ECLI:NL:RBLIM:2015:4490

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 mei 2015
Publicatiedatum
29 mei 2015
Zaaknummer
C/03/206117 / HA RK 15/108
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in civiele procedure wegens vermeende partijdigheid

In deze zaak heeft verzoeker op 13 mei 2015 tijdens een kort geding een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. J.F.W. Huinen, de rechter die belast was met de behandeling van de zaak. Verzoeker stelde dat de rechter partijdig was omdat hij had nagelaten te onderzoeken of verzoeker het faxbericht met belangrijke documenten had ontvangen. Verzoeker was van mening dat zijn procesbelang was geschaad doordat hij niet op de hoogte was van de stukken die de eisende partij aan de rechter had voorgelegd. De rechter had ook een verzoek om uitstel afgewezen, wat volgens verzoeker zijn positie had benadeeld.

De wrakingskamer heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de rechter de gedaagde de gelegenheid had geboden om te controleren of de dossiers gelijkluidend waren. Verzoeker had deze gelegenheid niet benut om zijn bezwaren naar voren te brengen. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking moest worden afgewezen, omdat verzoeker zelf had nagelaten zijn belangen duidelijk te maken tijdens de zitting.

De beslissing van de wrakingskamer werd op 29 mei 2015 openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Datum uitspraak: 29 mei 2015
Zaaknummer / rekestnummer: C/03/206117 / HA RK 15/108
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van mr. J.F.W. Huinen, hierna de rechter.

1.Het verloop van de procedure

Tijdens de zitting in kort geding op 13 mei 2015 in de zaak met nummer 03/205630 /
KG ZA 15/213 tussen [eisende partij 1] en [eisende partij 2] als eisende partijen en
[verzoeker] als gedaagde partij heeft verzoeker een verzoek tot wraking gedaan van de rechter belast met de behandeling van de zaak. Verzoeker heeft tijdens die zitting een schriftelijk verzoek tot wraking met 4 producties overgelegd.
Bij brief van 15 mei 2015 heeft verzoeker het verzoek tot wraking schriftelijk nader aangevuld.
De rechter heeft de wrakingskamer op 19 mei 2015 bericht dat hij niet in het verzoek tot wraking berust en heeft een schriftelijke reactie ingediend. Tevens heeft hij bericht niet te zullen verschijnen tenzij de wrakingskamer hem zou willen horen.
Bij brief van 21 mei 2015 heeft verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek de volgende dag, -nadere stukken, te weten de producties 6 tot en met 11 ingediend.
Vervolgens heeft de rechter te kennen gegeven dat deze producties hem geen aanleiding geven inhoudelijk aanvullend te reageren.
Op 22 mei 2015 heeft de behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Ter zitting is verzoeker verschenen.
De rechtbank heeft de datum van de uitspraak bepaald op vrijdag 29 mei 2015.

2.Beoordeling

Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hun - onder meer ingevolge artikel 6 lid 1 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden - toekomende recht op rechterlijke onpartijdigheid af te dwingen.
Van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling van de rechter (de partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, totdat het tegendeel komt vast te staan.
Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (de partijdigheid in objectieve zin). In dat verband zijn de schijn van (on)partijdigheid en de overtuiging van de verzoeker relevant, maar is doorslaggevend of de zijdens verzoeker gestelde twijfel aan de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
Verzoeker stelt dat de rechter partijdig is omdat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden nu de rechter heeft nagelaten te onderzoeken of gedaagde (hier: verzoeker) het faxbericht met alle bijbehorende 87 pagina’s van eiser had ontvangen. Verzoeker is van mening dat hij in zijn procesbelang is geschaad nu hij niet weet welke stukken de eisende partij aan de rechter heeft voorgelegd.
Ook heeft volgens de verzoeker de rechter het verzoek van gedaagde om twee dagen uitstel afgewezen waarna gedaagde in een tweede faxbericht de rechter een aantal, voor hem onduidelijke punten heeft voorgelegd om alsnog uitstel te krijgen.
Daarop heeft de rechter partijen bericht dat hij, gelet op regels van onpartijdigheid en het belang van goede procesvoering niet ingaat op de inhoud van het faxbericht van gedaagde maar dat hij naar aanleiding van hetgeen ter zitting naar voren wordt gebracht naar bevind van zaken zal handelen.
De wrakingskamer overweegt dat uit het proces verbaal van de zitting van 13 mei 2015 blijkt dat de rechter de gedaagde de gelegenheid heeft geboden te controleren of het door de voorzieningenrechter van de wederpartij ontvangen dossier gelijk is aan het door hem ontvangen dossier. Blijkens het proces verbaal is geconcludeerd dat gedaagde is gebleken dat gemelde dossiers gelijkluidend zijn.
Verzoeker heeft ter zitting van de wrakingskamer naar voren gebracht dat het belang is gelegen in het feit dat de rechter stukken betreffende de dagbepaling heeft ontvangen die hij als gedaagde niet heeft gekregen en waarvan hij niet weet of ze bij de rechter tot een bepaalde ‘mindset’ hebben geleid. Doordat hij hierin geen afweging kan maken stelt hij benadeeld te zijn.
De wrakingskamer overweegt dat uit het proces verbaal van de zitting van 13 mei 2015 niet blijkt dat gedaagde na controle van de dossiers, terwijl hem daartoe wel de gelegenheid werd geboden, voornoemd belang uitdrukkelijk naar voren heeft gebracht. In het proces verbaal wordt na de conclusie dat de dossiers gelijkluidend zijn enkel nog gesproken over de formele regels betreffende de dagbepaling en niet over het ontbreken van stukken en wat dat voor gedaagde tot gevolg zou kunnen hebben.
Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker voorts aangegeven dat hij zich niet kan herinneren of hij deze kwestie nadrukkelijk aan de orde heeft gesteld.
De wrakingskamer is van oordeel dat, nu verzoeker ter zitting op 13 mei 2015 zelf heeft nagelaten zijn belang uitdrukkelijk naar voren te brengen terwijl hij daartoe wel de ruimte heeft gekregen, er geen enkele reden is de rechter op basis van dit feit partijdigheid te verwijten. De wrakingskamer is daarom van oordeel dat het verzoek afgewezen dient te worden.

3.Beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. J.H. Klifman en
mr. M.J.A.G. van Baal, leden, in aanwezigheid van mr. M.J.W.D. Janssen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2015.
Tegen de beslissing van de wrakingskamer staat geen rechtsmiddel open.