3.3Het oordeel van de rechtbankOp 26 augustus 2014 deed [slachtoffer 1] aangifte van een overval in zijn woning aan [adres 1]. Eerder die dag werd er bij zijn woning aangebeld. Bij het openen van de deur zag hij drie personen voor de deur staan.Van links naar rechts stonden (naar later bleek) verdachte, een onbekende man en [medeverdachte]. De onbekende man vroeg aan [medeverdachte]: “Is dat hem?” [medeverdachte] zei: “Ja.” De onbekende man zei vervolgens: “Dan gaan we naar binnen.”[slachtoffer 1] kreeg vervolgens een klap en zijn keel werd dichtgeknepen. Ook kreeg hij een trap tegen zijn borstkas.
Het eerst volgende dat [slachtoffer 1] zich kan herinneren is dat hij in de woonkamer was.Hij lag op de grond. Hij voelde pijn aan de linkerkant van zijn lichaam. Hij kon niet fatsoenlijk ademen vanwege dit letsel, maar ook vanwege de pijn aan zijn ribbenkast.
De onbekende man liep om de tafel, verdachte stond links en [medeverdachte] rechts van [slachtoffer 1]. [medeverdachte] hield een telefoon in zijn hand. Hij zei dat [slachtoffer 1] een betalingsregeling moest afsluiten met de bank en overhandigde [slachtoffer 1] de telefoon. [slachtoffer 1] ging op een stoel zitten. Op dat moment zat de onbekende man links van hem. Achter hem stond verdachte en rechts van hem stond [medeverdachte].Een van hen zei dat [slachtoffer 1] € 100,- per maand moest gaan betalen. [slachtoffer 1] moest de betalingsregeling van € 100,- per maand toezeggen. Ook heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij door een van de drie personen met iets in zijn rug werd geprikt. De onbekende man hield in de woning de hele tijd een hand in zijn zak.Tijdens het telefoongesprek bewogen de drie personen zich om [slachtoffer 1] heen.
[slachtoffer 1] werd later in het ziekenhuis onderzocht. Hij had een hematoom bij zijn linkeroog en bovenlip. Ook had hij een kleine schaafwond rechts op het hoofd. Diep inademen was niet mogelijk.
[medeverdachte] heeft verklaard dat [ex-partner slachtoffer] de ex van aangever [slachtoffer 1], hem vertelde over haar schulden met [slachtoffer 1]. [medeverdachte] zag de papieren van de schulden liggen en nam deze - zonder medeweten van [ex-partner slachtoffer] - mee. Hij wilde met [slachtoffer 1] over deze schulden praten. Hij vroeg verdachte om hem hierbij te helpen. Verdachte zei dat dit wel geregeld kon worden. Verdachte was in het gezelschap van een andere persoon, een buitenlander. Uiteindelijk zijn [medeverdachte], verdachte en de buitenlander naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan.
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] hem in de middag van 26 augustus 2014 vertelde over een vriendin die een schuld had met haar ex. [medeverdachte] wilde met de ex tot een oplossing komen door bij hem langs de deur te gaan en met hem te praten. De vriendin van [medeverdachte] had echter gezegd dat hij niet alleen moest gaan, omdat haar ex een agressieve man was die drugs gebruikte en een soldaat was. [medeverdachte] zou aangevallen kunnen worden. Verdachte zou meegaan, zodat hij [medeverdachte] - indien nodig - weg kon trekken. Verdachte was op die bewuste dag samen met een Roemeen. [medeverdachte] vroeg aan verdachte of hij de Roemeen niet mee kon nemen. De Roemeen wilde wel mee. Het idee was dat de ex dan niks zou doen, omdat de Roemeen er indrukwekkend uitzag. Verdachte dacht dat hijzelf daarom ook mee werd gevraagd. Verdachte, [medeverdachte] en de Roemeen zijn vervolgens met de auto van [medeverdachte] naar de woning van [slachtoffer 1] gereden.
Na aanbellen werd de deur geopend door [slachtoffer 1]. De Roemeen vroeg of hij het was. [medeverdachte] bevestigde dat. De Roemeen liep vervolgens naar voren en duwde met zijn linkerhand [slachtoffer 1] tegen de muur. Hij hield zijn hand bij de borst van [slachtoffer 1]. De Roemeen zei: “Je hebt een meisje benadeeld.”
[medeverdachte] heeft verder verklaard dat bij de woning van [slachtoffer 1] werd aangebeld en de deur door [slachtoffer 1] werd geopend. [slachtoffer 1] zei niets. De Roemeen liep als een bulldozer naar binnen. Hij duwde [slachtoffer 1] aan de kant.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij - eenmaal aangekomen in de woonkamer van [slachtoffer 1] - aan [slachtoffer 1] vroeg om een deel van de schuld op zijn naam te nemen. [slachtoffer 1] zei dat dit al geregeld was. Ook na een tweede verzoek van [medeverdachte] weigerde [slachtoffer 1] de helft van de schuld op zich te nemen. De Roemeen pakte vervolgens [slachtoffer 1] bij de keel en gaf hem drie vuistslagen tegen het hoofd. [slachtoffer 1] viel op de grond. Op het moment dat [slachtoffer 1] bij kennis kwam, gaf [medeverdachte] - in opdracht van de Roemeen - zijn telefoon aan [slachtoffer 1]. [medeverdachte] hoorde [slachtoffer 1] zeggen dat hij de schuld op zijn naam wilde pakken. [medeverdachte] zag dat [slachtoffer 1] versuft was en een zwelling bij zijn linker oog had.
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] en [slachtoffer 1] een gesprek hadden over de schuld. De Roemeen stond opeens op en pakte [slachtoffer 1] bij zijn keel vast en drukte hem tegen de muur. Hij sloeg [slachtoffer 1] drie of vier keer op het gezicht. [slachtoffer 1] viel op de grond. Hij was blauw in zijn gezicht. De Roemeen zei dat verdachte zijn telefoon moest geven. Verdachte gaf de telefoon. [slachtoffer 1] sprak een betalingsregeling af. Daarna hebben de Roemeen, verdachte en [medeverdachte] de woning verlaten. Zij stapten allen in de auto van verdachte.
In een telefoonaantekening van een medewerker van [bedrijf 1] werd vermeld dat [slachtoffer 1] op 26 augustus 2014 belde en dat hij een regeling van € 100,- per maand wilde treffen.
De rechtbank stelt aan de hand van het voorgaande vast dat verdachte, [medeverdachte] en de onbekende buitenlandse man (“de Roemeen”) naar de woning van [slachtoffer 1] zijn gegaan vanwege een openstaande schuld. Na het openen van de deur werd onmiddellijk geweld gebruikt tegen [slachtoffer 1]. Hij werd tegen de muur gedrukt, zijn keel werd dicht geknepen en hij werd getrapt. In de woonkamer van de woning werd vervolgens opnieuw geweld gebruikt tegen [slachtoffer 1]. Daar werd hij bij de keel vastgepakt, tegen de muur aangedrukt en geslagen. Ook werd gedreigd met geweld door [slachtoffer 1] in de rug te prikken. De buitenlandse man hield steeds zijn hand in zijn broekzak, kennelijk - zo begrijpt de rechtbank - om de indruk te wekken alsof hij een wapen bij zich had. Uit de verklaring van [medeverdachte] blijkt dat [slachtoffer 1] in eerste instantie weigerde om een betalingsregeling aan te gaan. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] na het geweld en de bedreiging met geweld alsnog gedwongen werd een betalingsregeling met [bedrijf 1] aan te gaan.
De vraag is hoe deze gedragingen juridisch gekwalificeerd dienen te worden. Onder het primaire en subsidiaire feit is tenlastegelegd dat verdachte en zijn medeverdachten [slachtoffer 1] hebben gedwongen tot het aangaan van een schuld bij [bedrijf 1], althans dat zij [slachtoffer 1] daartoe probeerden te dwingen. Uit het dossier blijkt dat het hier gaat om een hypotheekschuld die [slachtoffer 1] en zijn ex-partner hadden overgehouden aan de verkoop van hun huis.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake kan zijn van het (proberen te) dwingen tot het aangaan van een schuld, als bedoeld in artikel 317 Sr. De schuld die [slachtoffer 1] en zijn ex-partner bij [bedrijf 1] hadden bestond namelijk al op 26 augustus 2014. Er was dan ook al een (hoofdelijke) betalingsverplichting voor [slachtoffer 1]. Verdachte zal daarom ook worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Wel kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 1] werd gedwongen om naar [bedrijf 1] te bellen en een betalingsregeling voor de bestaande schuld af te spreken. [slachtoffer 1] is hiertoe overgegaan nadat tegen hem geweld werd gebruikt en nadat hij werd bedreigd met geweld. Dit is onder het meer subsidiaire feit aan verdachte ten laste gelegd.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte geen uitvoeringshandelingen heeft verricht en er ook geen sprake is van medeplegen. Verdachte heeft verklaard dat hij naar de woning ging om te praten en dat het niet de bedoeling was om geweld te gebruiken. In de woning werd hij geconfronteerd met een geweldsexplosie van de Roemeen. Hierna durfde hij de woning niet te verlaten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Gelet op de verklaring van verdachte en [medeverdachte] acht de rechtbank het niet geloofwaardig dat de drie verdachten enkel naar de woning van [slachtoffer 1] gingen om te praten. Het doel was om [slachtoffer 1] te intimideren. [medeverdachte] was immers gewaarschuwd dat [slachtoffer 1] een agressieve man zou zijn. Verdachte heeft verklaard dat hij en de Roemeen mee moesten, omdat ze er indrukwekkend uitzagen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachten elkaar dan ook bewust getalsmatig hebben versterkt.
Na het openen van de deur werd er vrijwel direct geweld gebruikt tegen [slachtoffer 1], zo blijkt uit de verklaringen van [slachtoffer 1], [medeverdachte] en verdachte. Dit geweld was kennelijk noodzakelijk om de woning binnen te komen. [medeverdachte] verklaarde dat de Roemeen “als een bulldozer” de woning betrad, waarbij [slachtoffer 1] aan de kant werd geduwd. Van het vrijwillig binnenlaten van de verdachten, zoals door verdachte werd verklaard, was dan ook geen sprake. Het is ook niet geloofwaardig dat [slachtoffer 1] drie voor hem op dat moment onbekende mannen in zijn woning zou toelaten om te praten over een restschuld, te meer niet nadat hij door een van hen op gewelddadige wijze werd benaderd.
Verdachte heeft zich op dat moment niet gedistantieerd, maar hij is samen met [medeverdachte] en de buitenlandse man verder de woning van [slachtoffer 1] binnen gelopen.
In de woning heeft [medeverdachte] met [slachtoffer 1] over de schuld met [ex-partner slachtoffer] gesproken. Hierbij hebben de drie verdachten zich steeds om [slachtoffer 1] heen bewogen, kennelijk om hem op die manier te intimideren. Op het moment dat duidelijk werd dat [slachtoffer 1] niet wilde meewerken, werd er opnieuw geweld tegen hem gebruikt. Ook toen heeft verdachte er niet voor gekozen om de woning te verlaten. Na het geweld hebben verdachte, [medeverdachte] en de buitenlandse man de woning verlaten en zijn zij gezamenlijk in de auto van [medeverdachte] gestapt. Verdachte had zich op meerdere momenten kunnen distantiëren, maar heeft ervoor gekozen om dit niet te doen. Verdachte, [medeverdachte] en de buitenlandse man hebben elkaar juist bewust getalsmatig versterkt teneinde [slachtoffer 1] te intimideren. Ook het om [slachtoffer 1] heen bewegen door verdachte en zijn medeverdachten in de woonkamer, terwijl [slachtoffer 1] moest bellen om een betalingsregeling af te spreken, had als kennelijk doel [slachtoffer 1] te intimideren. Daaraan heeft verdachte actief deelgenomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte als mededader kan worden gezien en dat hij dan ook verantwoordelijk kan worden gehouden voor het gepleegde geweld en de bedreiging van geweld. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat [slachtoffer 1] werd gedwongen een betalingsregeling aan te gaan. De rechtbank acht het meer subsidiair tenlastegelegde dan ook bewezen.