3.3.1De bewijsmiddelen
Aantreffen en overlijden slachtoffer
1. Op maandag 14 oktober 2013, te 21.25 uur, kwam bij de regionale meldkamer van de politie Limburg te Venlo, een melding binnen dat in een woning, gelegen aan de [adres 1], een vrouw was aangetroffen in een plas bloed. Naar aanleiding van deze melding werd een politiepatrouille ter plaatse gestuurd en deze arriveerde daar om 21.40 uur. Bij aankomst van de eerste patrouille was de eerste ambulance reeds ter plaatse en was het ambulancepersoneel bezig hulp te verlenen aan het slachtoffer. Het slachtoffer was liggend op haar buik aangetroffen. Om 22.11 uur werd het slachtoffer per ambulance overgebracht naar het UMC St. Radboud ziekenhuis te Nijmegen, alwaar ze op 15 oktober 2013 omstreeks 03.00 uur overleed.
2. Het slachtoffer bleek (later) te zijn: [slachtoffer], [geboortedatum], wonende aan de [adres 1].
3. De akte van overlijdenvermeldt dat [slachtoffer], [geboortedatum], is overleden op 15 oktober 2013 om 03.00 uur te Nijmegen.
4. Art-patholoog dr. V. Soerdjbalie-Maikoeconcludeerde bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] dat het intreden van de dood werd verklaard door hersenschade en daarmee opgetreden hersenfunctiestoornissen, opgeleverd door ingewerkt uitwendig mechanisch perforerend geweld passend bij één doorschot door het hoofd. Aan het behaarde hoofd boven was één ronde huidperforatie van 0,6x0,6 cm, genoemd letsel A, met onderhuidse bloeduitstorting, zeer waarschijnlijk inschot. Aan het voorhoofd rechts was een Y-vormige huidperforatie van 1,5x0,4 cm, genoemd letsel B, met onderhuidse bloeduitstorting, zeer waarschijnlijk uitschot. In relatie met letsel A en B was er een schotkanaal aan het hoofd, welke zeer waarschijnlijk verliep van links naar rechts, schuin, voorwaarts en voetwaarts.
5. [getuige 1]verklaarde op 4 december 2013 – zakelijk weergegeven – als volgt: “U houdt mij voor dat u mij als getuige wil horen in verband met de gewelddadige dood van [slachtoffer] op 14 oktober 2013 in Venlo. […] Ik weet daar inderdaad meer van. [verdachte] belde mij omstreeks 19.00 uur of ik hem op kon halen. Ik zei toen ‘ja’. Ik belde [getuige 2] om te vragen os ze mee kon gaan. [verdachte] had mij al een week geleden gevraagd of ik hem op wilde halen. We zijn [verdachte] dus op gaan halen bij hem thuis en ik stond geparkeerd op de straat achter zijn woning, omdat ik niet meer wist waar [verdachte] precies woonde. [verdachte] is naar ons toe komen lopen. Hij had zijn koffer bij zich. Hij is in de auto gestapt. [verdachte] zei toen dat hij nog even iets moest doen, hij moest nog ergens langs, en hij vroeg me om even een paar straten verderop te rijden. Ik zei ‘ok’ en ik vroeg wel wat hij moest doen, maar hij zei alleen ‘ik moet gewoon even wat doen.’ [verdachte] is uit de auto gestapt en liep de hoek om. Ik wijs jullie dat straks wel aan als jullie met mij gaan rijden. [verdachte] is ongeveer 10 minuten weg geweest. [getuige 2] en ik zijn in de auto blijven wachten. Ik zag hem terug lopen naar onze auto. Hij liep gewoon rustig. [getuige 2] en ik zijn niet uit de auto geweest. Toen [verdachte] terug kwam stapte hij in en ben ik naar Eindhoven gereden. [verdachte] wees mij een andere weg naar de snelweg. Onderweg gooide [verdachte] zijn telefoon weg. [verdachte] brak zijn telefoon doormidden en gooide zijn telefoon door het raam naar buiten. In Eindhoven moesten we ergens stoppen. [verdachte] vroeg aan mij of ik ergens kon stoppen. [verdachte] deed toen kleren uit. Daaronder droeg hij nog wel andere kleren. In de auto deed hij zijn kleding uit en toen hij uitstapte gooide hij ze in een container. Toen heb ik [verdachte] thuis afgezeten en ben ik gaan tanken. [verdachte] heeft de buurman gevraagd om online een ticket te boeken en te betalen en [verdachte] heeft dat geld contant aan die buurman betaald. [betrokkene 2] heeft die avond geld gebracht. Ik heb tegen mijn moeder gezegd wat er gebeurd is.”
6. [getuige 1]verklaarde verder op 8 december 2013 – zakelijk weergegeven – als volgt: “Ik heb vorige keer verklaard dat ik [verdachte] op 14 oktober 2013 opgehaald heb in Venlo en daarmee naar Eindhoven ben gereden. Toen we thuis in Eindhoven waren, zei [verdachte] op een gegeven moment tegen mij dat hij even het wapen weg ging doen. [verdachte] is toen ongeveer 20 minuten weg geweest. Toen [verdachte] thuis terug kwam, vertelde hij tegen mij dat hij het wapen weg had gedaan. Op een gegeven moment was ik met [verdachte] aan het WhatsApp-en. [verdachte] zat toen in Turkije. Hij vroeg aan mij of ik dat wapen beter kon verstoppen. Ik zei toen ‘nee.’ [verdachte] heeft mij toen ook geschreven dat hij het wapen had verstopt in het parkje bij het voetbalveld en dan links achteraan bij een boom. Na enkele dagen kwam [verdachte] plotseling terug uit Turkije. Hij stond gewoon in een keer bij mij voor de deur. Op een gegeven moment zei [verdachte] tegen mij dat hij het wapen weg ging doen. [verdachte] liep naar buiten en bleef een klein half uurtje weg. Toen hij terug was zei hij mij desgevraagd dat hij het wapen weg had gegooid in het water. […] U houdt mij voor dat uit een WhatsApp-gesprek tussen mij en [getuige 2] van 14 oktober 2013 even na 22.00 uur blijkt dat wij weten wat er gebeurd is. Ja, oke. Hij kwam dus terug in de auto. Ik bedoel dat moment dat ik met de auto gestopt was op de [adres 2] op 14 oktober 2013. De plaats die ik jullie heb aangewezen. Toen [verdachte] terug kwam en we gingen rijden, rook ik een rare geur in de auto. Ik vroeg aan [verdachte]: Wat is dat? Wat stinkt het hier. [verdachte] zei toen: ‘dat is kruit.’ U vraagt mij wat [verdachte] diezelfde avond tegen mij verteld heeft. [verdachte] zei tegen mij dat hij bij een woning had aangebeld en dat hij daar naar binnen was gegaan. Dat was op het moment dat hij voor 10 minuten op de[adres 2] [getuige 2] auto verlaten had. [verdachte] zei dat hij nog even gesproken had in die woning met een vrouw en dat hij toen die vrouw van dichtbij door het hoofd had geschoten. [getuige 2] kan mijn verhaal bevestigen. Onderweg naar Eindhoven heb ik geen wapen gezien maar 1 of 2 weken ervoor wel. Dat was in Venlo toen ik bij [verdachte] op bezoek was. Hij heeft mij toen een vuurwapen laten zien. Het was een klein wapen, een pistool. Ik was boos op [verdachte] dat hij mij op deze manier ongewild bij een moord heeft betrokken. Ik heb dit tegen [verdachte] gezegd zowel via WhatsApp-gesprekken als in een persoonlijk gesprek. De gevoerde WhatsApp-gesprekken met [verdachte] heb ik allemaal verwijderd omdat [verdachte] mij vroeg dat te doen.”
7. [getuige 2]verklaarde - zakelijk weergegeven – als volgt: “U vertelt mij dat u vragen wil stellen over 14 oktober 2013. Ik was nog thuis toen [getuige 1] mij belde. Hij vroeg of het goed was dat wij [verdachte] zouden gaan ophalen. We zijn naar Venlo gereden en hebben [verdachte] opgehaald. [verdachte] stond al buiten. [verdachte] heeft de koffer in de auto gelegd. In de auto zei hij dat hij nog ergens moest stoppen, iets moest ophalen. Dat hebben we ook gedaan. We zijn de straat ingereden, op de hoek gestopt en [verdachte] is uitgestapt. Toen hij uitstapte en wegliep zag ik dat hij tijdens het lopen zijn handschoenen aan deed. Ik weet niet hoe lang wij daar gewacht hebben. Het was langer dan 5 minuten. Via de achterruit zag ik [verdachte] terug komen lopen. Hij deed zelf de deur open, ging zitten en vervolgens zij we weg gereden. Onderweg heeft [verdachte] twee mobiele telefoons weggegooid. In Eindhoven is [verdachte] wiet of hasj gaan halen en hij heeft toen zijn joggingsbroek uitgedaan en weggegooid in de prullenbak. Hij had een andere broek onder die joggingsbroek aan. Bij het stoplicht vlakbij het huis van [getuige 1] kwamen wij erachter dat we nog moesten tanken. [verdachte] is toen uitgestapt en wij zijn omgedraaid en gaan tanken. Na het tanken heb ik[getuige 1] thuis afgezet en ben ik naar huis gegaan. Diezelfde avond nog heeft [getuige 1] mij gebeld of ge-WhatsApp’t dat [verdachte] niet zomaar iets was gaan ophalen, maar dat hij iets anders had gedaan. Ik moest maar op L1 kijken. Daar zag ik dat die vrouw nog niet dood was, maar aangevallen was. Ik heb van [getuige 1] gehoord dat hij die avond met [verdachte] gepraat had en dat [verdachte] gezegd had dat hij die vrouw had doodgeschoten.”
8. [getuige 5]verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt: “U vertelt mij dat u mij vragen wilt stellen over 14 oktober 2013 en de dag erna. Het klopt dat ik ’s ochtends vroeg op 15 oktober 2013 [verdachte] naar Brussel heb gebracht. De avond van tevoren was hij bij mij thuis afgezet door [getuige 1]. [verdachte] vroeg of ik hem naar het vliegveld in Brussel wilde brengen. Het ticket moest hij nog boeken. [verdachte] heeft zijn moeder gebeld, omdat hij niet genoeg geld had om een ticket te boeken. Ik heb [verdachte] gezegd dat hij onze overbuurman kon vragen om online te betalen en dan kon [verdachte] het geld contant aan hem geven. Dat heeft hij ook gedaan en zo heeft hij het ticket geboekt. Gedurende de avond (de rechtbank begrijpt 14 oktober 2013) heeft mijn zoon mij op enig moment naar boven geroepen. Hij zei toen dat er volgens hem iets niet klopte. Hij was overstuur en hij had er geen goed gevoel bij. Hij vertelde dat hij overal had moeten stoppen. Hij had op L1 iets gelezen en was bang dat [verdachte] erbij betrokken was. Hij heeft mij laten zien wat er op L1 stond en gevraagd waar de[adres 1] was. Ik heb hem verteld dat dat bij [betrokkene 2] in de buurt was. Onderweg had hij moeten stoppen om een telefoon weg te gooien en om kleren weg te gooien. Uiteindelijk heeft [verdachte] hem verteld dat hij die vrouw had neergeschoten. [getuige 1] heeft dat ook tegen mij verteld.”
9. [getuige 5]verklaarde verder – zakelijk weergegeven – als volgt: “U laat mij een tapgesprek horen dat ik op 16 oktober 2013 met mijn zus heb gevoerd. Dit gesprek zal over het pistool gaan. [verdachte] heeft tegen [getuige 1] gezegd dat hij het pistool verstopt heeft. Hij heeft via WhatsApp aan [getuige 1] gevraagd of hij het beter kon verstoppen. [getuige 1] wilde dat niet doen. [getuige 1] zei tegen mij dat [verdachte] hem gevraagd had of hij het wapen wilde wegmaken dat [verdachte] begraven had ergens bij het voetbalveldje. Op enig moment waren wij thuis en werd er op het raam geklopt. Ik zag toen dat [verdachte] voor het raam stond. Ik schrok hier van, want ik wist niet dat hij terug in Nederland was. Hij heeft toen het pistool weggedaan, want niemand wilde dat voor hem doen. Hij zei tegen mij dat hij dat ding weg zou doen. Hij noemde het dat ding. Voor mij was het duidelijk dat het over het pistool ging. Hij zei dat hij terug ging naar Turkije. [verdachte] heeft op enig moment gezegd dat hij het nu goed weg had gemaakt en dat hij het in de vijver had gegooid. Ik denk dan aan de vijver in het park bij ons in de buurt.
10. [verbalisant 1]relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt: “Ik heb een onderzoek ingesteld naar de inreis- en uitreisstempels in het Nederlandse paspoort ten name van [verdachte], [geboortedatum]. Ik zag dat het Turkse visum meerdere keren gebruikt was. Ik zag de volgende aaneensluitende inreis- en uitreisdata:
- inreis op 15 oktober 2013
- uitreis op 18 oktober 2013
- inreis op 23 oktober 2013
- uitreis op 19 november 2013
- inreis op 24 november 2013
- uitreis op 17 december 2013.”
WhatsApp-verkeer tussen [getuige 1] en [getuige 2]
11. Door de digitale recherche is een extractierapport gemaakt van de telefoon van [getuige 1].[verbalisant 2] heeft hieromtrent onderzoek ingesteld en trof in het extractierapport het navolgende berichtenverkeer aan tussen [getuige 1] en zijn vriendin [getuige 2]:
* 14 oktober 2013, tussen 22.06.45 uur en 22.48.26 uur:
Ik ben egt kk hard genaaid
Gebruikt
Mij belangrijkste persoon in gevaar gebracht
Ik kan hier niet mee leven
Ja nogal ja
[getuige 1]
Nee egt [getuige 2]
[…]
Khoop dat ze t overleefd echt waar
Dan kan ze hem ook identificeren
Half 10
Zwaargewonde vrouw aangetroffen
Thank God
* 14 oktober 2013, tussen 23.42.55 uur en 23.51.02 uur:
Alsjeblieft laat haar leven
Zien dan
Kan ik precies zijn
Ik ga straks ff aan mama vrage wat [betrokkene 2] dr straat is
Ja
Dus niemand heeft t gehoord
Dan is ze laat aangetroffen
Ja he
Ja
Om half 10 aangetroffen
Aantreffen vuurwapenonderdelen
12. Naar aanleiding van de eerstgenoemde verklaring van[getuige 1] hebben verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4]met getuige [getuige 1] de door hem beschreven route vanuit Venlo naar Eindhoven gereden. Zij relateerden – zakelijk weergegeven – onder meer dat de route werd opgepakt op de [adres 3] te Venlo. Vervolgens werd op aanwijzingen van [getuige 1] verder gereden en uiteindelijk gestopt ter hoogte van de lantaarnpaal bij de [adres 4]. [getuige 1] verklaarde dat hij op 14 oktober 2013 op deze locatie gestopt was, omdat hij niet meer zeker wist hoe te komen bij de woning van [verdachte]. Hij verklaarde dat hij hier was, toen hij een app naar [verdachte] verzond dat hij er was. Vervolgens zag hij dat [verdachte] over de[adres 5] aan kwam lopen en in de auto stapte (volgens Google Maps is de loopafstand tussen de woning van [verdachte], [route] een afstand van 120 meter). Op aanwijzingen van [getuige 1] werd vervolgens verder gereden en uiteindelijk werd de weg [straatnaam] ingereden tot aan de eerste weg links genaamd de [adres 6]. [getuige 1] verklaarde dat ze vanaf de [straatnaam] linksaf de [adres 6] inreden en direct stopten aan de rechter zijde ter hoogte van de eerste boom. [getuige 1] verklaarde dat dit de plek was waar [verdachte] hem gevraagd had even te wachten omdat hij ‘even iets moest doen.’ [getuige 1] verklaarde dat hij gezien had dat [verdachte] vervolgens uit de auto stapte en over de [straatnaam] in de richting van de aldaar gelegen straat liep. Verbalisanten zagen dat die straat genaamd was de[adres 1] en zagen dat op de hoek van deze straat het pand [adres 1] lag (volgens Google Maps is de afgelegde weg tussen de hoek [route] 38 ongeveer 83 meter).
13. Naar aanleiding van laatstgenoemde verklaring van [getuige 1] hebben verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4]tevens gerelateerd over de vermeende dumpplaats van het wapen. Zij relateerden – zakelijk weergegeven – dat [getuige 1] verklaarde dat [verdachte] op 14 oktober 2013 ’s avonds vanaf de [adres 7] weg is gelopen naar het [park] en dat [verdachte] hem verteld heeft bij welke boom het wapen vervolgens verstopt zou zijn. Vervolgens verklaarde [getuige 1] dat[verdachte] enige dagen later terug was gekomen naar de woning van [getuige 1] en dat hij vandaaruit het wapen weer had opgehaald en in het water zou hebben gegooid. [getuige 1] beschreef tevens de kortste route vanaf het voetbalveld naar de vijver. Dit zou volgens[getuige 1] de meest voor de hand liggende plaats zijn waar [verdachte] het wapen zou hebben ingegooid.
14. [verbalisant 5]relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt: “Op 16 en 17 december 2013 en 5 en 6 februari 2014 vond onderzoek plaats in de vijver van het [park]. Dit onderzoek was gericht op het aantreffen van een vuurwapen. Op de bodem van de vijver werden (op 5 en 6 februari 2014) aangetroffen en in beslag genomen de kast van een pistool van het merk Beretta (SIN AAFO5964NL), de slede van een pistool (SIN AAGS4576NL) en een patroonhouder van een pistool (SIN AAGS5668NL). De pistoolonderdelen werden alle drie op zeer korte afstand van elkaar aangetroffen.”
15. Verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7]relateerden – zakelijk weergegeven – als volgt: “Op 15 oktober 2013 te 04.15 uur hebben wij als forensisch onderzoekers het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in beslag genomen in het UMC St. Radboud ziekenhuis te Nijmegen. Omstreeks 04.30 uur ontvingen wij kledingstukken van de overledene. Deze kledingstukken waren door het ziekenhuispersoneel van het ziekenhuis veiliggesteld. Alle kledingstukken waren separaat verpakt in papier zakken. Het betrof (onder andere, Rb) een
pyjama shirtvoorzien van SIN AAGS9058NL.”
16. Door het NFIwerd DNA-onderzoek uitgevoerd naar dit pyjamashirt. Betreffend rapport vermeldt – zakelijk weergegeven – dat op de onderkant van de rechtermouw (AAGS9058NL#02) een DNA-mengprofiel van minimaal vier personen werd aangetroffen. Betreffend celmateriaal kan afkomstig zijn van het slachtoffer, [getuige 3], verdachte [verdachte] en minimaal één andere persoon.
17. Het rapport betreffende de evaluatie van de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoekvermeldt – zakelijk weergegeven – het volgende: “Onder de aanname dat de bemonstering AAGS9058NL#02 celmateriaal bevat van vier personen, zijn de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek veel waarschijnlijker als de bemonstering DNA bevat van[slachtoffer], [getuige 3], [verdachte] en één onbekend persoon, niet verwant aan [slachtoffer], [getuige 3] of [verdachte] dan als de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer], [getuige 3] en twee onbekende personen, niet aan elkaar verwant of verwant aan [slachtoffer], [getuige 3] of [verdachte].”
18. Verbalisanten[verbalisant 6], [verbalisant 7], [verbalisant 8],[verbalisant 9] en [verbalisant 10]relateerden – zakelijk weergegeven – als volgt: “Op 14 oktober 2013, omstreeks 22.30 uur, werd gestart met een forensisch onderzoek in de woning aan de[adres 1]. In de woning werd liggend in een plas bloed een zwaar gewonde vrouw aangetroffen. Het slachtoffer overleed op 15 oktober 2013 omstreeks 03.00 uur aan haar verwondingen in het UMC St. Radboud ziekenhuis te Nijmegen. Tijdens het onderzoek werd vastgesteld dat deze vrouw door middel van een misdrijf om het leven was gekomen. Het slachtoffer (de overledene) betrof [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], wonende aan de [adres 1]. […] Op 14 oktober 2013 omstreeks 22.30 uur werd door verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 6] een oriënterend onderzoek ingesteld in de woning aan de [adres 1], waarbij de situatie fotografisch werd vastgelegd. Op 15 oktober 2015 omstreeks 13.20 uur werd het forensisch onderzoek in de woning hervat. Op de verwarming in de serre werd een verpakking met daarin babydoekjes aangetroffen. In deze verpakking troffen wij een kogelpunt aan. De kogelpunt werd veiliggesteld en voorzien van SIN AAGM9295NL. Onder de tweezitsbank in de serre troffen wij een huls van het kaliber 7.65mm. De huls werd veiliggesteld en voorzien van SIN AAFG9027NL.”
19. Door het NFIwerd DNA-onderzoek uitgevoerd naar de kogelpunt. Betreffend rapport vermeldt – zakelijk weergegeven – dat in een bemonstering van de kogelpunt celmateriaal werd aangetroffen dat afkomstig kan zijn van het slachtoffer, terwijl betreffend DNA-profiel een matchkans heeft van kleiner dan één op één miljard.
20. Door het TMFIwerd DNA-onderzoek uitgevoerd naar de huls. Betreffend rapport vermeldt – zakelijk weergegeven – dat in de bemonstering van de huls een mannelijk partieel DNA-profiel is aangetoond. Bij vergelijking met de DNA-databank voor strafzaken is een match gevonden met het DNA-profiel van [verdachte]. Bij de aanname dat het een enkelvoudig DNA-profiel betreft, is de frequentie van het DNA-profiel van de huls kleiner dan één op één miljard.
21. Het rapport betreffende munitieonderzoekvermeldt – zakelijk weergegeven – dat de huls voorzien is van het bodemstempel SBP 7,65. Gezien dit bodemstempel en de afmetingen is het een huls van het kaliber 7,65 mm Browning. De kogel past gezien zijn massa en de uiterlijke kenmerken het best bij het kaliber 7,65 mm Browning. De lengte en massa van de kogel passen bij een kogel met een stalen kern, van het type dat doorgaans wordt aangetroffen op patronen met het bodemstempel SBP 7,65.
22. Het rapport betreffende wapentechnisch onderzoekvermeldt – zakelijk weergegeven – dat de kast (AAFO5964NL) de uiterlijke kenmerken heeft van een semi-automatisch werkend pistool van het merk Beretta, model 70 in kaliber 7,65mm Browning. Het patroonmagazijn (AAGS4568NL) heeft de opschriften en de uiterlijke kenmerken van een patroonmagazijn voor een semi-automatisch werkend pistool van het merk Beretta, in kaliber 7,65 mm Browning. Het patroonmagazijn past in een Beretta model 70. De slede (AAGS4576NL) heeft de opschriften en de uiterlijke kenmerken van een slede van een semi-automatisch werkend pistool van het merk Beretta, model 70 in kaliber 7,65 mm Browning. Samenvattend passen de kast, slede en het patroonmagazijn op en in elkaar. Samen vormen zijn een incompleet semi-automatisch pistool van het merk Beretta, model 70 in kaliber 7,65mm Browning. […] Tijdens het vergelijkend onderzoek tussen de afvuursporen in de huls (AAFG9027NL) en in de proefhulzen, is gebleken dat de oneffenheden in de hulsuitwerpersporen overeenkomen. De waargenomen overeenkomsten tussen de hulsuitwerpersporen passen bij de hypothese dat de huls is verschoten met een pistool waartoe de kast heeft behoord. Op basis van de structuur van de onregelmatigheden in de hulsuitwerper zijn de sporen als kenmerkend beoordeeld. Hierdoor is het onwaarschijnlijk om deze mate van overeenkomst waar te nemen als de huls is verschoten met een pistool met een andere kast. […] Tijdens het vergelijkend onderzoek tussen de afvuursporen in de huls en die in de proefhulzen is gebleken dat de oneffenheden in de slagpinindrukken overeenkomen en de oneffenheden in de stootbodemsporen overeenkomen. De waargenomen overeenkomsten tussen de sporen passen goed bij de hypothese dat de huls is verschoten met een pistool waartoe de slede heeft behoord. Op basis van de structuur van de onregelmatigheden in de slagpin en in de stootbodem zijn de sporen als zeer kenmerkend voor deze slede beoordeeld. Hierdoor is het zeer onwaarschijnlijk om deze mate van overeenkomst waar te nemen als de huls is verschoten met een pistool met een andere slede. […] Volgens de verkregen informatie zijn de kast in de slede in dezelfde waterpartij gevonden. Beretta model 70 pistolen maken naar schatting minder dan 1% uit van de populatie vuurwapens die bij schietincidenten in Nederland worden gebruikt. De kans dat een kast van één Beretta model 70 en de slede van een andere Beretta model 70 in ruwweg hetzelfde tijdsbestek (op grond van de vergelijkbare mate van corrosie) in dezelfde waterpartij worden gegooid moet dan ook als klein worden ingeschat. De kans dat de kast en de slede afkomstig zijn van twee afzonderlijke Beretta model 70 pistolen wordt nog verder verkleind door de resultaten van het vergelijkend onderzoek. Hierbij werden namelijk overeenkomsten gevonden tussen sporen van onderdelen van zowel de kast als de slede op één huls. Dit is een sterke aanwijzing dat de kast en de slede, op het moment van het verschieten van de huls, één vuurwapen hebben gevormd. […] De bevindingen van het onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer de huls is verschoten met een pistool waartoe de slede heeft behoord, dan wanneer de huls is verschoten met een pistool van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken, voorzien van een andere slede. […] Naar de stellige overtuiging van de deskundige hebben de kast en de slede tot één het hetzelfde pistool behoord, namelijk een Beretta, model 70 in kaliber 7,65 mm Browning.
3.3.3Nadere overwegingen over de betrouwbaarheid van de bewijsmiddelen
Op maandagavond 14 oktober 2013 werd [slachtoffer] in haar woning in Venlo aangetroffen, liggend in een plas bloed. Door de hulpdiensten werd zij overgebracht naar het ziekenhuis in Nijmegen, waar zij diezelfde nacht om 03.00 uur overleed. Sectie op haar lichaam wees uit dat zij om het leven is gekomen door hersenletsel ten gevolge van een schot door haar hoofd, welk schot van achteren naar voren en enigszins omlaag was gericht.
In verband met verschillende gebeurtenissen in de periode voorafgaand aan 14 oktober 2013 en diens gedrag na de dood van [slachtoffer], richtte het politieonderzoek zich al snel op onder andere verdachte. Uiteindelijk legde diens neef [getuige 1] meerdere jegens verdachte zeer belastende verklaringen af. Verdachte betwist essentiële onderdelen van deze verklaring en in het dossier bevindt zich ook (anonieme) informatie omtrent vermeende betrokkenheid van andere personen bij onderhavig delict. De rechtbank ziet zich dan ook allereerst voor de vraag gesteld naar de betrouwbaarheid en authenticiteit van de verklaringen van [getuige 1].
Kort gezegd verklaarde [getuige 1] dat hij verdachte betreffende avond op diens verzoek opgehaald heeft nabij verdachtes woning in Venlo. Desgevraagd stopte hij verderop in de buurt nog even omdat verdachte ‘iets moest doen.’ Op de weg naar Eindhoven ontdeed verdachte zich vervolgens van zijn mobiele telefoon en een deel van zijn kleding. Later die avond zou verdachte tegenover hem erkend hebben een vrouw door haar hoofd geschoten te hebben. Een aantal dagen later zou verdachte bovendien teruggekeerd zijn naar Eindhoven teneinde het wapen (beter) weg te maken.
Verankering verklaringen [getuige 1] in andere bewijsmiddelen
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [getuige 1] op verschillende manieren bevestiging vinden in andere bewijsmiddelen.
Naast verdachte zat betreffende avond ook [getuige 1] vriendin, [getuige 2], in de auto op weg van Venlo naar Eindhoven. Zij bevestigt essentiële onderdelen van [getuige 1] verklaring die juist door verdachte weersproken worden. Zo heeft zij eveneens verklaard dat verdachte verzocht om in Venlo nog even te stoppen en dat verdachte op de weg naar Eindhoven zijn mobiele telefoon weggooide en zich van kleding ontdeed, terwijl hij extra kleding aanhad. Uiteindelijk heeft zij van haar vriend vernomen dat verdachte aan hem bekend heeft een vrouw door het hoofd geschoten te hebben.
Geen directe getuige, maar wel een indicatie voor de authenticiteit van [getuige 1] verklaringen, is zijn moeder [getuige 5]. Zij verklaarde over de gemoedstoestand van haar zoon direct nadat deze verdachte vanuit Venlo naar Eindhoven had gereden. [getuige 1] was overstuur en vertelde later die avond ook aan zijn moeder dat verdachte aan hem bekend heeft de vrouw neergeschoten te hebben.
Dat [getuige 1] en [getuige 2] daadwerkelijk overstuur waren, blijkt bovendien uit de tussen hen gevoerde gesprekken via WhatsApp. Hieruit blijkt enerzijds boosheid en anderzijds bezorgdheid. Aan de opstelling van [getuige 1] en van zijn moeder [getuige 5] als getuigen is duidelijk te zien dat zij worstelen tussen enerzijds hun loyaliteit aan verdachte als hun neef en diens aan hen verwante familie, terwijl zij zich anderzijds zwaar belast voelen en boos zijn deelgenoot te zijn gemaakt van een zo ernstig misdrijf.
Een andere bevestiging van de juistheid van [getuige 1] verklaring vindt de rechtbank in het aantreffen van diverse vuurwapenonderdelen op precies de plaats die [getuige 1] aanwijst. [getuige 1] wijst die plek aan op basis van informatie die hem naar eigen zeggen is verstrekt door verdachte. Dat die wapenonderdelen daar toevallig lagen, acht de rechtbank onaannemelijk, net als de hypothese van verdachte dat die wapenonderdelen er na de verklaring door [getuige 1] zijn gedeponeerd om hem als verdachte te belasten.
Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank de verklaringen van [getuige 1] authentiek en vindt zij dat deze ten volle aan het bewijs kunnen bijdragen. Enerzijds worden verschillende feitelijkheden bevestigd door zijn vriendin en het aantreffen van vuurwapenonderdelen en anderzijds wordt zijn gemoedstoestand van betreffende avond door zowel zijn moeder als het contact met zijn vriendin bevestigd.
De verklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 5] gaan voornamelijk over de omstandigheden gedurende de avond van 14 oktober 2013. Geen van hen heeft daadwerkelijk gezien dat verdachte een vuurwapen had en dat verdachte in de woning van het slachtoffer is geweest. De rechtbank ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of zulks uit de overige bewijsmiddelen blijkt. In dit kader is het overige (forensisch) politieonderzoek van essentieel belang.
Allereerst worden in de woning van het slachtoffer één huls en één kogelpunt aangetroffen. Op de kogelpunt wordt celmateriaal van het slachtoffer aangetroffen en op de huls wordt celmateriaal van verdachte aangetroffen, zulks terwijl de kogelpunt en huls bij elkaar passen. Aangezien het slachtoffer is overleden ten gevolge van één schot door het hoofd, toont het voorgaande overtuigend aan dat het slachtoffer is gedood door de kogel die afkomstig is uit de aangetroffen huls waarop celmateriaal van verdachte zit.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat het wapentechnisch onderzoek van het NFI de relatie legt tussen de in de woning aangetroffen huls, de in de vijver aangetroffen vuurwapenonderdelen en de verklaring van [getuige 1] over de betrokkenheid van verdachte. Dit onderzoek rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat de in de woning aangetroffen huls, die samen met de aangetroffen kogelpunt het patroon vormde waarmee het slachtoffer om het leven is gebracht, is verschoten met een pistool waartoe de in de vijver aangetroffen kast en slede behoorden. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat het enerzijds verdachte is geweest die de vuurwapenonderdelen in de vijver heeft gedumpt, zoals ook door [getuige 1] reeds is verklaard, en anderzijds dat verdachte de beschikking had over het patroon waarmee het slachtoffer om het leven is gebracht.
Hoewel de betrokkenheid van verdachte inmiddels op diverse manieren wordt bekrachtigd, laten de tot op heden besproken bewijsmiddelen nog de mogelijkheid open dat verdachte in aanzienlijke mate betrokken was bij dit delict, maar dat het een ander was die het daadwerkelijke schot heeft gelost. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Verdachte is op slechts 80 meter van de woning van het slachtoffer uit de auto gestapt en is ook in de richting van de woning van het slachtoffer gelopen. Vervolgens is op het pyjamashirt van het slachtoffer celmateriaal aangetroffen waarvan het DNA-mengprofiel matcht met het DNA van verdachte. Hoewel de deskundige geen statistische bewijswaarde kan toekennen aan deze match, acht de rechtbank het gerechtvaardigd om te concluderen dat het celmateriaal op het pyjamashirt daadwerkelijk van verdachte afkomstig is. Er is geen enkele aanwijzing dat dit celmateriaal op een ander moment dan ten tijde van onderhavig feit op het shirt is gekomen, waarmee naar het oordeel van de rechtbank onomstotelijk vaststaat dat verdachte op 14 oktober 2013 in de woning van het slachtoffer is geweest. Nu verdachte later bovendien van kleding wisselde, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank enkel gebeurde om eventuele sporen van het schietincident te verdoezelen, en uit onderzoek niet is komen vast te staan dat meerdere personen betrokken waren, acht de rechtbank bewezen dat verdachte de schutter was.
Verdachte zelf erkent dat hij met zijn neef vanuit Venlo naar Eindhoven is gereden, maar betwist dat hij zich onderweg van zijn mobiele telefoon en zijn kleding heeft ontdaan en dat hij tegen zijn neef een bekentenis zou hebben afgelegd. Verdachte zou daarentegen enkel uitgestapt zijn om cocaïne, nota bene voor zijn neef, te kopen. Deze verklaring van verdachte acht de rechtbank ongeloofwaardig. Dat verdachte zich ontdaan heeft van zijn mobiele telefoon en kleding, is immers gezien door [getuige 1] én zijn vriendin. Het door verdachte alternatief geschetste scenario in de zin dat hij uitstapte om cocaïne voor[getuige 1] te kopen wordt pas voor het eerst op de zitting gepresenteerd en wordt in het geheel niet ondersteund door enig bewijs. Hoewel de rechtbank verdachte heeft aangespoord om de vermeende dealer, waarvan verdachte de cocaïne zou hebben gekocht, als getuige op te voeren, heeft verdachte daaraan geen gevolg gegeven.
Verdachte verklaart bij de politie nog dat hij nooit een patroon in handen heeft gehad. De rechtbank stelt vast dat die verklaring in strijd is met de aanwezigheid van zijn DNA op de in de woning van het slachtoffer aangetroffen patroonhuls waarmee de kogel is afgevuurd waarmee [slachtoffer] om het leven is gebracht. Op de zitting komt verdachte voor het eerst met de verklaring dat hij zijn broer vaker hielp met verkoop van wapens en ook munitie en dat dit de aanwezigheid van zijn DNA op de huls kan verklaren. De rechtbank neemt aan dat verdachte deze nadere verklaring aflegt om zijn betrokkenheid bij het tenlastegelegde delict te verminderen, maar is van oordeel dat verdachte daarin niet slaagt en dat mag worden aangenomen dat verdachte het wapen zelf met munitie heeft geladen waarmee hij [slachtoffer] vervolgens heeft beschoten.
In het dossier bevinden zich tal van getuigenverklaringen en processen-verbaal met – al dan niet anonieme – informatie omtrent de betrokkenheid van verschillende personen bij en verschillende motieven voor de dood van het slachtoffer. Zo wordt niet alleen verdachte in relatie gebracht met dit feit, maar ook de partner van het slachtoffer, [getuige 3], en de familie [betrokkene 3].
Reeds door de politie zijn diverse scenario’s onderzocht, echter zonder dat met voldoende zekerheid gezegd kan worden welk scenario het juiste is. Door de verdediging is ter terechtzitting aannemelijk bevonden het scenario waarbij de partner van het slachtoffer betrokken was bij het schietincident. De rechtbank realiseert zich dat het door diverse getuigen geschetste gedrag van [getuige 3] als vreemd kan worden opgevat en dat de aanwezigheid van schootsresten op de jas van [getuige 3] vragen oproept. Dit maakt echter niet dat dit scenario als juist kan worden aanvaard. Ten eerste is niet uitgesloten dat de schootsresten op de jas van [getuige 3] zijn gekomen als gevolg van het feit dat die jas (naar zeggen van [getuige 3] zelf) op de bank is gegooid, waar ook schootsresten zijn aangetroffen; ook het gedrag van [getuige 3] is (gelet op de stress van dat moment) niet zozeer afwijkend dat het op grotere betrokkenheid duidt. Daarnaast zijn er drie getuigen die verklaren dat [getuige 3] op het tijdstip waarop op het slachtoffer moet zijn geschoten, zich bij hen in Tegelen bevond. Voor zover [getuige 3] meer weet dan op grond van de bewijsmiddelen kan worden aangenomen, laat zulks onverlet hetgeen hiervoor reeds over de betrokkenheid van verdachte is overwogen. Eventuele betrokkenheid van [getuige 3] zou immers niet de betrokkenheid van verdachte uitsluiten. Daarmee wordt dit alternatieve scenario verworpen.
Uit de bewijsmiddelen kan afgeleid worden dat verdachte al vóór zijn vertrek naar Eindhoven van plan was om [slachtoffer] om het leven te brengen. Naast het feit dat hij een wapen bij zich had, staat ook vast dat verdachte een dubbele laag kleding had aangetrokken teneinde zich na het schieten van de bovenste laag te ontdoen, hetgeen alleen maar te verklaren is vanuit de bedoeling om sporen na het doden uit te wissen.
De voorbedachte raad die uit het voorgaande spreekt, wordt bevestigd door de wijze waarop de moord is uitgevoerd. Verdachte heeft met zijn neef afgesproken dat hij hem zou ophalen als hij dat zou aangeven. Op 14 oktober 2013 belt verdachte zijn neef[getuige 1] om zich in Venlo op te laten halen. Zijn neef komt direct en verdachte staat al klaar met zijn koffer. Verdachte zegt dat hij nog even iets moet doen en wordt door zijn neef op amper honderd meter van de plaats van misdrijf afgezet. Verdachte doet handschoenen aan en komt tien tot twintig minuten later weer terug bij de auto. In die tussentijd is hij heen en weer gelopen naar de woning, is de woning binnengelaten, althans binnen gekomen en heeft zonder veel oponthoud zijn voornemen tot het doden van [slachtoffer] ten uitvoer gebracht. Dit duidt op een doelgerichte uitvoering. Uit het feit dat het slachtoffer met slechts één schot door haar hoofd om het leven is gebracht terwijl dat schot is afgevuurd toen het slachtoffer met haar rug naar de schutter moet hebben gestaan, althans hem niet kon zien, en er geen sporen zijn aangetroffen die duiden op een voorafgaande ruzie of gevecht, is vervolgens te concluderen dat de liquidatie efficiënt en koelbloedig is uitgevoerd. Verdachte heeft na de uitvoering van zijn voornemen zich ontdaan van zijn kleding, telefoon en het vuurwapen en heeft alles in het werk gesteld om zo snel mogelijk naar Turkije te vluchten.
Het voorgaande voert de rechtbank tot het oordeel dat aanwezigheid van voorbedachte raad wettig en overtuigend bewezen is.
Niet gebleken is van betrokkenheid van andere personen bij de schietpartij waarbij het slachtoffer om het leven is gekomen. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat sprake is van medeplegen.
Samenvatting en conclusie
Samenvattend overweegt de rechtbank dat zij de verklaring van verdachte ongeloofwaardig acht en het geschetste alternatieve scenario onaannemelijk. Daarentegen acht de rechtbank de verklaringen van [getuige 1], bevestigd door zijn vriendin en moeder overtuigend evenals de conclusies van diverse forensische onderzoeken. Het handelen van verdachte bestempelt de rechtbank als voorbedachte raad. Daarmee acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die het slachtoffer heeft gedood door haar met een vuurwapen door haar hoofd te schieten en dat hij dat met voorbedachte raad heeft gedaan. Dit leidt tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.