Overwegingen
1. Bij beschikking van de rechtbank Maastricht, sector kanton, van 7 juli 2008 is bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen behoren aan eiseres met benoeming van [naam bewindvoerder], werkzaam bij BiB, tot bewindvoerder. Op 30 oktober 2014 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van bewindvoering over 2014, te weten een bedrag van €1239,04.
2. Bij primair besluit van 3 november 2014 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. In eiseres’ beschikking onderbewindstelling van 7 juli 2008 van de rechtbank Maastricht is geen regeling over de beloning van de bewindvoerder vastgesteld. Verweerder stelt zich op het standpunt dat nu de vergoeding niet afwijkend wordt vastgesteld door de kantonrechter, de hoofdregel geldt ex artikel 1:447, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). De bewindvoerder heeft op grond van dit artikel recht op een beloning van 5% van de netto opbrengst van de onder zijn bewind staande goederen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder is van mening dat het besluit op goede gronden is genomen en in stand dient te blijven. Eiseres heeft geen machtiging overgelegd waaruit blijkt dat de beloning afwijkend van de hoofdregel (5% van de netto opbrengst) van artikel 1:447, eerste lid, van BW dient te worden vastgesteld. Verweerder kan hierdoor de noodzakelijkheid van de kosten niet vaststellen en derhalve ook geen bijzondere bijstand toekennen ingevolge artikel 35 van de WWB.
4. Eiseres voert in beroep aan - kort samengevat - dat verweerder de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering ten onrechte heeft afgewezen. Een machtiging van de kantonrechter waarin de beloning van de bewindvoerder is vastgesteld is naar de mening van eiseres overbodig. De bewindvoerder heeft immers recht op een vergoeding volgens de Aanbevelingen meerderjarigenbewind van het Landelijk overleg vakinhoud civiel en kanton. Het bestreden besluit is onzorgvuldig, volstrekt willekeurig en in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een aantal beschikkingen van verweerder waarin de bijzondere bijstand wél is verstrekt, een beslissing van de kantonrechter van 22 december 2014 en een brief van de gemeente Heerlen van 10 maart 2015 overgelegd.
5. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat in de verleden jaren ook bij mensen die beschikkingen hadden waarin geen afwijkende regeling door de kantonrechter was getroffen, toch werd overgegaan tot toekenning bijzondere bijstand, aan de hand van de Aanbevelingen meerderjarigenbewind. Vanaf maart/april 2014 heeft verweerder echter een aanscherping van de uitvoeringspraktijk doorgevoerd. Op grond daarvan dient ingeval er in een beschikking onderbewindstelling niks afwijkends is geregeld, een beschikking van de kantonrechter te worden overgelegd waarin deze de bewindvoerder machtigt tot – kort gezegd – het in rekening brengen van bewindvoerderskosten.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de WWB, bestaat recht op bijstand voor zover de alleenstaande, de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
8. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB allereerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden. Ten aanzien van deze vragen komt verweerder gelet op de tekst van artikel 35, eerste lid, van de WWB geen beoordelingsvrijheid toe. Als de voorgaande vragen bevestigend zijn beantwoord dient de vraag zich aan of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt verweerder ingevolge genoemde bepaling wel een zekere beoordelingsvrijheid heeft. Als aan de wettelijke voorwaarden voor bijzondere bijstand is voldaan, is verweerder gehouden deze te verlenen.
9. De rechtbank stelt eerstens vast dat artikel 1:447 BW met ingang van 1 januari 2015 is gewijzigd (Stb. 2014, 439). De bepaling dat de bewindvoerder 5% van de netto-opbrengst van de onder bewind staande goederen toekomt, tenzij de beloning bij de instelling van het bewind anders is geregeld, is vervangen door de bepaling dat de bewindvoerder aanspraak heeft op beloning overeenkomstig de regels die daaromtrent bij regeling van de minister van Veiligheid en Justitie zijn vastgesteld. Deze regeling is eveneens op 1 januari 2015 in werking getreden en heet de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (Stcrt. 2014, 32149, hierna: Regeling). Op grond van de Regeling stelt – heel kort gezegd – de kantonrechter, indien de curator, bewindvoerder of mentor daartoe verzoekt, diens beloning vast overeenkomstig de bepalingen van de Regeling.
10. De rechtbank stelt voorop dat de beschikking van de kantonrechter tot onderbewindstelling van eiseres van 7 juli 2008 geen andersluidende regeling bevat als bedoeld in het destijds geldende artikel 1:447, eerste lid, eerste volzin, van het BW en dat evenmin in de beschikking de beloning is vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van de Regeling. Het standpunt van eiseres dat het overbodig is een (nieuwe) machtiging van de kantonrechter te verlangen waarin de beloning van de bewindvoerder is vastgesteld omdat de bewindvoerder recht heeft op een vergoeding conform de Aanbevelingen Meerderjarigenbewind van het Landelijk overleg vakinhoud Civiel en Kanton (LOVCK) deelt de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank ontleent BiB haar aanspraak op beloning voor haar inspanningen als bewindvoerder immers niet rechtstreeks aan de Aanbevelingen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO4643. 11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder van eiseres een machtiging van de kantonrechter, waaruit een regeling ter zake de beloning van de bewindvoerder blijkt, mocht verlangen. Nu eiseres deze niet heeft verstrekt, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden de aanvraag van eiseres voor bijzondere bijstand ter voorziening in de kosten van bewindvoering afgewezen.
12. De rechtbank is niet gebleken dat het bestreden besluit in dit geval onzorgvuldig of willekeurig, dan wel anderszins onjuist tot stand gekomen is. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel, onder verwijzing naar beschikkingen van verweerder waarbij de bijzondere bijstand als tegemoetkoming in de kosten van bewindvoering wél is verstrekt, kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. De rechtbank overweegt daartoe dat eiseres heeft verwezen naar zaken waarin – anders dan in haar geval – wel reeds sprake is van een machtiging van de kantonrechter voor de bewindvoerder om een vergoeding in rekening te brengen dan wel naar een geval heeft verwezen van een andere gemeente waarin bovendien ook, net als in het geval van eiseres, een beschikking van de kantonrechter wordt opgevraagd (en een nota) ten einde bijzondere bijstand toe te kunnen kennen.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.