ECLI:NL:RBLIM:2015:4849

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 april 2015
Publicatiedatum
9 juni 2015
Zaaknummer
C/03/182631 / FA RK 13-1574
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van gemeenschap naar Braziliaans recht in echtscheidingsprocedure met betrekking tot partneralimentatie en huwelijksvermogensregime

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 17 april 2015, betreft het een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij de verdeling van hun gemeenschap volgens Braziliaans recht centraal staat. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.C.G.J. Sterk, en de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Moszkowicz Jr., hebben een complexe procedure doorlopen waarin verschillende aspecten van hun huwelijksvermogensregime aan de orde zijn gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een beperkte gemeenschap bestaat tussen partijen, die verdeeld moet worden. De peildatum voor de verdeling is vastgesteld op 24 juli 2013, de datum van de echtscheidingsbeschikking.

De rechtbank heeft in haar beschikking onder andere geoordeeld over de verdeling van onroerend goed, inboedel, bankrekeningen, en schulden. Partijen hebben overeenstemming bereikt over bepaalde zaken, zoals de verdeling van de opbrengst van een verkochte auto en de wijze van afhandeling van gezamenlijke bankrekeningen. De rechtbank heeft ook de rol van de erfenis van de vrouw en de aandelen in de onderneming van de man besproken, waarbij is vastgesteld dat deze niet binnen de gemeenschap vallen.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de vrouw de helft van de verkoopopbrengst van een auto aan de man moet betalen en dat beide partijen de helft van de negatieve saldi van hun gezamenlijke schulden moeten dragen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten zijn gecompenseerd. De uitspraak biedt een gedetailleerd overzicht van de financiële afwikkeling tussen de partijen, waarbij de rechtbank de belangen van beide partijen in overweging heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 17 april 2015
Zaaknummer: C/03/182631 / FA RK 13-1574
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[verzoeker],
verzoeker, verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. W.C.G.J. Sterk, kantoorhoudende te Heerlen,
en:
[verweerster],
wederpartij, verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. M. Moszkowicz Jr., kantoorhoudende te Maastricht.
Wederom gezien de stukken, waaronder thans ook de door deze rechtbank op 24 juli 2013, 13 november 2013 en 30 april 2014 uitgesproken beschikkingen gegeven onder zaaknummer C/03/173975 / S RK 12-912.

1.Verder verloop van de procedure

De man heeft gereageerd bij akte van 27 mei 2014 en daarbij stukken overgelegd.
De vrouw heeft gereageerd bij akte van 28 mei 2014 en daarbij eveneens stukken overgelegd.
Vervolgens heeft de vrouw op 20 augustus 2014 een akte, inclusief producties, ingediend.
Daarna heeft de man op 1 oktober 2014 een antwoordakte, inclusief producties, ingediend.
Bij brief van 27 januari 2015 heeft de vrouw vervolgens nog stukken overgelegd.
Bij brieven van 27 en 30 januari 2015 heeft de man eveneens nog stukken overgelegd.
De zaak is behandeld ter zitting van 6 februari 2015, waarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. H. Kashefi Majd vervangende haar advocaat, alsmede de heer Roodenrijs, tolk in de Engelse taal.

2.Verdere beoordeling

De rechtbank dient in deze echtscheidingsprocedure nog te beslissen ten aanzien van de door de vrouw verzochte partneralimentatie en ten aanzien van de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime van partijen. Over de partneralimentatie zal de rechtbank bij separate beschikking beslissen onder zaaknummer C/03/173975 / S RK 12-912.
Afwikkeling huwelijksvermogensregime
Tussen partijen staat niet ter discussie dat er volgens Braziliaans recht een beperkte gemeenschap tussen hen bestaat, die moet worden verdeeld.
2.1.
Peildatum
De rechtbank heeft partijen ter zitting voorgehouden dat zij wenst aan te sluiten bij de datum van de tussen partijen gegeven echtscheidingsbeschikking, zijnde 24 juli 2013, als peildatum voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap van partijen. Nu partijen hier vervolgens mee hebben ingestemd, zal de rechtbank laatstgenoemde datum als peildatum hanteren.
Hierna zal de rechtbank puntsgewijs inhoudelijk ingaan op de te bespreken bestanddelen van de gemeenschap.
2.2.
Woning aan [adres] te [woonplaats] en woning te [woonplaats] (Verenigde Staten van Amerika), en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldleningen
Ter zitting hebben beide partijen aangegeven dat zij deze woningen (op dit moment) niet wensen te verdelen. Nu partijen het over het onverdeeld laten van deze woningen aldus met elkaar eens zijn, is dit thans geen thema voor de rechtbank om over te beslissen. Het antwoord op de vragen wie waar zal gaan wonen en wie welke lasten zal gaan betalen, is in dit kader niet relevant en zal een rol spelen in de kwestie van de door de vrouw gevraagde partnerbijdrage.
Overigens betekent het feit dat de woningen niet tussen partijen worden verdeeld, dat de rechtbank thans ook geen beslissing hoeft te nemen over de hieraan gekoppelde hypothecaire geldleningen. Voor de woning in Amerika betreft dit de lening bij NationStar Mortgage met hypotheeknummer [hypotheeknummer] (ten bedrage van $ 443.264,74 op 13 november 2013) en de lening bij Bank of America, de zogenaamde Home Equity Line, met hypotheeknummer – zoals door de vrouw onbetwist gesteld – [hypotheeknummer] (ter hoogte van $ 83.497,84 op
25 mei 2014). Voor de woning in Maastricht betreft dit de lening bij de Rabobank met hypotheeknummer [hypotheeknummer] (ter hoogte van € 585.000,- op 26 mei 2014) en de lening bij eveneens de Rabobank, de zogenaamde lineaire hypotheek, met hypotheeknummer [hypotheeknummer] (van € 75.228,89 op eveneens 26 mei 2014).
2.3.
Inboedel beide woningen
De vrouw heeft in haar akte van 20 augustus 2014 primair voorgesteld om ook de inboedel onverdeeld te laten en te zijner tijd te schenken (samen met de woningen) aan de kinderen van partijen. Subsidiair heeft de vrouw verzocht de inboedel toe te delen aan degene die deze feitelijk onder zich heeft, zonder verrekening met de ander. Dit zou betekenen dat de inboedelgoederen te Maastricht dan aan de vrouw en de inboedelgoederen te Florida aan de man dienen te worden toebedeeld. Hoe dit verzoek zich verhoudt met het ter zitting door de vrouw gedane voorstel, inhoudende dat zij het exclusieve gebruik krijgt van de woning te [woonplaats] en de man het exclusieve gebruik krijgt van de woning te [woonplaats], laat de rechtbank thans in het midden, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen.
De man is het niet eens met zowel het primaire als het subsidiaire voorstel van de vrouw en is van mening dat de inboedel ‘gewoon’ moet worden verdeeld. Hij stelt voor om gezamenlijk een lijst te maken van de volledige inboedel en dan afspraken te maken over de verdeling en de waardering. Ter zitting heeft de man nog gesteld dat de dure spullen, deels uit erfenis, zich in [woonplaats] bevinden en in [woonplaats] geen zaken van enige waarde staan.
De rechtbank overweegt dat partijen geen informatie hebben verschaft over de omvang van de inboedel en evenmin wat daarvan de waarde zou kunnen zijn. Partijen hebben in deze procedure ruimschoots de gelegenheid gehad om bijvoorbeeld inboedellijsten over te leggen, hetgeen zij – om hen moverende redenen – niet hebben gedaan, waarvoor zij niet meer de gelegenheid zullen krijgen. Bij gebrek aan informatie is de rechtbank derhalve niet in staat om de inboedel tussen partijen te verdelen, zodat de rechtbank hier niet over zal beslissen. Dit laat overigens onverlet dat partijen zelf alsnog, buiten het bestek van deze procedure, in kaart kunnen brengen wat de totale inboedel omvat en welke waarde deze heeft, waarna zij vervolgens kunnen afspreken hoe deze moet worden verdeeld.
2.4.
Auto’s
Partijen zijn het erover eens dat de vrouw de helft van de verkoopopbrengst van € 500,- betreffende de door haar verkochte Toyota Camry, aan de man dient te voldoen, aldus een bedrag van € 250,-. De rechtbank zal aldus beslissen.
Ten aanzien van de Toyota Truck 4 Runner, die zich in Amerika bevindt, hebben partijen ter zitting afgesproken dat deze wordt overgedragen aan de zoon van partijen, die deze auto ook feitelijk gebruikt. Deze afspraak betekent dat de rechtbank deze auto niet meer tussen partijen hoeft te verdelen, en hier dus niet over zal worden beslist.
Met betrekking tot de Nissan Maxima, die zich kennelijk eveneens in Amerika bevindt, heeft de vrouw zich in haar akte van 20 augustus 2014 op het standpunt gesteld dat de man deze auto in de Verenigde Staten gebruikt, zodat deze aan hem moet worden toebedeeld. Hij dient volgens de vrouw nadere gegevens in het geding te brengen over de waarde van deze auto, bij gebreke waarvan een deskundige moet worden benoemd. Indien toedeling van deze auto aan de man plaatsvindt, dient hij de helft van de waarde daarvan aan de vrouw te voldoen.
De man daarentegen heeft gesteld dat de Nissan Maxima een leaseauto is.
Uit het feit dat de man heeft gesteld dat de Nissan Maxima een leasewagen is, begrijpt de rechtbank dat hij de mening is toegedaan dat dit voertuig niet tot de gemeenschap van partijen behoort. Ter onderbouwing hiervan heeft de man als productie 53 een leasecontract overgelegd, dat niet door de vrouw is betwist. Desondanks heeft de vrouw ter zitting gesteld dat, gelet op het feit dat gemeenschapsgelden aan deze auto zijn besteed, toch bekeken zal moeten worden wat de waarde van deze auto is op het moment dat de man besluit deze over te nemen. Daargelaten de juistheid van de stelling van de vrouw in dit verband, kan dit naar het oordeel van de rechtbank niet afdoen aan het feit dat dit voertuig (ook) op 24 juli 2013 geen gemeenschapsgoed was en de rechtbank op dit punt derhalve thans niet aan verdelen toekomt. Dat de man deze auto mogelijk op een later moment in eigendom zal verkrijgen is op dit moment niet relevant en is bovendien een onzekere toekomstige gebeurtenis.
2.5.
Bankrekeningen
Met betrekking tot de gezamenlijke bankrekening bij de Rabobank met nummer [rekeningnummer] zijn partijen het erover eens dat het negatieve saldo door ieder voor de helft moet worden aangezuiverd. De rechtbank zal gelet hierop bepalen dat dit negatieve saldo op de datum van deze beschikking fiftyfifty door beide partijen dient te worden gedragen.
De vrouw heeft, naar de rechtbank begrijpt, verzocht om de volgende saldi aan haar toe te delen:
  • € 1.513,- bij de Rabobank met nummer IBAN NL 03 RABO [rekeningnummer];
  • BRL 63,83 bij de HSBC Bank (Braziliaanse rekening) met nummer [rekeningnummer];
  • $ 926,76 bij de Bank of America, eindigend met de nummers [rekeningnummer];
en dat zij dan de helft daarvan aan de man dient te betalen.
De man heeft in zijn antwoordakte aangegeven dat hij het hiermee eens is, maar hij zou niet bekend zijn met de rekening bij HSBC.
Nu de man het saldo op de rekening bij HSBC niet betwist, zal de rechtbank ten aanzien van deze drie saldi overeenkomstig het voorstel van de vrouw beslissen.
Vervolgens heeft de vrouw 11 bankrekeningen in haar akte van 20 augustus 2014 opgesomd, die op naam van de man zouden staan. Zij stelt voor, zo begrijpt de rechtbank, de – eventuele – positieve saldi aan de man toe te delen onder de verplichting de helft van de saldi aan de vrouw te voldoen. De man zou hierover inzage moeten verschaffen.
In zijn antwoordakte heeft de man aangegeven dat hij hiermee niet akkoord is. Hij vermoedt dat de vrouw enkele bankrekeningen in de Verenigde Staten heeft geopend op zijn naam. Met een vijftal bankrekeningen is de man niet bekend.
Ten aanzien van de eerste drie door de vrouw genoemde bankrekeningen bij ABN Amro heeft de man ter zitting gesteld dat er maar één rekening bij de ABN Amro bestaat, eindigend op de nummers [rekeningnummer]. Hierop heeft de vrouw verklaard dat zij er heilig van overtuigd is dat er (in ieder geval) twee rekeningen bij de ABN Amro zijn.
Partijen hebben vervolgens ter zitting afgesproken dat de man de vrouw binnen twee weken schriftelijk zal machtigen om bij de ABN Amro Bank navraag te doen over welke bankrekeningen aldaar op naam van de man staan, onder opgave door ABN Amro van het saldo of de saldi op 24 juli 2013. Verder zijn partijen het erover eens dat indien sprake is van een positief saldo, de man de helft daarvan aan de vrouw dient te betalen, en indien er sprake is van een negatief saldo, beide partijen de helft daarvan dienen te dragen. De rechtbank zal aldus beslissen.
Met betrekking tot de volgende door de vrouw genoemde bankrekening bij Bank of America, met nummer [rekeningnummer], heeft de man ter zitting verklaard dat dit de ‘transferaccount’ betreft, zijnde de bedrijfsrekening van de hierna te noemen Inc. Van deze rekening worden volgens de man alle onkosten van het bedrijf betaald en komen op deze rekening ook alle inkomsten binnen. Deze rekening staat op naam van de man, kan volgens hem nooit een negatief saldo hebben en hangt samen met de ‘overdraftaccount’, zijnde de volgende door de vrouw genoemde bankrekening bij Bank of America met nummer [rekeningnummer], welke rekening een negatief saldo heeft. Vervolgens is de man ermee akkoord gegaan dat hij het (positieve) saldo van de ‘transferaccount’ op 24 juli 2013 aan de vrouw zal laten toekomen, waarna hij de helft van dit saldo aan de vrouw dient te voldoen. Daarnaast zal de man het (negatieve) saldo van de ‘overdraftaccount’ op 24 juli 2013 aan de vrouw laten toekomen, welk saldo door beide partijen voor de helft dient te worden gedragen.
Vervolgens is ter zitting duidelijk geworden dat enkele door de vrouw genoemde ‘bankrekeningen’ geen bankrekeningen zijn, maar door de man gebruikte bankpasnummers.
Uiteindelijk zijn partijen na enig debat overeengekomen dat de man informatie zal verschaffen aan de vrouw over welke bankrekeningen op zijn naam staan bij Bank of America en wat daarvan het saldo was op 24 juli 2013. Afgesproken is verder dat de man die informatie binnen één week zou opvragen en vervolgens de tijd zou krijgen om deze gegevens aan de vrouw uiterlijk over twee maanden te overleggen. Evenals bij de ABN Amro rekeningen geldt dat, indien sprake is van een positief saldo, de man de helft daarvan aan de vrouw dient te betalen, en indien er sprake is van een negatief saldo, beide partijen de helft daarvan dienen te dragen. De rechtbank zal aldus beslissen.
2.6.
Verzekeringen
De vrouw noemt in haar akte van 20 augustus 2014 een levensverzekering bij Prudential, onder polisnummer [polisnummer]. Zij heeft voorgesteld dit bestanddeel aan haar toe te delen, waarbij zij de helft aan de man zal moeten voldoen. Hiermee heeft de man in zijn antwoordakte ingestemd, mits de vrouw nog actuele gegevens van de levensverzekering in het geding brengt.
Vervolgens hebben partijen ter zitting afgesproken dat de vrouw de ‘cash value’ van deze levensverzekering bij de verzekeringsmaatschappij zal opvragen op de peildatum 24 juli 2013, waarna de vrouw de helft van deze waarde aan de man dient uit te betalen. De rechtbank zal overeenkomstig deze afspraak van partijen beslissen.
Met betrekking tot de drie door de vrouw genoemde overlijdensrisicoverzekeringen is de rechtbank van oordeel dat deze verzekeringen geen vermogenswaarde hebben en daarom ter zake de verdeling buiten beschouwing kunnen worden gelaten. Het is aan partijen om over (het voortbestaan van) deze verzekeringen een afspraak te maken.
2.7.
Erfenis c.q. aandelen vrouw
De vrouw heeft in haar akte van 28 mei 2014 gesteld dat zij 9,42% aandelen houdt van de onderneming [onderneming]. Deze onderneming beheert de erfenis die de vader van de vrouw aan haar (en haar overige familieleden) heeft nagelaten. Blijkens het als productie 60 overgelegde testament is volgens de vrouw op deze erfenis een uitzonderingsclausule van toepassing, hetgeen met zich brengt dat de erfenis niet in de gemeenschap van partijen valt en dus ook niet voor verdeling vatbaar is.
Ter zitting is het door de vrouw overgelegde Engelstalige testament aan de orde gekomen. De daarin genoemde ‘NON-COMMINGLING clause’ betekent volgens de vrouw ‘dat er geen vermenging plaatsvindt’. Hierop heeft de man verklaard dat deze clausule met zich brengt dat de erfenis van de vrouw niet kan worden verdeeld. Nu de man hiermee in feite bevestigt dat er ten aanzien van de erfenis van de vrouw sprake is van een uitsluitingsclausule, valt deze erfenis en de daarmee verkregen aandelen van de vrouw in voornoemde Braziliaanse familievennootschap niet binnen de gemeenschap van partijen, zodat de rechtbank aldus niet tot verdeling daarvan kan overgaan.
2.8.
Ondernemingen man
De vrouw heeft in haar akte van 20 augustus 2014 gesteld dat de man zowel in Nederland ([onderneming], hierna: de BV) als in de Verenigde Staten ([onderneming], hierna: de Inc) een onderneming drijft. Zij stelt voor deze ondernemingen aan de man toe te delen en een deskundige te benoemen ter bepaling van de waarde van de aandelen in beide ondernemingen, waarna de man de helft van deze waarde aan de vrouw dient te voldoen.
De man daarentegen heeft zich in zijn antwoordakte op het standpunt gesteld dat, indien hij het advies van het Asser Instituut van 2 september 2013 inzake het Braziliaanse vermogensrecht (overgelegd als productie 52 door de vrouw) goed begrijpt, zijn salaris c.q. zijn inkomen, en alles wat daarmee wordt gekocht en op zijn naam staat, buiten de beperkte gemeenschap valt. Overigens is de onderneming van de man in de VS te vergelijken met een eenmanszaak.
De rechtbank stelt voorop dat uit het door de vrouw als productie 15 overgelegde uittreksel van de Kamer van Koophandel betreffende de BV blijkt dat enig aandeelhouder van deze BV de Inc is sedert 24 maart 2010. Hier volgt verder uit dat de man als directeur van de Inc alleen bestuursbevoegd is. Dit betekent dat de aandelen van de BV sec niet binnen de beperkte gemeenschap van partijen vallen en reeds om die reden niet voor verdeling (en waardering) in aanmerking komen.
Vervolgens heeft de vrouw als productie 16 een stuk overgelegd betreffende de Inc, waaruit naar het oordeel van de rechtbank kan worden afgeleid dat de Inc een entiteit of rechtspersoon betreft, die een onderneming met winstoogmerk drijft. Verder blijkt uit dit stuk dat de Inc 1.000 aandelen mag uitgeven. Nu de man hierop ter zitting heeft bevestigd dat deze aandelen ook daadwerkelijk zijn uitgegeven en dat hij alle 1.000 aandelen in de Inc bezit, kan – mede gelet op het voorgaande – bezwaarlijk worden volgehouden dat de Inc een eenmanszaak betreft. De man heeft zijn stellingen in dit verband ook niet onderbouwd.
Aldus staat de rechtbank thans voor de vraag of de aandelen van de man in de Inc tot de beperkte gemeenschap van partijen behoren.
Het Braziliaans huwelijksvermogensrecht wordt volgens voornoemd advies van het Asser Instituut geregeld in het Braziliaans Burgerlijk Wetboek, de Codigó Civil (hierna: CC). Per 11 januari 2003 is een nieuw CC (CC 2002) in werking getreden, die de oude CC van 1916 vervangt. Uit het thans geldende artikel 1659 van de CC 2002, waarnaar het Asser Instituut op pagina 8 van het advies verwijst, volgt dat van de gemeenschap zijn uitgesloten (onder VI) de opbrengsten uit persoonlijke arbeid van elk van de echtgenoten. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat bijvoorbeeld het door één der echtgenoten te verwerven salaris of inkomen (uit arbeid) sec niet binnen de gemeenschap valt. Echter, vervolgens is artikel 1660 van de CC 2002 in dit verband van belang, zoals dat door het Asser Instituut wordt vermeld in het advies op pagina 10. Uit dit artikel volgt dat tot de gemeenschap behoren (onder I) de goederen die gedurende het huwelijk tegen betaling worden verkregen, zelfs als die op naam van slechts één van de echtgenoten staan. Dit betekent dat de aandelen van de man in de Inc, die – naar de man onweersproken heeft gesteld – door hem zijn gekocht, tot de beperkte gemeenschap van partijen behoren en derhalve voor verdeling in aanmerking dienen te komen. Voor de stelling van de man, dat hetgeen met inkomen of salaris wordt verworven buiten de beperkte gemeenschap valt, ziet de rechtbank derhalve geen aanknopingspunten in het thans geldende Braziliaanse huwelijksvermogensrecht.
Ter zitting is de mogelijkheid besproken om de aandelen van de man in de Inc te laten taxeren/waarderen. Geen der partijen heeft zich echter uitgelaten over welke waarderingsmaatstaf daarbij zou moeten worden gehanteerd, hetgeen wel onderdeel van het partijdebat dient te zijn. Verder heeft de man gesteld dat het waarderen van de Inc ‘niet te doen’ en ‘niet te betalen’ is. Het inschakelen van Amerikaanse specialisten zal volgens de man een dure exercitie worden. De vrouw heeft deze stellingen van de man niet betwist. Daarmee is voor de rechtbank voldoende aannemelijk dat het waarderen van de aandelen van de man in de Inc een ingewikkeld proces is, dat lang zal duren en kostbaar zal zijn. Nu er verder geen aanknopingspunten voor het bepalen van de waarde van deze aandelen door partijen zijn aangedragen, zal de rechtbank de helft van de aandelen van de man in de Inc aan de vrouw toedelen als haar fiftyfifty-aandeel daarin, zonder daarvan de precieze waarde vast te stellen. Hierbij betrekt de rechtbank dat geen der partijen heeft gesteld dat deze wijze van verdeling, om wat voor reden dan ook, niet tot de mogelijkheden zou behoren.
Deze verdeling geeft partijen de mogelijkheid om zonder kostbare waardering door deskundigen te komen tot een financiële afwikkeling van de verdeling. Deze wijze van verdeling is niet uitdrukkelijk aan de orde geweest tijdens de mondelinge behandeling maar anderzijds staat het de rechtbank vrij om tot deze beslissing te komen. Om te voorkomen dat door deze verdeling een onomkeerbare situatie zou kunnen ontstaan, wordt dit onderdeel van de beslissing (gezien de financiële belangen van de man om de Inc. te kunnen blijven besturen) niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.9.
Schulden
De vrouw heeft in haar akte van 20 augustus 2014 de volgende twaalf schulden opgesomd:
creditcardschuld bij Bank of America met rekeningnummer [rekeningnummer] (Platinum Plus Visa);
lening bij Bank of America, de zogenoemde GoldOption Loan, met rekeningnummer [rekeningnummer];
creditcardschuld bij Target Visa met rekeningnummer [rekeningnummer] (de vrouw heeft waarschijnlijk abusievelijk hierbij als laatste cijfer een 0 in plaats van een 7 opgegeven, zie productie 68E van de vrouw);
creditcardschuld bij Chase met rekeningnummer [rekeningnummer];
creditcardschuld bij Citi ThankYou met rekeningnummer eindigend op [rekeningnummer];
creditcardschuld bij CitiRewards met rekeningnummer [rekeningnummer] (de vrouw heeft waarschijnlijk abusievelijk hierbij als laatste cijfer een 0 in plaats van een 6 opgegeven, zie productie 68H van de vrouw);
creditcardschuld bij Amex Blue, rekeningnummer onbekend;
creditcardschuld bij Amex Gold, rekeningnummer onbekend;
creditcardschuld bij Sears met rekeningnummer [rekeningnummer] (de vrouw heeft waarschijnlijk abusievelijk hierbij als laatste cijfer een 0 in plaats van een 5 opgegeven, zie productie 68I van de vrouw);
creditcardschuld bij HSBC (Brazilië) met rekeningnummer [rekeningnummer];
een lening bij de moeder van de vrouw ter hoogte van BRL 200.000,-;
een lening bij de broer van de vrouw ter hoogte van BRL 120.000,-.
De vrouw stelt dat bovengenoemde schulden in de gemeenschap vallen en dat ieder der partijen de helft van deze schulden voor zijn of haar rekening dient te nemen.
De man heeft in zijn antwoordakte gesteld dat hij van al deze schulden niets af weet/wist. De man stelt dat alle door de vrouw genoemde schulden buiten de gemeenschap vallen. Wel lost hij op een aantal schulden af.
Het Asser Instituut geeft in meergenoemd advies op pagina 11 aan dat artikel 1643 juncto 1644 van de CC 2002 bepaalt dat schulden ten behoeve van de huishouding zonder toestemming van de andere echtgenoot kunnen worden aangegaan en dat beide echtgenoten gemeenschappelijk aansprakelijk zijn voor de nakoming van die schulden. Verder volgt uit artikel 1659, punten III en IV, van de CC 2002 dat van de gemeenschap zijn uitgesloten de verplichtingen (schulden) die reeds bestonden bij aanvang van het huwelijk en de verplichtingen (schulden) die zijn ontstaan uit onrechtmatige handelingen, behalve als die worden omgezet ten gunste van het echtpaar.
Dat de man stelt dat hij niets afweet van de door de vrouw gestelde schulden, is gelet op voorgaande artikelen uit de CC 2002 derhalve niet relevant. Nu de man niet heeft gesteld dat er schulden door de vrouw zijn genoemd die reeds bestonden bij aanvang van het huwelijk en evenmin dat er schulden zijn ontstaan uit onrechtmatige handelingen (van de vrouw), houdt de rechtbank het ervoor dat alle door de vrouw genoemde schulden op de peildatum, 24 juli 2013, tot de gemeenschap behoorden. In dit kader heeft de man ook niet gemotiveerd betwist dat de schulden zijn gemaakt ten behoeve van huishouduitgaven en uitgaven van de kinderen in de Verenigde Staten. Hierbij betrekt de rechtbank voorts dat de vrouw in een onder productie 66 overgelegd overzicht, op één schuld na, heeft aangegeven in welk jaartal deze schulden zijn ontstaan, dan wel het contract met de betreffende kredietverstrekker is aangegaan. De rechtbank constateert dat deze jaartallen allemaal vóór 24 juli 2013 liggen. De man heeft dit overzicht niet (gemotiveerd) weersproken en evenmin heeft hij aangevoerd dat er schulden door de vrouw zijn aangegaan ná 24 juli 2013 en zij om die reden buiten de gemeenschap zouden moeten vallen en enkel voor rekening van de vrouw alleen zouden moeten komen. Aldus zal de rechtbank met betrekking tot de hiervoor onder 1 tot en met 10 genoemde schulden bepalen dat ieder der partijen de helft van het op 24 juli 2013 aanwezige negatieve saldo van deze schulden dient te dragen.
Ten aanzien van de hiervoor onder 11 en 12 opgenomen leningen van de vrouw bij haar moeder en broer heeft de man in zijn antwoordakte naar voren gebracht dat het bestaan van deze schulden aan de familie (vermeende geldleningen) niet bewezen is. De man betwist dat de vrouw leningen heeft gekregen van haar familie. Deze schulden komen, als die al bestaan, volledig voor rekening van de vrouw. Bovendien heeft hij nooit een cent van deze beweerdelijke geldleningen gezien of ‘gevoeld’, aldus de man.
Uit de door de vrouw als productie 67B overgelegde schuldbekentenissen leidt de rechtbank af dat deze schulden op 1 oktober 2012 zijn aangegaan, derhalve voor de peildatum van
24 juli 2013. Dat in dit verband sprake zou zijn van vermeende geldleningen heeft de man niet onderbouwd. Verder blijkt uit deze schuldbekentenissen dat deze leningen in
20 maandelijkse termijnen aan de vrouw worden uitbetaald, zo heeft de vrouw ter zitting bevestigd. Uitgaande van een startdatum van 1 oktober 2012, zijn exact 10 maanden (aldus de helft van de leningen) uitbetaald tot en met de peildatum van 24 juli 2013, zodat de man de helft van BRL 100.000,- (van de moeder) en de helft van BRL 60.000,- (van de broer) dient te dragen. Voor zover er aan de vrouw maandelijkse termijnen zijn uitbetaald ná 24 juli 2013, dient de vrouw deze leningen als eigen schulden te voldoen.
2.10.
Pensioen
De vrouw heeft in haar akte van 20 augustus 2014 voorgesteld dat ieder zijn eigen aanspraak op pensioen behoudt en dat er over en weer geen verevening van de zowel voorafgaande als tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenaanspraken zal plaatsvinden.
In zijn antwoordakte heeft de man hierover aangegeven dat hij niet met dit voorstel van de vrouw akkoord gaat en dat hij aanspraak maakt op zijn aandeel in het pensioen van de vrouw. Zij legt echter geen stukken over waaruit de man kan opmaken hoeveel pensioen zij staande huwelijk heeft opgebouwd (in het onderwijs). De man daarentegen heeft geen pensioen opgebouwd.
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 1659 van de CC 2002 van de gemeenschap zijn uitgesloten (onder VII): uitkeringen, pensioenen en dergelijke inkomsten. Hieruit concludeert de rechtbank dat het pensioen van de vrouw buiten de beperkte gemeenschap valt. Nu partijen hier verder geen concrete verzoeken over hebben geformuleerd, zal de rechtbank derhalve niet over deze kwestie beslissen.
2.11.
Vermeerdering van eis (conform pleitnota d.d. 6 februari 2015) door de vrouw
De vrouw heeft de in haar pleitnota verwoorde vermeerdering van eis ter zitting niet aan de orde gesteld, terwijl daarvoor alle gelegenheid is geweest. Om die reden kan de vermeerdering van eis, zonder dat daarop van de zijde van de man is gereageerd, door de rechtbank niet worden beoordeeld.
2.12.
Proceskosten
Ten slotte acht de rechtbank termen aanwezig de proceskosten tussen partijen te compenseren, op de wijze zoals in het dictum is bepaald.

3.Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de vrouw de helft van de verkoopopbrengst van € 500,- betreffende de door haar verkochte Toyota Camry, zijnde aldus een bedrag van € 250,-, aan de man dient te betalen;
bepaalt inzake de gezamenlijke bankrekening van partijen bij de Rabobank met nummer [rekeningnummer] dat ieder der partijen de helft van het negatieve saldo op de datum van deze beschikking dient aan te zuiveren tot 0;
deelt aan de vrouw toe het saldo van € 1.513,- op de bankrekening bij de Rabobank met nummer IBAN NL 03 RABO [rekeningnummer], onder de verplichting de helft van dit saldo aan de man te betalen;
deelt aan de vrouw toe het saldo van BRL 63,83 op de bankrekening bij de HSBC Bank met nummer [rekeningnummer], onder de verplichting de helft van dit saldo aan de man te betalen;
deelt aan de vrouw toe het saldo van $ 926,76 op de bankrekening bij de Bank of America, eindigend met de nummers [rekeningnummer], onder de verplichting de helft van dit saldo aan de man te betalen;
deelt aan de man toe het saldo/de saldi op 24 juli 2013 op de bankrekening(en) bij de ABN Amro Bank die op naam staan van de man, waarbij inzake een positief saldo de man de helft daarvan aan de vrouw dient te betalen en, indien sprake is van een negatief saldo, ieder der partijen de helft daarvan dient aan te zuiveren tot 0;
deelt aan de man toe de saldi op 24 juli 2013 op de bankrekeningen bij de Bank of America die op naam staan van de man, waarbij inzake een positief saldo de man de helft daarvan aan de vrouw dient te betalen en, indien sprake is van een negatief saldo, ieder der partijen de helft daarvan dient aan te zuiveren tot 0;
deelt aan de vrouw toe de ‘cash value’ op 24 juli 2013 van de levensverzekering bij Prudential onder polisnummer [polisnummer], onder de verplichting de helft van deze waarde aan de man uit te betalen;
bepaalt inzake de volgende schulden:
  • creditcardschuld bij Bank of America met rekeningnummer [rekeningnummer] (Platinum Plus Visa);
  • lening bij Bank of America, de zogenoemde GoldOption Loan, met rekeningnummer [rekeningnummer];
  • creditcardschuld bij Target Visa met rekeningnummer [rekeningnummer];
  • creditcardschuld bij Chase met rekeningnummer [rekeningnummer];
  • creditcardschuld bij Citi ThankYou met rekeningnummer eindigend op [rekeningnummer];
  • creditcardschuld bij CitiRewards met rekeningnummer [rekeningnummer];
  • creditcardschuld bij Amex Blue, rekeningnummer onbekend;
  • creditcardschuld bij Amex Gold, rekeningnummer onbekend;
  • creditcardschuld bij Sears met rekeningnummer [rekeningnummer];
  • creditcardschuld bij HSBC (Brazilië) met rekeningnummer [rekeningnummer];
dat ieder der partijen de helft van het op 24 juli 2013 aanwezige negatieve saldo van deze schulden dient te dragen;
bepaalt dat de man de helft van BRL 100.000,- (inzake de lening van de vrouw bij haar moeder tot 24 juli 2013) en de helft van BRL 60.000,- (inzake de lening van de vrouw bij haar broer tot 24 juli 2013) dient te dragen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
deelt aan de vrouw toe de helft van de aandelen van de man in [onderneming];
compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.P.H. Welie, griffier, op 17 april 2015.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.