ECLI:NL:RBLIM:2015:4408

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
27 mei 2015
Zaaknummer
C-03-205490 - KG ZA 15-203
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldsom in kort geding tussen onderaannemer en hoofdaannemer

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderde de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DS HOLDING WAALWIJK B.V. (hierna: Duijts) in kort geding een veroordeling van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid JANSSEN INFRATECH B.V. (hierna: Janssen) tot betaling van een bedrag van € 92.765,28, vermeerderd met rente en kosten. Duijts stelde dat zij als onderaannemer werkzaamheden had verricht voor Janssen, maar dat Janssen had nagelaten de bijbehorende facturen te betalen. De procedure begon met een dagvaarding op 7 mei 2015, gevolgd door een mondelinge behandeling op 18 mei 2015, waar de wijziging van eis niet werd toegestaan.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang bij de vordering van Duijts. Tijdens de beoordeling werd vastgesteld dat Janssen in maart 2015 een bedrag van € 55.000,00 had betaald, maar dat deze betalingen niet waren geoormerkt. Dit leidde tot de vraag of de vordering van Duijts op Janssen voldoende aannemelijk was. De voorzieningenrechter concludeerde dat Duijts recht had op betaling van € 61.056,03, omdat Janssen de verschuldigdheid van de wettelijke handelsrente niet betwistte. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat Duijts deze niet voldoende had onderbouwd.

In de beslissing werd Janssen veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en werd zij ook veroordeeld in de kosten van de procedure. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om betalingsverplichtingen en de bijbehorende documentatie zorgvuldig te beheren, vooral in situaties van liquiditeitsproblemen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/205490 / KG ZA 15-203
Vonnis in kort geding van 27 mei 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DS HOLDING WAALWIJK B.V.,
gevestigd te Rosmalen,
eiseres,
advocaat mr. J.P.A. Jansen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JANSSEN INFRATECH B.V.,
gevestigd te Kerkrade,
gedaagde,
advocaat mr. M.J. Mookhram.
Partijen zullen hierna Duijts en Janssen genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 mei 2015, met producties,
  • de brieven van 15 en 17 mei 2015 van Duijts, met producties,
  • de brief van 15 mei 2015 van Janssen, met productie,
  • de mondelinge behandeling van 18 mei 2015, waar de wijziging van eis niet is toegestaan, omdat daartegen bezwaar is gemaakt door Janssen en niet is voldaan aan de procedurele vereisten,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende pleitaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Duijts vordert, kort weergegeven, veroordeling van Janssen tot betaling van
€ 92.765,28, vermeerderd met rente en kosten en met veroordeling van Janssen in de kosten van het geding.
2.2.
Duijts legt aan de vordering ten grondslag dat zij als onderaannemer een tweetal projecten voor Janssen heeft uitgevoerd en afgerond, maar dat Janssen heeft nagelaten daarop betrekking hebbende facturen te betalen.
Duijts stelt spoedeisend belang bij en recht op de gevraagde voorziening te hebben.
2.3.
Janssen voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, die bestaat in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De voorzieningenrechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van Duijts op Janssen voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de voorzieningenrechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
3.2.
Tussen partijen is niet in geding dat Duijts graaf- en installatiewerkzaamheden heeft uitgevoerd en afgerond voor de projecten BrabantNat sluis (opdracht van mei 2014) en sluis Panheel (opdracht van augustus 2014) en daartoe heeft gefactureerd. Evenmin is in geding dat er een betalingsregeling is getroffen in oktober 2014 inzake achterblijvende betalingen waarbij onder meer is afgesproken dat nieuw te verschijnen facturen tijdig – dat wil zeggen binnen de vervaltermijn van 60 dagen – door Janssen voldaan zouden worden.
Niet betwist wordt dat de in productie 4 bij dagvaarding opgesomde facturen zijn verzonden en ontvangen. Janssen betwist evenwel de verschuldigdheid van de hoogte van het thans gevorderde bedrag van € 92.765,28 per 13 april 2015. Janssen stelt dat in maart 2015 een aanzienlijke som is betaald, waardoor nog slechts een bedrag van € 61.056,03 openstaat. Janssen betwist de spoedeisendheid van de vordering van Duijts en stelt voorts dat zij door liquiditeitsproblemen, veroorzaakt door een opdrachtgever die haar verplichtingen niet nakomt, thans niet in staat is te betalen.
3.3.
De voorzieningenrechter stelt vast op grond van het overzicht d.d. 13 april 2015 (productie 4 bij dagvaarding), hetgeen een ouderdomsanalyse van de facturen betreft, dat thans alle gefactureerde bedragen in beginsel opeisbaar zijn.
De voorzieningenrechter stelt vast op grond van het door Janssen in geding gebrachte overzicht uit haar administratie in samenhang gelezen met productie 4 bij dagvaarding dat Janssen in maart 2015 ronde bedragen heeft overgemaakt tot een totaal van € 55.000,00, die niet geoormerkt zijn in die zin dat zij gerelateerd zijn aan bij name genoemde facturen.
3.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het Duijts vrij staat, ómdat Janssen de in maart 2015 betaalde bedragen niet heeft geoormerkt, als bedoeld in artikel 6:43 lid 1 BW, die betalingen toe te rekenen aan de door Janssen verschuldigde som op grond van ouderdom van de vordering, een en ander overeenkomstig artikel 6:43 lid 2 BW en wel in de volgorde kosten, opeisbare rente, openstaande hoofdsom en lopende rente, conform artikel 6:44 lid 1 BW. Ter zitting heeft Duijts in dat verband verklaard dat de betaling van een bedrag van € 55.000,00 die door Janssen in maart 2015 is gedaan, is ontvangen en is verwerkt door haar administratie en dat per saldo het gevorderde bedrag dat overeenkomt met de genoemde facturen nog openstaat. Omdat Duijts evenwel nalaat met stukken, zoals bijvoorbeeld met een uitdraai uit haar debiteurenadministratie inzake de betalingshistorie van Janssen, te onderbouwen wanneer en hoe de betalingen zijn verwerkt, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet inzichtelijk gemaakt welk bedrag thans daadwerkelijk onbetaald is gebleven. Gelet op de erkenning door Janssen dat zij na de betaling van maart 2015 nog een bedrag van € 61.056,03 verschuldigd is, zal de voorzieningenrechter de vordering tot dat bedrag toewijzen.
3.5.
De voorzieningenrechter is immers van oordeel dat het belang van Duijts bij een tijdige en spoedige betaling van reeds enige tijd opeisbare en door Janssen erkende vordering, gelet op de omvang daarvan en gelet op de stelling van Duijts ter zitting dat zij in beginsel in staat is en zo nodig bereid is een zekerheid te stellen, waarmee zij naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat geen sprake is van een restitutierisico, prevaleert boven het belang van Janssen de nakoming van haar verplichtingen te laten afhangen van de (onzekere) uitkomst van een procedure tegen haar opdrachtgever. Daarbij laat de voorzieningenrechter meewegen dat Janssen weliswaar beweert in een moeilijke liquiditeitspositie te verkeren, maar dat zij op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat zij thans wel wil betalen, maar niet in staat zou zijn te kunnen betalen.
3.6.
Omdat Janssen de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke incassokosten betwist en Duijts enkel heeft gesteld dat kosten zijn gemaakt voor werkzaamheden die meer omvatten dan de gebruikelijke werkzaamheden, maar dat dat niet is onderbouwd noch aan de voorzieningenrechter anderszins is gebleken, zal dat deel van de vordering worden afgewezen.
3.7.
De verschuldigdheid van wettelijke handelsrente over de hoofdsom is door Janssen niet betwist en zal worden toegewezen als in het dictum.
3.8.
Janssen zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze worden aan de zijde van Duijts begroot op:
  • explootkosten dagvaarding € 82,63
  • griffierecht € 1.909,00
  • beslagkosten € 894,00
  • salaris advocaat
  • totaal € 3.701,63.
Janssen zal tevens worden veroordeeld in de nakosten, zoals bepaald in het dictum.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
veroordeelt Janssen aan Duijts te betalen een bedrag van € 61.056,03 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, als bedoeld in artikel 6:119a BW, vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
4.2.
veroordeelt Janssen in de kosten van het geding aan de zijde van Duijts begroot op € 3.701,63, en in de nakosten in geval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de veroordeling, te weten € 131 zonder betekening van dit vonnis en € 191, indien betekening van dit vonnis plaatsvindt, en de kosten van het betekeningsexploot, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente, indien Janssen niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis betaalt, tot aan de dag der algehele voldoening,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Henzen en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: EvB