In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 4 juni 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot voorwaardelijke ontbinding van een arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap Eurema B.V. en de verweerder. De procedure is gestart door Eurema, die verzoekt om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, voor zover in rechte komt vast te staan dat er een arbeidsovereenkomst bestaat. De verweerder heeft werkzaamheden verricht voor Eurema en stelt dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een bodemprocedure aanhangig is waarin de vraag of er een arbeidsovereenkomst bestaat, wordt behandeld.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat er een verandering in omstandigheden is die een gewichtige reden vormt voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat het vertrouwen voor een vruchtbare samenwerking tussen partijen niet meer aanwezig is. Daarom heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst, voor zover in rechte komt vast te staan dat deze bestaat, ontbonden met ingang van 1 juli 2015.
Daarnaast heeft de kantonrechter een vergoeding naar billijkheid toegekend aan de verweerder, die ten laste van Eurema komt. Deze vergoeding is vastgesteld op € 15.000,00 bruto en wordt opeisbaar zodra in de bodemprocedure onherroepelijk is beslist dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft Eurema de mogelijkheid gegeven om haar verzoek in te trekken, anders zal de ontbinding plaatsvinden zoals hierboven beschreven. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.