
3.13.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.14.
bepaalt dat de vrouw binnen 1 maand derhalve uiterlijk 4 maart 2015, bij akte de genoemde gegevens afkomstig van Achmea dient over te leggen, althans uiterlijk 4 maart 2015 de man dient te machtigen zoals is overwogen; bepaalt dat de man uiterlijk 4 april 2015 bij akte zijn standpunt omtrent die goederen die uit de Achmea informatie naar voren komen dient te formuleren, waarna de vrouw uiterlijk 4 mei 2015 bij antwoordakte kan reageren;
3.15.
houdt iedere verdere beslissing aan
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2015, in tegenwoordigheid van mr. M.P.I. Kubben, griffier.