Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
2.De feiten
30 juni 2014 heeft [verzoekster] hiervan gebruik gemaakt.
3.Het geschil
4.De beoordeling
[naam financieel directeur] (destijds financieel directeur bij FPI) zelf werkzaamheden van de vertrokken controller heeft overgenomen.
e-mail is evenwel na haar ziekmelding op 14 oktober 2013 opgesteld en bovendien kan uit die e-mail ook geen nadere concretisering worden afgeleid.
26 november 2013 (dus tijdens het eerste ziektejaar en ongeveer anderhalve maand na de uitval van [verzoekster]) een Plan van aanpak WIA is opgemaakt. Voorts is niet in geschil dat [verzoekster] gedurende de periode 8 november 2013 tot en met 30 juni 2014, op advies van de bedrijfsarts, gebruik heeft gemaakt van het bedrijfsmaatschappelijk werk. De kosten hiervan werden door FPI voldaan. Door [verzoekster] is niet geconcretiseerd wanneer gedurende het eerste ziektejaar adviezen van de bedrijfsarts niet of onvoldoende door FPI zouden zijn opgevolgd. Dit toelichting had van haar zeker mogen worden gevergd. Daarmee lijkt dit verwijt door [verzoekster] aan het adres van haar werkgever onterecht.
7 januari 2014 heeft het eerste telefoongesprek tussen [naam HR Business Partner] en [verzoekster] plaatsgevonden en op 29 september 2014 het laatste. In de daarin tussengelegen periode heeft [naam HR Business Partner] tien keer telefonisch contact met [verzoekster] opgenomen, gemiddeld één keer per maand. Ter zitting heeft [verzoekster] gesteld dat dit nog net geen ‘telefoonterreur’ kan worden genoemd. Gelet op de frequentie van de (telefonische) contacten is van ‘telefoonterreur’ volstrekt geen sprake. Bovendien miskent [verzoekster] ook hier dat de bedrijfsarts, bijvoorbeeld in zijn adviezen op
24 januari 2014 en 14 maart 2014 heeft geadviseerd ‘wederzijds kontakt (kennismaking) met HR-manager (kantonrechter: [naam HR Business Partner]) voortzetten om enige band met FPI te handhaven’.
Indien [verzoekster] zich niet kon vinden in het oordeel van de bedrijfsarts, dan had zij een deskundigenoordeel bij het UWV behoren aan te vragen, hetgeen zij heeft nagelaten. Overigens staat vast dat spoor 2 ook daadwerkelijk is ingezet. FPI heeft terecht opgemerkt dat door het inzetten van spoor 2 de contacten met FPI als werkgever worden geminimaliseerd. Desalniettemin heeft [verzoekster] ervoor gekozen om ontbinding van de arbeidsovereenkomst te verzoeken.