12.De rechtbank overweegt als volgt.
13. Op grond van artikel 1.62, vierde lid, van de Wkkp kan de toezichthouder als daar aanleiding toe is incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de bij of krachtens afdeling 3, paragrafen 2 en 3 , van dit hoofdstuk gestelde regels. Ingevolge het vijfde lid van dit artikel kan de toezichthouder indien tijdens een onderzoek als bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid tekortkomingen zijn geconstateerd nadien een of meer nadere onderzoeken verrichten.
Op grond van artikel 1.66, eerste lid, van de Wkkp kan het college de houder verbieden de exploitatie van een kindercentrum voort te zetten, zolang hij een bevel of aanwijzing niet opvolgt en het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het college, indien uit onderzoek blijkt dat het kindercentrum naar verwachting niet dan wel niet langer aan de voorschriften zal voldoen, zolang die situatie zich voordoet, de houder verbieden dat kindercentrum in exploitatie te nemen.
14. Eiser en eiseres hebben onder meer aangevoerd dat het exploitatieverbod op grond van artikel 1.66, tweede lid, van de Wkkp een veel te vergaande maatregel is geweest. Deze maatregel lag volgens eiser en eiseres ook niet in de lijn der verwachtingen, aangezien in het voornemen tot het nemen van een last onder dwangsom van 30 januari 2014 was bepaald dat eiseres niet in het kinderdagverblijf mocht komen. Volgens eiser en eiseres is niet gebleken dat eiseres heeft gehandeld in strijd met de Wkkp, nu verweerder niet heeft aangetoond dat de veiligheid van de kinderen in het gedrang was en sprake was van een onhoudbare situatie. Eiser en eiseres merken in dit verband op dat ouders geen aangifte hebben gedaan bij de politie en geen enkel verwijt concreet geworden is, omdat bewijs op dit punt ontbreekt. Eiser en eiseres hebben verder aangevoerd dat verweerder of de GGD minder vergaande maatregelen had kunnen nemen, zoals een locatieverbod of in overeenstemming met de Wkkp en op grond daarvan (artikel 1.65 van de Wkkp) aanwijzingen geven om eventuele tekortkomingen op te heffen. Daarnaast hebben eiser en eiseres aangegeven dat eiseres conform het voornemen van 30 januari 2014 uit de Nissehoff is weggebleven en zij niet de kans heeft gekregen om te voldoen aan de voorwaarden, zoals deze staan vermeld in het voornemen, en de benodigde maatregelen te treffen.
15. De rechtbank overweegt dat, gelet op artikel 1.66 van de Wkkp, de wetgever heeft beoogd dat eerst in uitzonderingssituaties, als een last onder dwangsom niet mogelijk is, het bestuursorgaan tot onmiddellijke sluiting kan overgaan. Hierbij gaat het om zeer ernstige situaties, waarbij de (lichamelijke en geestelijke) veiligheid van de kinderen in het geding is. Volgens verweerder was er bij de Nissehoff sprake van een risico van een “gevaarlijke situatie”. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat hierbij gedacht moet worden aan een confrontatie tussen eiseres en de beroepskrachten, resulterend in verbaal geweld in aanwezigheid van de kinderen. De gemachtigde van verweerder achtte een dergelijke confrontatie reëel, gelet op het feit dat eiseres bij de Nissehoff woonachtig was, zij psychisch onder druk stond en daar last van had en de beroepskrachten angstgevoelens hadden voor haar.
16. De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn standpunt. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval niet, althans onvoldoende, gebleken dat sprake is van een ernstige situatie, die noopt tot onmiddellijke sluiting van de Nissehoff.
17. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank zijn standpunt dat tot een exploitatieverbod moest worden overgegaan niet goed feitelijk onderbouwd met objectieve en verifieerbare stukken. Uit de voorhanden zijnde gedingstukken zijn slechts een viertal incidenten op te maken, te weten een huilend kind op het schoolplein bij de wipkip, een kind dat op Sinterklaasdag te horen heeft gekregen van eiseres dat hij moet luisteren anders komt Sinterklaas niet langs en twee (anonieme) meldingen van ouders over ontoelaatbaar gedrag van eiseres. Deze incidenten zijn niet nader door verweerder geconcretiseerd en verder onderzocht. Ook is de angst onder de leerkrachten niet goed uitgewerkt, in die zin dat niet is aangegeven waaruit deze angst precies bestond onder de beroepskrachten en in welke mate. Verder is naar het oordeel van de rechtbank niet goed door verweerder omschreven hoe deze angst onder de beroepskrachten uiteindelijk leidt tot een onveilige situatie voor de kinderen.
18. Daarnaast overweegt de rechtbank dat er alternatieven denkbaar waren, zoals het opleggen van een last onder bestuursdwang of het geven van aanwijzingen, waarmee de situatie binnen de Nissehoff kon worden opgelost. Uit de bestreden besluitvorming blijkt niet dat verweerder deze alternatieve oplossingen heeft onderzocht en overwogen, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen.
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en ontbeert dit een draagkrachtige motivering. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb genomen.
19. Het beroep van eiser en eiseres is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen, teneinde de hiervoor geconstateerde gebreken in de besluitvorming te herstellen.
20. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser en eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 980,00 (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,00 en wegingsfactor 1). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser en eiseres begroot op € 980,00 (wegens de kosten van rechtsbijstand), te betalen aan eiser en eiseres;
- gelast dat verweerder aan eiser en eiseres het betaalde griffierecht (ad € 165,00) volledig vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Kluin, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2015.
w.g. D. Laeven,
griffier
w.g. R. Kluin,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 28 mei 2015
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.