ECLI:NL:RBLIM:2015:3856

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 mei 2015
Publicatiedatum
7 mei 2015
Zaaknummer
C/03/198998 / FA RK 14-3756
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaal van kosten van bijstand in het kader van onderhoudsplicht en Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 7 mei 2015 een beschikking gegeven met betrekking tot het verhaal van kosten van bijstand. Het betreft een verzoek van het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Maastricht, dat verzoekt om een verhaalsbedrag van € 1.266,49 per maand van de belanghebbende, die onderhoudsplichtig is ten opzichte van zijn ex-partner en hun minderjarige kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet heeft gereageerd op verzoeken om informatie over zijn financiële situatie, wat heeft geleid tot een verhaalsprocedure. De rechtbank heeft de feiten vastgesteld, waaronder een eerdere echtscheidingsuitspraak waarin een onderhoudsbijdrage was vastgesteld, en de bijstandsverlening aan de ex-partner van de belanghebbende. De rechtbank heeft de relevantie van de Participatiewet en de gevolgen van de wijziging in de wetgeving voor het verhaal van bijstand besproken. De rechtbank concludeert dat de gemeente recht heeft op het verhaalsbedrag, aangezien de belanghebbende zijn onderhoudsplicht niet nakomt en geen financiële gegevens heeft verstrekt. De rechtbank heeft het verzoek van de gemeente volledig toegewezen en de belanghebbende veroordeeld tot betaling van het verhaalsbedrag zolang de ex-partner bijstand ontvangt.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Zaaknummer: C/03/198998 / FA RK 14-3756
Beschikking van 7 mei 2015 betreffende verhaal kosten van bijstand
in de zaak van:
HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE MAASTRICHT,
zetelende te Maastricht,
hierna te noemen het college,
gemachtigden: voorheen de heer C.W.J. Bouwens, de heer J.J. Dirix en de heer M.J.H. Merken, thans de heer M.J.H. Merken en mevrouw E.M.H. Theunissen,
tegen:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen belanghebbende,
niet verschenen in de procedure.

1.Het verloop van de procedure

Naar aanleiding van de tussenbeschikking van 17 april 2015 heeft het college op 24 april 2015 een schriftelijke reactie van 21 april 2015 ingediend.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Op grond van de overgelegde – niet weersproken producties – gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten.
2.2.
Bij vonnis van de rechtbank van Eerste Aanleg van Tongeren, België van 20 september 2013 is tussen belanghebbende en mevrouw [X], verder te noemen mevrouw [X], de echtscheiding uitgesproken. Die uitspraak is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij die uitspraak is een onderhoudsbijdrage bepaald van € 100,-- per maand ten behoeve van het minderjarige kind van partijen, [minderjarige], geboren op [2008] te [geboorteplaats]. Die onderhoudsbijdrage waren de ouders schriftelijk overeengekomen en die afspraak werd door de echtscheidingsrechter bij het vonnis gehomologeerd.
2.3.
Het college verstrekt met ingang van 11 oktober 2012 een bijstandsuitkering aan mevrouw [X] naar de norm voor een eenoudergezin.
2.4.
Bij brieven van 22 april 2014 en 3 juni 2014 heeft het college belanghebbende verzocht een inlichtingenformulier omtrent zijn financiële situatie en woon-/leefomstandigheden in te vullen, zulks ter vaststelling van zijn mogelijkheden tot betaling van een onderhoudsbijdrage. Belanghebbende heeft daarop niet gereageerd.
2.5.
Op 17 juli 2014 heeft het college de beschikking tot verhaal van kosten van bijstand schriftelijk aan belanghebbende meegedeeld. Het verhaalsbedrag is daarbij ambtshalve, met ingang van 1 augustus 2014, bepaald op een bedrag van maximaal € 1.500,-- per maand. Aangezien mevrouw [X] de bijstandsuitkering ontvangt als aanvulling op haar uitkering, dient belanghebbende maandelijks het bedrag te betalen dat op de betalingsbrief staat.
2.6.
Belanghebbende heeft geen betalingen verricht.

3.Het verzoek

3.1.
Het college verzoekt op grond van artikel 62 en 62g van de Wet Werk en Bijstand (Wwb, thans Participatiewet):
- te bepalen dat de door belanghebbende ten behoeve van mevrouw [X] en de minderjarige aan het college verschuldigde verhaalsbedrag met ingang van 1 augustus 2014 € 1.266,49 per maand bedraagt;
- belanghebbende te veroordelen bovenvermeld verhaalsbedrag maandelijks aan het college te voldoen, zulks zolang mevrouw [X] bijstand ontvangt en aan het college verhaal toekomt.
3.2.
Het college stelt dat mevrouw [X] en het kind van belanghebbende behoefte hebben aan een onderhoudsbijdrage en dat belanghebbende in staat moet worden geacht de gevraagde verhaalsbijdrage te betalen.

4.De beoordeling

4.1.
In de tussenbeschikking heeft de rechtbank aan het college gevraagd duidelijk te maken of zij per 1 januari 2015 onder de nieuwe Participatiewet nog wel verhaal heeft voor het volledige bedrag van de aan mevrouw [X] verstrekte uitkering. Immers per die datum is de eenouderuitkering vervangen door een alleenstaande uitkering. Van die alleenstaande uitkering had het college (nog) niet gesteld dat die mede ten behoeve van het minderjarige kind van partijen (die tot het gezin van mevrouw [X] behoort) werd en wordt gedaan.
4.2.
De gemeente heeft de opgeworpen vraag bevestigend beantwoord door te verwijzen naar het gestelde in de Memorie van Toelichting (van de betreffende wet, kamerstukken 33716) waarin op pagina 34 als conclusie wordt vermeld dat het wetsvoorstel geen wijziging brengt in het verhaal van bijstand op degene die zijn onderhoudsplicht jegens zijn minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt.
4.3.
De rechtbank leest in de reactie van de gemeente impliciet dat zij stelt dat ook onder de Participatiewet de aan mevrouw [X] verstrekte uitkering mede geschied ten behoeve van het levensonderhoud van de tot haar gezin behorende minderjarige [minderjarige]. In de wetsgeschiedenis is dit aspect in dezelfde zin met name terug te vinden in de Eerste Kamerstukken 33716 (nota van de regering naar aanleiding van het verslag) op pagina 6 waarin staat: Het wetsvoorstel brengt echter geen wijzigingen met zich mee in de wijze waarop kinderalimentatie in de bijstandsverlening wordt betrokken. De norm voor alleenstaande ouders verdwijnt weliswaar, maar de categorie «alleenstaande ouder» blijft wel bestaan in de WWB. Ook blijft de categorie «alleenstaande ouder» medebepalend voor de afbakening van het begrip «gezin» in de WWB. De alleenstaande ouder draagt als gezinshoofd de volledige zorg voor de tot zijn last komende kinderen. De bijstand wordt zowel voor paren met kinderen als voor alleenstaande ouders mede ten behoeve van het levensonderhoud van die kinderen verstrekt. Ten laste komende kinderen hebben als gezinsleden geen zelfstandig recht op bijstand. Omdat de bijstand als gezinsbijstand wordt verstrekt dienen de middelen van alle gezinsleden in beginsel in aanmerking te worden genomen, waaronder ook de kinderalimentatie.”
4.4.
De rechtbank handhaaft haar oordeel, conform de in 2014 geldende en de per 1 januari 2015 gewijzigde richtlijnen van de landelijke expertgroep Alimentatienormen, dat het aan mevrouw [X] verstrekte kindgebondenbudget en de aan haar (per 1 januari bestaande aanspraak op de) alleenstaande-ouderkop in mindering komen op de behoefte van de minderjarige [minderjarige].
4.5.
Concreet betekent een en ander voor deze te beslissen zaak het volgende.
Gegeven het feit dat mevrouw [X] zowel in 2014 als in 2015 aanspraak heeft op bijstand voor zowel haarzelf als voor [minderjarige], het minderjarig kind van partijen, kan ervan worden uitgegaan dat zij zowel in 2014 recht heeft op het maximale bedrag van het kindgebondenbudget als dat zij in 2015 recht heeft op het maximale bedrag van het kindgebondenbudget inclusief de maximale alleenstaande-ouderkop. Met die bedragen dient rekening te worden gehouden bij het bepalen van de behoefte van [minderjarige]. (lees: het aandeel van de ouders in de kosten van hun kind).
4.6.
Evenwel kan in deze zaak de behoefte van [minderjarige] niet worden bepaald bij gebreke van gegevens die de belanghebbende verweerder (de man) aan de gemeente had dienen aan te reiken (zoals de gemeente heeft verzocht) of die hij in deze procedure alsnog naar voren had kunnen brengen.
4.7.
Onder deze omstandigheden zal de rechtbank bij de bepaling van de behoefte van [minderjarige] maximaal kunnen uitgaan van de maximale tabelbehoefte volgens het Trema-rapport waarop het kindgebondenbudget en de alleenstaande ouderkop in mindering moeten worden gebracht. Nu de man onderhoudsplichtig is ten opzichte van zowel mevrouw [X], zijn ex-echtgenote, als ten opzichte van zijn minderjarig kind [minderjarige] én de gemeente aan mevrouw [X] eén ondeelbare bijstand(suitkering) ten behoeve van moeder en kind verstrekt, is bij gebreke van gegevens die in de sfeer van de belanghebbende man liggen voldoende gebleken dat behoefte bestaat aan de verzochte verhaalsbijdrage.
4.8.
De uitkomst is dan ook dat het verzoek van de gemeente, gezien hetgeen is overwogen, volledig dient te worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat het door belanghebbende ten behoeve van mevrouw [X] en de minderjarige [minderjarige] aan het college verschuldigde verhaalsbedrag met ingang van 1 augustus 2014 € 1.266,49 per maand bedraagt;
5.2.
veroordeelt belanghebbende bovenvermeld verhaalsbedrag maandelijks aan de gemeente te voldoen, zolang mevrouw [X] bijstand ontvangt en het college verhaal toekomt;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.P.H. Welie, griffier op 7 mei 2015.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.